Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
Slaap kindje slaap en Suze nane poppe Het wiegelied als eerste literatuur
| |
[pagina 344]
| |
Uit: Winsemius, D., Ferskes dy 't Beppe foar ús sjongt.
De illustrator heeft, heel opmerkelijk, de angel uit het liedje gehaald en er een romantisch plaatje van gemaakt. Het gaat hier echter om een koe die net gekalfd heeft. Het kalfje ligt, zonder verzorging, in de grup! | |
[pagina 345]
| |
Om daarover iets meer aan de weet te komen ben ik aan het verzamelen geslagen. Dat leverde genoeg stof uit tijdschriften en bundels op om de liederen op hun inhoud te bekijken. Vooral het Friese familietijdschrift Sljucht en Rjucht [Eenvouding en oprecht] heeft in de jaren van haar bestaan [1890/1897-1941] diverse wiegeliederen gepubliceerd, met en zonder melodie. | |
Wat is het?Je hebt een pasgeboren kind op je arm. Als vanzelf begin je de oude liedjes te neuriën: van het schaap dat daarbuiten loopt en van het (Friese) kalfje dat in de grup ligt. Als het kind begint te huilen, een activiteit waarover nieuwbakken ouders danig in paniek kunnen raken, doet het liedje dienst als geruststelling, zowel voor het kind als voor die ouders. Het wiegelied bestaat in alle mogelijke culturen en staat bekend onder diverse benamingen. In Nederland vormt het een onderdeel van de baker- en kinderrijmen. In de Engelse wereld worden deze laatste met nursery rhymes [in Engeland] of Mother Gooserhymes [in de U.S.A.] betiteld, terwijl het wiegelied zelf daar lullaby heet. In Duitsland hoort het Wiegenlied of Schlaflied bij de Ammenreimen en de Franse babies worden met een berceuse in slaap gewiegd. Het genre kent zoals gezegd een vrij eenzijdig richtingsverkeer, van de volwassene naar het kind. Natuurlijk is er sprake van een zekere wisselwerking: het kind houdt - hopelijk! - op met huilen en voelt zich zichtbaar tevreden, tenminste als het niet zo gaat als in het geval van Hans Dorrestijn:
Mammie, laat me slapen
en zing niet steeds dat lied.
De meeste moeders zingen mooi
maar mammie, mammie niet.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 346]
| |
Om een beetje orde in het geheel te krijgen is de indeling die Ruth Lorbe van het kinderlied geeft, goed te gebruiken.Ga naar voetnoot3 Zij onderscheidt volksliederen en kunstliederen. De Duitse onderzoekster heeft in Neurenberg veel volkskinderliederen verzameld en vervolgens geanalyseerd. Zij deelt een lied in bij het volkslied, wanneer de auteur van het desbetreffende lied niet (meer) bekend is. Zo kun je liedjes van Goeverneur, Wilmink en Huber, evenals het hierboven geciteerde van Dorrestijn, volgens haar klassificatie bij de kunstliederen rekenen. Een volkswiegelied als Slaap kindje, slaap is in het grijze verleden eens een keer door iemand gedicht, maar in de loop der tijden door de gebruikers in bezit genomen. Dat is gebeurd door het steeds weer te zingen en zo over te dragen van generatie op generatie, of door bepaalde elementen van die liedjes te gebruiken in nieuwe wiegeliederen. Het gevolg is dat niemand meer weet wie de oorspronkelijke dichter was. Een bijkomend verschil tussen volks- en kunstlied dat vooral voor wiegeliederen geldt, is het verschil in melodie. De kunstliederen hebben vaak een melodie met een behoorlijke toonomvang en met grote sprongen, die vooral voor professionele zangers lijkt bedoeld. Karl WehrhanGa naar voetnoot4 geeft een andere indeling van de kinderliederen. Hij brengt het wiegelied bij het lyrische kinderlied onder. Episch noemt hij de vertellende liederen, terwijl hij veel speelliedjes bij de dramatische rekent. Wehrhan neemt bij zijn indeling de inbreng van het kind bij de liederen als uitgangspunt. Bij het lyrische wiegelied is het alleen toehoorder, en is het de volwassen verzorger, van wie de activiteit (van het zingen) uitgaat. Het epische, vertellende lied geeft het kind reeds de mogelijkheid tot meezingen. Bij het dramatische lied is het kind niet alleen door het zingen bij het geheel betrokken; door het lied uit te beelden, te dramatiseren kan het kind intensief meedoen. Tegelijk laat zo'n indeling een zekere leeftijdsopbouw zien: hoe ouder het kind hoe actiever het bij de uitvoering van het lied betrokken is. Het door Wehrhan genoemde lyrische karakter van de wiegeliederen heeft veel te maken met de gevoelens van de volwassene die in het lied worden uitgedrukt. Vaak is het de blijdschap om het kind èn | |
[pagina 347]
| |
de zorg om zijn toekomst. Maar er komen ook zaken aan de orde die met de aangesprokene niet veel meer te maken hebben. In sommige wiegeliederen vallen zelfs historische gebeurtenissen te ontwaren.Ga naar voetnoot5 | |
GeschiedenisEigenlijk is het wiegelied al heel oud en is het in alle culturen terug te vinden. Hans Enzensberger noemt daarvan een Romeins voorbeeld: Lalla, lalla, lalla, aut dormi, aut lache.Ga naar voetnoot6 Bekend is het verhaal over het experiment dat Friedrich II in de 13e eeuw uithaalde.Ga naar voetnoot7 Hij liet kinderen isoleren zodat ze geen enkel contact met mensen hadden, en dacht dat ze daardoor een door God gegeven taal zouden gaan spreken die tegelijk de taal van de mensheid zou zijn. Het experiment had een ellendige afloop: de kinderen stierven, omdat ze, zoals Vahle een andere scribent citeert: nicht leben konnten ohne die Zärtlichkeit, ... und liebevollen Worte ihrer Pflegemütter, oder ohne jene Lieder, mit denen Frauen Kinder in den Schlaf wiegen und ohne die diese schlecht schlafen und nicht zur Ruhe kommen.Ga naar voetnoot8 Een ander opmerkelijk feit is, dat de vader in veel wiegeliederen de grote afwezige is. Des te opmerkelijker als je bedenkt dat een van de bronnen voor de volkswiegeliederen het Middeleeuwse kerstwiegelied is. Daarbij wiegden de kinderen in de kerk hun eigen meegebrachte wiegje tegelijk met dat uit de kerststal dat door de priester heen en weer geschommeld werd. In deze kerstwiegeliedjes is de vader, de voedstervader zoals hij vaak genoemd wordt, in de persoon van Jozef juist vaak zeer prominent aanwezig. Des te opvallender de afwezigheid van de vader in de meer wereldse, vaak jongere equiva- | |
[pagina 348]
| |
lenten. In het Friese wiegelied dat de bekende dichter en politicus Pieter Jelles Troelstra eind 19e eeuw schreef, Widzesang fan 't sémanswiif [Wiegelied van de zeemansvrouw; 1886] is dit enigszins te begrijpen: het kind van een zeeman heeft nu eenmaal meer kans dat zijn vader niet thuis is dan dat van een landrot. Toch, heit is dêrbûten [vader is daar buiten, op zee], het klinkt verdrietig, en de lijn van de melodie die op die plek nogal de hoogte ingaat, benadrukt het klagende karakter. In dat andere lied, het in de titel van dit artikel geciteerde Friese volkswiegelied Suze nane poppe, zijn zelfs beide ouders van huis, terwijl het pasgeboren kalf in de grup ligt. Wel een situatie waarbij de aanwezigheid van boer en boerin, van vader en moeder gewenst is. Vooral in de volkswiegeliederen is het eigenlijk altijd de moeder die sprekend wordt opgevoerd, terwijl zij of haar vervangster in de persoon van grootmoeder, min of kindermeisje de liederen zingen. Vandaar dat het wiegelied gekarakteriseerd is als vrouwenlied.Ga naar voetnoot9 | |
InhoudDoor de eeuwen heen is de kern van de volkswiegeliederen vrij compleet bewaard gebleven. Wel zijn er veel detailverschillen. Die varianten zijn natuurlijk een gevolg èn een teken van de orale overdracht van dit lied. Juist bij het mondeling doorgeven willen formuleringen nog wel eens kleine wijzigingen ondergaan. Een zeer bekend wiegelied, niet alleen in het Nederlands en het Fries, maar ook in andere talen, is dat over het (witte) schaap. Het dier wordt in kinderliederen vaker als motief gebruikt. Natuurlijk, het vormt een prachtig rijmwoord voor slaap! Bovendien lijkt het noemen van dat dier een gevoel van geborgenheid en veiligheid te geven. In bepaalde varianten kom je een zwart schaap tegen, terwijl zo nu en dan de dreigende gestalte van een wolf op de achtergrond te ontwaren valt. Dat bedreigende van Drohgestalten, zoals de Duitsers dit begrip zo treffend benoemen, kom je vaker tegen. Het wordt soms verklaard vanuit de agressie die een moeder kan voelen ten opzichte van haar kind, maar die ze volgens de heersende normen en waarden slecht kan uiten. Daarom wordt deze geprojekteerd op andere figu- | |
[pagina 349]
| |
ren: een gevaarlijk dier, als bijvoorbeeld genoemde wolf, of bangmakende mensen of menselijke verschijningen. Soms komt zelfs de dood daarbij ter sprake, waarop in die oude liederen bepaald geen taboe ligt. Dit zal alles te maken hebben met de tijd van ontstaan, toen de dood in het kinderleven veel natuurlijker aanwezig was. Geeft het lied aan de ene kant een gevoel van veiligheid, de harde werkelijkheid wordt aan de andere kant niet vermeden. Wel heel navrant komt dit uit in een Jiddisch slaapliedje, dat Dresden citeert en waarbij hij opmerkt, dat bij zo'n lied geen vragen meer gesteld kunnen worden:
Sjlof, mayn Kind, sjlof
Nit in bettele dayn,
Nor (=aber) in bergele asj, mayn Kind, sjlof ayn!Ga naar voetnoot10
Veel van deze bedreigingen hebben in de loop der tijden iets van het gevaarlijke, onrustbarende karakter verloren doordat de uitspraken tot formules zijn verbleekt. Bij andere, minder bedreigende motieven is dit eveneens het geval. Dat de nane uit het Suze nane poppe een ouder Fries woord voor wieg is, en suze het heen en weer wiegen aanduidt, weten veel jongeren niet meer. Dit geldt eveneens voor woorden als eia, heia, net als nane oude vormen voor wieg. Dat de moeder de hiervoor gesignaleerde agressie moet verbergen, heeft te maken met de rol van hoedster tegen alle gevaar, die haar is toebedeeld. Vaak krijgt haar liefde voor haar kind in de liederen veel nadruk. Bij het hoeden en beschermen kan zij hulp krijgen van engelen. Een heel oud lied met vele varianten is dat over de veertien, in sommige gevallen zelfs zestien engelen, die het kind tijdens zijn slaap behoeden. De getallen geven al aan, dat er in deze liedjes eveneens een element van het aftelrijm zit. De eerste die ik heb kunnen vinden, met veertien bewaarengelen, staat te lezen in Des Knaben Wunderhorn [1805-1808], terwijl Van Vloten in zijn Nederlandse versie er zestien heeft:
's Avonds als ik slapen ga / Volgen me zestien engeltjes na:
Twee aan mijn hoofdeneind / Twee aan mijn voeteneind,
| |
[pagina 350]
| |
Twee aan mijn rechterzij, / Twee aan mijn linkerzij,
Twee, die mij dekken, / Twee die mij wekken,
Twee, die mij leeren / Den weg des Heeren,
Twee, die mij wijzen / Naar 's hemels paradijzen.Ga naar voetnoot11
Deze engelen vinden we terug in (kunst)wiegeliederen die door latere Friese dichters werden geschreven. Soms maken deze engelen muziek, soms steken ze kaarsjes of lampjes aan. Met dit laatste geven ze een gevoel van veiligheid in het duister van de nacht. Vaak wordt het kind zelf met een engel vergeleken. Het zijn vooral eigenschappen als onschuld, reinheid e.d. die deze vergelijking ingeven. In veel gevallen slaat de vergelijking vooral op het uiterlijk van het slapende kind. Tegenover al die lieflijkheid staat de figuur van de doodsengel, al gaat het in een bepaald Fries wiegelied in dezen nog wel om de liefde van de doodsengel die de mens naar de hemelhof brengt. Daarmee komt tegelijk het religieuze element in deze figuren duidelijker naar voren. In een enkel wiegelied wordt verwezen naar Jezus als dè schutsengel in de nacht. Andere terugkomende motieven zijn de wensen voor een opgewekte droom en de constatering dat het kind nu nog geen zorgen hoeft te hebben. De toekomst, met zijn leed en ellende in een harde wereld, komt, dat staat vast. Laat het kind op dit moment maar genieten van de dingen om zich heen, van het weer en van de dieren en mensen. | |
CultuuroverdrachtAl deze motieven dragen bij aan het overdragen van cultuur. In dat kader is het interessant na te gaan in hoeverre in Friese wiegeliederen de eigen, Friese cultuur gestalte krijgt. Afgezien van de taal waarin ze geschreven zijn, een belangrijk element bij een minderheidstaal, is verder van het eigene niet veel te merken. Eén dichter, Eeltsje Halbertsma, hoopt in zijn Nije widzeliet [Nieuw wiegelied]Ga naar voetnoot12, dat zijn dochtertje een Friezin zal worden. Blijkbaar bedoelt hij hiermee iets | |
[pagina 351]
| |
meer dan het simpele feit, dat het kind uiteraard al een Friezin is. Pieter Jelles Troelstra roept zijn zoontje op tot een Stânfries op te groeien, en geeft daarmee reeds meerGa naar voetnoot13. Bij alle wensen die in wiegeliederen worden uitgezongen, blijft dit element verder op de achtergrond.
Vaak wordt poëzie voor het (jonge) kind betiteld met versjes. Daarin ligt iets denigrerends, een aanduiding voor iets dat niet zo belangrijk is. Juist dat allereerste begin is van het grootste belang voor de ontwikkeling van het kind op zowel linguistisch-literair vlak als op het muzikale. Jan van Coillie noemt de wiegeliederen met de andere bakerrijmen pedagogische gebruiksliteratuur.Ga naar voetnoot14 Een Duitse karakterisering haakt daar op in met de woorden: Das Wiegenlied ist eine rhytmisch wirksame Einschlafhilfe für das Kleinkind.Ga naar voetnoot15 Een theorie over het ontstaan van het wiegelied heeft te maken met het ritme van woorden en muziek. De moeder knoopt volgens deze theorie met haar wiegelied aan bij het prenatale lichaamsritme en de beweging in het vruchtwater.Ga naar voetnoot16 De zangeres van dit lied zal zich er niet altijd bewust van zijn dat ze het kind zo voor het eerst kennis laat maken met taal, met taalmuziek in klanken, rijm en ritme. De cadans en de herhaling roepen haast als vanzelf een respons op; de geluiden interesseren èn kalmeren het kind. Vaak wordt er met deze klanken gespeeld; ze zijn voor het kind nog volop expressie. In de meestal éénstrofige volkswiegeliederen wordt bijna altijd gebruik gemaakt van gepaard rijm, dat eveneens door een zekere monotonie een rustigmakend effect kan hebben. Bij de kunstwiegeliederen worden soms wat meer gecompliceerde literaire vormen gebruikt. Naast het taalelement is de melodie eveneens van groot belang voor de functie van het wiegelied, het in slaap wiegen van het kleine kind. Deze sluit zich met de ietwat leiernde, zeurende toon met niet | |
[pagina 352]
| |
[Gode Abend, gode Nacht]Gode Abend, gode Nacht,
mit Rosen bedacht,
mit Nägelken bestäken,
kruup unner de Däken,
morgen früh we wi us wedder spräken. 18
Slop, Kindken, slop,
dien Vadder hödd de Schop,
dien Mudder hödd de bunte Koh,
Kindken, mok de Oogen to -
slop, Kindken, slop! 20
Slop, Kindken, slop,
un blarr nich as so'n Schop.
Dien Mudder is en Gräwin,
un du büst ehr lütt Schäpken -
slop, Kindken, slop! 20
| |
[pagina 353]
| |
Slaap, Kindken, slaap,
da buten steit en Schaap,
dat het veer witte Föte,
dat givt de Melk so söte -
slaap, Kindken, slaap! 17
Slaap, Kinning, slaap,
dien Vadder höddt de Schaap,
dien Mudder sitt in'n Rosengoorn,
spinnt dat allerfienste Goorn. 22
Slaap, Kinning, slaap,
in'n Goorn gahn twee Schaap,
een swart un ok een witt,
un wenn dat Kind nich slapen will,
denn kümmt dat swart un bitt. 22
Uit: Schmidt, J., Bimmel bammel beier. Plattdeutsche Kinderreime, 1969. | |
[pagina 354]
| |
veel uitschieters naar boven of beneden goed aan bij het ritme van de tekst. We komen deze toon vooral tegen bij de zogenaamde volkswiegeliederen, terwijl componisten van de kunstliederen meestal meer verschil in toonomvang aanbrengen en ritmisch minder eenvoudige vormen kiezen. We zagen dit bij het wiegelied van Troelstra. Een ander bekend voorbeeld is het Duitse wiegelied Schlafe mein Prinzchen, schlaf ein, waarvoor Johannes Brahms een melodie componeerde. Op deze melodie is in ieder geval twee keer een Friese tekst gemaakt, die in het genoemde tijdschrift Sljucht en Rjucht werd gepubliceerd. | |
VerzamelenHet volkswiegelied stamt uit de orale traditie en heeft daar voor het grootste deel nog altijd een plaatsje. Natuurlijk, er zijn verzamelingen te boek gesteld, die echter meer als een soort naslagwerk fungeren. In de 18e eeuw was de Duitser J.G. Herder [1744-1803] een van de eerste verzamelaars. Hij was daarmee het grote voorbeeld voor A. von Arnim [1781-1831] en C. Brentano [1778-1842], die aan het begin van de 19de eeuw de beroemde verzameling Des Knaben Wunderhorn [1805-1808] lieten verschijnen. In een aanhangsel [!] geven ze kinderliederen. Sinds die tijd heeft, vooral in het 19e-eeuwse Duitsland, een lange rij van verzamelaars zich bij hen aangesloten, die in onze eeuw nog weer langer werd met mensen als Enzensberger, Bornemann en James Krüß. Engeland is, zoals gezegd, vertegenwoordigd met Iona en Peter Opie, terwijl in Nederland Van Vloten als zodanig werkzaam was. Friesland heeft zijn Waling Dykstra uit de vorige en deze eeuw; Jant Visser-Bakker en Dieuwke Winsemius lieten in de tweede helft van de 20ste eeuw bundels met bakerrijmen verschijnen waarin het door hen verzamelde Friese materiaal is ondergebracht.Ga naar voetnoot17 De oudere Van Vloten heeft Friese liederen in zijn bundel opgenomen net als de samenstellers van de boekjes Het spel van moeder en kind [1936]. Dit laatste is niet zo verwonderlijk als je bedenkt, dat aan deze bundels de verzameling van de Fries-Hollandse auteur S. Troelstra-Bokma de Boer [Nynke van Hichtum] ten grondslag ligt. Samensteller Jop Pollmann vertelt daarover een aardige anekdote. Nynke zag aan | |
[pagina 355]
| |
de muzieknotatie dat ze het bekende Friese volkswiegelied Suze nane poppe verkeerd had voorgezongen. In eerste instantie kon ze niet op de correcte melodie komen. Plotseling pakte ze een grote foliobijbel. Als een baby nam ze die in haar armen en zo zong ze, al wiegend, de juiste versie! Ze had die wiegende beweging nodig om het lied in haar geheugen terug te roepen. Een duidelijk bewijs hoe belangrijk het ritme bij deze liederen is! | |
SlotDat wiegeliederen nog altijd bestaan, mag in een tijd van ‘druk-druk-druk’ zo langzamerhand een klein wondertje genoemd worden. In al hun eenvoud zijn ze van groot belang bij de cultuuroverdracht van de ene generatie naar de andere en maken ze een begin met de communicatie tussen mensen door middel van taal. Daarbij heeft de eigen (minderheids)taal een eigen, natuurlijke plaats in dit proces. Volwassenen kunnen al in een vroeg stadium beginnen met het doorgeven van het erfgoed zoals dit in mondelinge en schriftelijke traditie besloten ligt. Voor wat het Fries betreft zou naast de wat oudere, voor een deel uitverkochte bundeltjes plaats zijn voor nieuwe, aantrekkelijke uitgaven. En waarom zou het Kruiswerk dat op consultatiebureaus zo nauwlettend het lichamelijk welzijn van nieuwe burgers in de gaten houdt, daarnaast niet kunnen wijzen op het belang van dit belangrijke aspect van grootbrengen: het zingen van (wiege)liederen? |
|