| |
| |
| |
Produktieve Nederlandstalige jeugdboekenauteurs na 1945 en hun uitgeverijen
Frank de Glas
De uitgeverij staat de laatste jaren in de belangstelling. Schrijven over literatuur betekent niet alleen meer: de schijnwerper uitsluitend richten op auteurs en hun werken. Meer en meer wordt ingezien, dat er met de manuscripten van die auteurs ook een en ander moet gebeuren om ze op de tafel van de lezer te krijgen. We hebben vorig jaar de mooie studies over Geert van Oorschot en Geert Lubberhuizen erbij gekregen en er zijn verschillende andere uitgeverijstudies in de maak; tijdschriften als De Boekenwereld, Boekenpost en andere publiceren regelmatig over uitgeverij-onderzoek, er verschijnt een en ander over kleinere, vaak minder bekende uitgeverijen uit het verleden, en her en der worden archieven geordend. Ook de jeugdboekenuitgeverij profiteert van deze toegenomen aandacht. De afgelopen jaren wijdden enkele tijdschriften themanummers aan het uitgeven van jeugdboeken. In het recente overzichtswerk van de Nederlandstalige jeugdliteratuur De hele Bibelebontse berg (Querido, 1990) passeren naast talloze auteurs, ook drukkers en uitgevers de revue. Daarnaast wordt er op verschillende plaatsen druk gecollectioneerd en geïnventariseerd.
Deze aandacht voor boekenuitgevers voor zowel jong als oud richt zich vooral op individuele uitgeverijen. Vaak gaat het om gevalstudies, uitgeverijgeschiedenissen, uitgeversbiografieën, fondslijsten. Het zijn de noodzakelijke bouwstenen waar we niet buiten kunnen om te zijner tijd een wat meer samenhangend beeld te krijgen van de sector van de (jeugd)boekenuitgeverij als geheel.
Bij deze lokale inventarisatie van individuele bedrijfs- en levensgeschiedenissen is het echter ook nuttig, het onderwerp van de (jeugd)boekenuitgeverij langzamerhand op een meer systematische manier te gaan benaderen. Het gaat er dan om, naast alle individuele eigenaardigheden tevens te speuren naar zaken die al deze uitgeverijen gemeen hebben. Zulke vergelijkingen vergroten ons inzicht in het funktioneren van de jeugdboekenuitgeverij. Ze helpen ons om iets meer te begrijpen van die geheimzinnige alchemie van artistieke
| |
| |
produktiviteit en zakelijkheid die auteur M/V en uitgever M/V samen tot stand brengen.
In welk opzicht verschillen bijvoorbeeld de voorwaarden waaronder de jeugdboekenuitgeverij opereert van die welke voor andere uitgeverijen gelden? We weten dat de kopers van jeugdboeken meestal anderen zijn dan de lezers. Het is een markt waarin zowel aanbod als lezersgroepen sterk naar leeftijd gesegmenteerd zijn, omdat peuters, kleuters, middenbouwers, tieners en adolescenten allemaal andere boeken vragen. Er is een snelle doorlooptijd van generaties. Voor zakelijke ondernemers een goudmijn, zou je zeggen. Daar staat tegenover dat jeugdboeken overweldigend veel meer uit bibliotheken geleend dan gekocht worden en bovendien concurrentie van t.v. en video krijgen, wat het ondernemersenthousiasme weer tempert. Toch hebben we er geen precies beeld van, op welke manier deze factoren precies het werk van de jeugdboekenuitgeverij anders maakt dan dat van de uitgeverij van volwassenenboeken.
In een ander verband heb ik geprobeerd, aangaande de uitgeverij van volwassenenboeken meer systematische vragen te stellen over het funktioneren van dit bedrijfstype. Hoe proberen uitgevers continuïteit in de aanvoer van hun grondstoffen en in hun afzet te bereiken? Hoe trachten ze tot een zekere risicospreiding te komen? Welke patronen van interne subsidiëring tekenen zich af? Hoe is op een vruchtbare manier te onderzoeken welke auteurs de ruggegraat van een fonds vormen? Met welke middelen bevordert een uitgeverij de opname van ‘haar’ auteurs in de literaire canon? Allerlei vragen waarop het definitieve antwoord nog ontbreekt, maar die ons wel een stapje dichterbij brengen bij een beter begrip van een en ander. Ik ben bij deze recherches schatplichtig aan het onderzoek naar literaire instituties dat in de jaren 80 binnen het Werkverband Literatuursociologie aan de Katholieke Universiteit Brabant op gang is gebracht door Hugo Verdaasdonk en Cees van Rees.
In dit artikel wordt enig speurwerk gepresenteerd naar de binding tussen een reeks produktieve jeugdboekenauteurs uit Nederland en Vlaanderen en hun uitgevers. De vorming van auteursoeuvres in de context van een of meer uitgeversfondsen is een interessant onderzoeksthema. Lange tijd heeft de literatuurgeschiedschrijving, ook die van het jeugdboek, zich erg op schrijvers en boeken geconcentreerd en de uitgevershand nogal over het hoofd gezien. In de recente tijd is
| |
| |
de rol van de uitgever (als manipulator, despoot en uitknijper van de auteur) soms weer wat al te zeer opgewaardeerd. In welk midden ligt de waarheid nu? Hoe artistiek autonoom en krachtdadig de scheppend auteur ook is, de uitgevershand stuurt toch altijd onzichtbaar mee, modelleert het oeuvre, stimuleert, corrigeert, berispt en wijst soms af. Het ene moment lijkt het alsof er zo geweldig veel factoren meespelen in de wording van een oeuvre dat de we hoop verliezen enigszins geordende patronen hierin te ontwaren. Het andere moment duiken er toch weer zoveel frappante overeenkomsten in oeuvrepatronen op, in acceptatie- en selectiebeleid dat het begin van een systeem zichtbaar wordt. Met het materiaal dat hier gepresenteerd wordt, wil ik een stapje verder zetten naar een beter begrip van de relaties tussen auteurs en uitgevers in jeugdboekenland.
Voor het onderzoek naar de auteurs/uitgeversrelaties ben ik als volgt te werk gegaan. Ik heb gezocht naar een overzichtelijk, van voldoende bibliografische gegevens voorzien bestand van Nederlandse en Vlaamse jeugdboekenauteurs uit de moderne tijd. Dit vond ik in het Lexicon van de Jeugdliteratuur (uitgave Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Wolters-Noordhoff, Groningen). Het Lexicon (ongetwijfeld bij veel lezers bekend) verschijnt als losbladige uitgave sinds 1982 en wordt drie keer per jaar aangevuld. Het Lexicon geeft niet alleen achtergrondinformatie over Nederlandstalige, maar ook over (veel) buitenlandse jeugdboekenauteurs. In de uitgave die ik raadpleegde ontbrak het Ten Geleide uit 1982; wel werden in 1988 in een nieuw Ten Geleide enkele basisprincipes van de auteursselectie aangestipt. Heel veel wijzer worden we daar niet van. De redactieleden beloven (..) een encyclopedische opzet, zonder ons daarbij te laten leiden door één bepaalde visie op jeugdliteratuur. Meer zegt men niet over de criteria waarmee auteurs voor behandeling werden uitgekozen. Bladert men de bijdragen door, dan lijkt die keuze voornamelijk ingegeven door de vraag (in gewoon Nederlands gezegd): ‘wat stond er de laatste vijftig jaar in de gemiddelde Nederlandse boekenkast en/of jeugdbibliotheek’. Men treft klassieke naast moderne jeugdboeken, populaire naast artistiek meer ambitieuze auteurs van alle gezindten. Bij wat hieronder volgt moet men tevens bedenken dat het Lexicon een seriewerk is dat zich voortdurend uitbreidt. Zelf miste ik in de editie tot zomer 1995 nog auteurs als bijvoorbeeld Carel Beke, Anne de Vries, Cok Grashoff en Leonard Roggeveen. Maar de redactie heeft vast en zeker zelf een nog veel langer wensenlijstje en ongetwijfeld wordt er achter de schermen
| |
| |
aan gewerkt om het bestand verder uit te breiden.
Wat is tegen deze achtergrond de status van het hier gepresenteerde auteursbestand? Ik selecteerde uit het Lexicon de overwegend of uitsluitend Nederlandstalige auteurs (niet de illustratoren) die na de Tweede Wereldoorlog meer dan 10 jeugdboeken uitgaven of van wie het merendeel van een omvangrijk oeuvre na 1945 verscheen. Dit leverde in totaal 105 auteurs op. De afsluitende jaren van de onderzoeksperiode die ik koos, wisselen enigszins (tussen 1982 en 1994) omdat het Lexicon sinds 1982 zoals gezegd regelmatig met nieuwe auteurslemmata werd aangevuld die, hoe later gepubliceerd, hoe langer doorlopen. Ik heb in het bestek van dit artikel geen kans gezien, alle publikatiegegevens van alle betrokken auteurs tot 1995 aan te vullen. Om uiteenlopende redenen is mijn bestand dus geen compleet bestand van ‘de’ grote Nederlandstalige jeugdboekenauteurs. Het is ook geen representatief bestand in strikte zin, omdat het niet compleet is en evenmin volgens de regels van de kunst uit een volledig bestand is afgeleid. Wel lijkt het me dat het in een minder strenge betekenis voor representatief kan doorgaan, omdat het een groot deel van de produktieve jeugdauteurs dekt en volgens brede criteria is samengesteld. Omdat het om een fors aantal auteurs gaat, met in totaal tussen de 1000 en 1500 titels, levert het tevens een beeld met een vrij hoge resolutie op.
Volgens welke beginselen is onderstaande lijst geordend? De Vlaamse (aangeduid met V) en Nederlandse auteurs zijn gerangschikt naar het jaar van hun jeugdboekdebuut zoals vermeld in de bibliografische gegevens van het Lexicon. Auteurs van uitsluitend strips hebben ‘Str’ achter hun geboortejaar. Aan het jeugdboekdebuut zijn soms publikaties in jeugdtijdschriften e.d. vooraf gegaan. Van sommige auteurs is tevens het ‘volwassenen’-debuut vermeld zoals aangegeven in dezelfde bibliografie. De vermelde debuutuitgever heeft uitsluitend betrekking op het eerste jeugdboek van de betreffende auteur.
Als volgende stap is nagegaan, welke uitgeverij optrad als hoofduitgever van de eerste 10 titels. Een voorbeeld: Dick Laan debuteerde in 1930 met Het geheim van den zwarten monnik bij de Koloniale Boekencentrale te Amsterdam. Zijn volgende boek verscheen in hetzelfde jaar daar ook, daarna bracht Van Holkema & Warendorf 5 titels (waaronder zijn eerste Pinkeltje in 1939). Vervolgens publiceerde Kluitman een Laan-titel, waarna hij een gigantisch Pinkeltjesoeuvre bij de (toen nog) Bussumse Van Holkema & Warendorf opbouwde. In
| |
| |
Nederlandse en Vlaamse jeugdboekenauteurs uit het Lexicon van de Jeugdliteratuur met een substantieel oeuvre aan oorspronkelijk proza/dichtwerk of strips, grotendeels of geheel gepubliceerd in de periode 1945-1982
|
Naam |
debuut boek jeugd |
debuut boek volwass. |
uitgever jeugd debuut |
% eerste 10 titels bij |
uitgevers- betrokkenheid bij jaren 80-oeuvre |
P. de Zeeuw J. Gzn. 1890-1968 |
1919 |
|
Libertas |
20% Bredee 20% Meinema rest verspreid |
later enorm oeuvre bij Meinema, Delft/Van Goor Zonen, Den Haag |
J. Nowee 1901-1958 |
1927 |
|
Spaarnestad |
90% Spaarnestad |
vanaf 1935 enorm oeuvre bij malmberg |
Guus Betlem 1905-1977 (o.a. ps. Freddy Hagers) |
1930 |
|
Kluitman |
90% Kluitman |
vooral Kluitman, deels West-Friesland |
Dick Laan 1895-1973 |
1930 |
|
Koloniale Boeken- centrale |
70% Holkema & Warendorf |
enorm oeuvre Van Holkema & Warendorf |
Maria de Lannoy 1890-1968 V |
1931 |
1954? |
De Wilde Roos |
30% Goede Pers, Averbode |
enorm oeuvre, verspreid over div. Vlaamse uitgevers |
Max de Lange- Praamsma 1906-1990 |
1932 |
1967 |
Koning's Uitg. |
90% Callenbach |
exclusief Callenbach, Nijkerk |
A.D. Hildebrand 1907-1977 |
1933 |
|
Van Holkema & Warendorf |
40% Meulenhoff 40% Arbeiderspers |
verspreid: Arbeiderspers, Meulenhoff, Kluitman e.a. |
Sanne van Havelte 1889- |
1934 |
|
Thieme |
80% Van Holkema & Warendorf |
verspreid, veel bij Van Holkema & Warendorf |
Leen van Marcke 1902- V |
1934 |
|
De Wilde Roos |
zeer verspreid |
verspreid, deels Frans van Belle |
K. Norel 1899-1971 |
1935 |
1935 |
Callenbach |
80% Callenbach |
veel Callenbach, verder verspreid |
Clare Lennart 1899-1972 |
1936 |
1935 |
Van Nelle |
40% Holland |
verspreid |
C. Wilkeshuis 1896-1982 |
1936 |
1936 |
Kluitman |
40% Van Goor |
verspreid, accent op Van Goor |
| |
| |
Leni Saris 1917- |
1938 |
|
Meulenhoff |
80% West-Friesland |
(exclusief?) West-Friesland |
Frans Piët 1905- Str |
1939 |
|
Spaarnestad |
100% Spaarnestad |
vrijwel exclusief Spaarnestad/ Oberon |
Betty van der Plaats 1906- |
1939 |
|
West-Friesland |
[veel] West-Friesland |
wisselend, accent op Roelofs Van Goor |
Aart Romijn 1907- |
1939 |
1948 |
Meinema, Delft |
70% Bosch & Keuning |
verspreid |
Henriëtte van Eyck 1897-1980 |
1940 |
1932 |
Bigot & v Rossum |
20% Querido |
zeer verspreid |
Wim Hora Adema 1914- |
1940 |
1972 |
Veen |
20% Querido |
verspeid, na 1959 accent op Arbeiderspers |
Willy Vandersteen V Str 1913-1990 |
1943 |
|
Ons Volk |
70% Standaard |
hoofdzakelijk Standaard |
Cyriel Verleyen 1914- V |
1943 |
|
De Kinkhoren |
50% De Kinkhoren |
verspreid bij (vooral) Vlaamse uitgeverijen |
Toos Blom 1896- |
1945 |
1981 |
De Arbeiderspers |
40% Arbeiderspers |
verspreid |
Godfried Bomans 1913-1971 |
1946 |
1936 |
Elsevier |
50% Elsevier |
verspreid, accent op Elsevier |
Bertus Aafjes 1914- |
1946 |
1946 |
Meulenhoff |
20% Meulenhoff |
verspreid |
Pieter Kuhn Str 1910-1966 (‘Kapitein Rob’) |
1946 |
|
Het Parool/De Nieuwe Pers |
100% Het Parool/De Nieuwe Pers |
series, verspreid over enkele uitgevers |
Daan Zonderland 1909-1977 |
1946 |
1936 |
W.G. Breugel |
50% Het Spectrum |
oud werk heruitgegeven door Het Spectrum |
Miep Diekmann 1925- |
1947 |
1970 |
West-Friesland |
100% West-Friesland |
vanaf 1956 veel titels bij Leopold; vanaf 1973 veel titels bij Querido |
Han G. Hoekstra 1906- |
1947 |
|
Meulenhoff |
50% Meulenhoff |
enkele titels, verspreid |
Jean Dulieu 1921- |
1948 |
|
Arbeiderspers |
80% Arbeiderspers |
veel titels, 52-56 bij Van der Peet, daarna veel bij Ploegsma |
Cor Ria Leeman V 1919- |
1948 |
1955 |
Proost, Turnhout |
30% Goede Pers, Averbode |
verspreid bij Vlaamse uitgevers, accent op Van In, Lier |
H. de Roos 1909- |
1948 |
|
Kluitman |
100% Kluitman |
60 delen ‘Kameleon’ bij Kluitman |
André Franquin V Str 1924- |
1949 |
|
Dupuis |
100% Dupuis |
(vele titels) vrijwel uitsluitend bij Dupuis |
Morris 1923- V Str |
1949 |
|
Dupuis |
100% Dupuis |
Dupuis; vanaf 69 Geïllustreerde Pers; vanaf 71: Amsterdam Boek; 76 Dargaud/ Oberon |
An Rutgers van der Loeff 1910-1992 |
1949 |
1941 |
Ploegsma |
80% Ploegsma |
Ploegsma hoofduitgever; veel bij Wolters; verder verspreid |
Willy van der Heide 1915- |
1950 |
1939 |
Stenvert, Apeldoorn |
100% Stenvert |
veel Stenvert; later De Eekhoorn (Harderwijk/ Barneveld) |
| |
| |
Annie M.G. Schmidt 1911-1995 |
1950 |
1950 |
Arbeiderspers |
100% Arbeiderspers |
vanaf 1969 nieuw en veel oud werk bij Querido; enkele titels verspreid |
Leopold Vermeiren 1914- V Str |
1950 |
|
Goede Pers |
verspreid |
verspreid bij Vlaamse uitgeverijen |
Lea Smulders 1921- |
1951 |
|
St. Gregoriushuis |
50% Cantecleer, De Bilt |
veel Cantecleer, verder verspreid over R.K. uitgeverijen |
Mies Bouhuys 1927- |
1952 |
1948 |
D.A. Daamen |
40% Holland |
zeer groot oeuvre, uitermate verspreid |
Dick Bruna 1927- |
1953 |
|
A.W. Bruna & Zn. |
100% A.W.Bruna & Zn |
na 1982: De Harmonie |
Aster Berkhof 1920- V |
1954 |
1944 |
Opdebeek, Antwerpen |
40% De Clauwaert, Leuven |
vanaf 1968 exclusief Standaard, Antwerpen/ Utrecht |
Margreet Bruijn 1916- |
1954 |
|
Ploegsma |
60% Van Goor |
enkele titels, verspreid |
Wim van Helden 1906- |
1954 |
1982 |
Kluitman |
100% Kluitman |
enorm oeuvre, exclusief bij Kluitman |
Mien van 't Sant 1901- |
1954 |
1948 |
Van Holkema & Warendorf |
30% West-Friesland 30% De Eekhoorn |
geen latere jeugdboeken meer |
Diet Huber 1924- |
1955 |
|
Laverman, Drachten |
verspreid over 4 Ned/Fri. uitg. |
Leopold hoofduitgever |
Hans Andreus 1926-1977 |
1956 |
1951 |
Holland |
100% Holland |
bijna exclusief bij Holland, Haarlem |
Harriët Laurey 1924- |
1956 |
1951 |
Holland |
50% Holland |
veel Holland, enkele Gottmer |
Annet van Battum 1927- |
1957 |
|
Meulenhoff |
60% Holland |
verspreid, hoofdaccent op Holland, Haarlem |
Thea Beckman 1923- |
1957 |
1958 |
Ploegsma |
30% Lemniscaat 30% Cantecleer |
veel Lemniscaat, veel Cantecleer |
Martin Lodewijk 1939- Str |
1957 |
|
A.T.H., Rotterdam |
100% A.T.H., Rotterdam |
v.a. 1969: Geïllustreerde Pers/ Oberon/ Big Balloon, Heemstede (alle VNU) |
Arja Peters 1925- |
1957 |
|
Stenvert, Apeldoorn |
Stenvert/De Eekhoorn |
exclusief bij De Eekhoorn, Apeldoorn |
Dolf Verroen 1928- |
1957 |
1955 |
Stenvert |
50% Leopold |
groot oeuvre bij Leopold, verder verspreid |
Henk Barnard 1922- |
1959 |
|
Leopold |
50% Holkema & Warendorf |
hoofduitgever Holkema & Warendorf |
P. Nowee 1936- |
1959 |
|
Malmberg |
100% Malmberg |
enorm (Arendsoog-)- oeuvre, exclusief Malmberg |
Julien van Remoortere 1930- V |
1959 |
|
Arbeiderspers, Brussel |
40% Davidsfonds |
verspreid bij Vlaamse uitgevers/ Van Goor, Den Haag |
| |
| |
Gertie Evenhuis 1931- |
1960 |
|
Van Gorcum |
50% Van Goor |
verspreid bij Van Goor, Deltos Elsevier, Ploegsma |
Bouke Jagt 1929- |
1960 |
|
De Eekhoorn |
60% De Eekhoorn |
accent op Van Holkema & Warendorf |
W.F.H. Visser 1900- |
1960 |
1961 |
Van Goor |
80% Van Goor |
enkele titels, vooral bij De Fontein, De Bilt |
Tonke Dragt 1930- |
1961 |
|
Leopold |
70% Leopold |
hoofdaccent Leopold |
Jan Banen 1917- |
1962 |
1964 |
Strengholt |
zeer verspreid |
accent op Van Holkema & Warendorf |
Paul Biegel 1925- |
1962 |
|
Holland |
100% Holland |
groot oeuvre bijna exclusief bij Holland |
Els Pelgrom 1934- |
1962 |
|
Ten Brink |
50% Kosmos |
na 1982 ook bij Zwijsen; vanaf 1985 ook Querido |
Gaston Van Camp 1939- V |
1963 |
1962 |
Van In, Lier |
30% Van In 30% Heideland |
zeer verspreid onder Vlaamse uitgevers; enkele uitgaven bij Nederlandse uitgeverijen |
Gerda van Cleemput 1935- V |
1963 |
|
Altiora, Averbode |
60% Altiora |
verspreid onder Vlaamse uitgevers (met nadruk op Altiora); enkele uitgaven in Nederland |
Corrie Hafkamp 1929- |
1963 |
1967 |
Spaarnestad |
40% Holk./War. 40% Zwijsen |
Van Holkema & Warendorf, Zwijsen, Cristofoor |
Diet Verschoor 1946- |
1963 |
1983 |
La Rivière en Voorhoeve |
40% La Riv./Voorh. 40% Holland |
hoofdaccent op Holland |
Maria Heylen 1933- V |
1964 |
|
Het Fonteintje, Borgerhout |
80% Heideland |
div. Vlaamse uitgevers, vooral Standaard, De Sikkel |
Heleen Kernkamp- Biegel 1922- |
1964 |
|
Ploegsma |
70% Wolters- Noordhoff |
accent op Wolters- Noordhoff |
Tonny Vos-Dahmen von Buchholz 1923- |
1964 |
|
West-Friesland |
90% West-Friesland |
vooral West-Friesland |
Mariëtte Vanhalewijn 1940- V |
1965 |
|
Van Goor |
90% Lannoo, Tielt |
groot oeuvre exclusief bij Lannoo, Tielt |
Johan Ballegeer 1927- V |
1966 |
|
Verbeke-Loys, Brugge |
50% Standaard |
verspreid over Standaard en Altiora |
Sipke van der Land 1937- |
1966 |
1970 |
Callenbach |
40% Callenbach 40% Kok, Kampen |
hoofdaccent op Kok |
Hans Werner 1932- |
1966 |
1966 |
Van Goor |
40% Deltos Elsevier |
verspreid, accent op Leopold |
| |
| |
Henri van Daele 1946- V |
1967 |
1972 |
Van In, Lier |
20% Het Fonteintje/ Heideland-Orbis |
verspreid bij Vlaamse uitgevers; enkele uitgaven in Nederland |
Henk van Kerkwijk 1940- |
1967 |
1965 |
Ploegsma |
60% Ploegsma |
verspreid |
Marten Toonder 1912- Str |
1967 |
|
De Bezige Bij |
100% Bezige Bij |
div.: Amsterdam Boek/Oberon; Skarabee; Mondria |
Nanne Bosma 1933- |
1968 |
|
Callenbach |
70% Callenbach |
verspreid, w.o. Leopold, De Fontein, De Eekhoorn |
Karel Eykman 1936- |
1969 |
1961(rtv) |
Thomas Rap |
50% Moussault |
verspreid: De Harmonie, Sjaloom, Zomer & Keuning |
Wim Hofman 1941- |
1969 |
1980 |
W. van Hoeve |
80% Van Holkema & Warendorf |
exclusief Van Holkema & Warendorf |
Hans G. Kresse 1921-1995 |
1969 |
|
Wolters- Noordhoff |
verspreid |
verspreid: WN, Tango, Panda, Unieboek, Geïllustreerde Pers, Casterman |
Alet Schouten 1917- |
1969 |
|
Van Holkema & Warendorf |
100% Van Holkema & Warendorf |
na 1981: De Fontein |
Leonie Kooiker 1927- |
1970 |
|
Ploegsma |
70% Ploegsma |
verspreid |
Dick Matena 1943- Str |
1970 |
|
Geïllustr. Pers |
100% Geïll. P./Oberon |
vnl. Geïllustreerde Pers/ Oberon, Haarlem |
Jan Terlouw 1931- |
1970 |
1978 |
Van Holkema & Warendorf |
50% Lemniscaat |
accent op Lemniscaat |
Diana Lebacs 1947- |
1971 |
|
Leopold |
100% Leopold |
|
Karel Verleyen 1938- V |
1971 |
|
De Kinkhoren, Brugge |
50% De Kinkhoren |
groot oeuvre verspreid over Vlaamse uitgevers; enkele titels bij Nederlandse uitgevers |
Liva Willems 1933- V |
1971 |
|
Lannoo, Tielt |
30% Lannoo 30% Infodok |
verspreid bij Vlaamse en Nederlandse uitgevers |
Willem Wilmink 1936- |
1971 |
1966 |
C.J. Aarts |
60% C.J. Aarts |
verspreid, deels Bert Bakker, deels Van Holkema & Warendorf, deels andere |
Wim Burkunk 1925- |
1973 |
1973 |
Van Holkema & Warendorf |
30% Van Holkema & Warendorf |
verdeeld over Van Holkema & Warendorf, Zwijsen |
Nannie Kuiper 1939- |
1973 |
|
Deltos Elsevier |
80% Leopold |
|
| |
| |
Anton Quintana 1937- |
1973 |
1969 |
Van Goor |
50% Van Goor |
|
Peter de Smet 1944- Str |
1973 |
|
Oberon, Haarlem |
100% Oberon Haarlem |
verspreid |
Jetty Krever 1922- |
1974 |
|
Zwijsen |
30% Zwijsen |
verspreid |
Burny Bos 1944- |
1975 |
|
Querido |
80% Leopold |
accent op Leopold, voorts Querido, Oberon e.a. |
Guus Kuijer 1942- |
1975 |
1971 |
Querido |
100% Querido |
exclusief Querido |
Gie Laenen 1944- V |
1975 |
|
Lannoo, Tielt |
100% Lannoo |
verspreid over Vlaamse uitgevers |
Rita Törnqvist- Verschuur 1935- |
1976 |
|
Ploegsma |
100% Ploegsma |
verspreid, accent op Ploegsma |
Jacques Vriens 1946- |
1976 |
|
Van Holkema & Warendorf |
90% Van Holkema & Warendorf |
verspreid: van Holkema & Warendorf, Van Goor e.a. |
Jaak Dreesen 1934- V |
1978 |
|
De Nederlandsche Boekhandel |
70% Altiora, Averbode |
diverse Vlaamse uitgevers |
Miek Dorrestein 1931- |
1979 |
|
Ploegsma |
100% Ploegsma |
|
Mieke van Hooft 1956- |
1979 |
|
Holland |
100% Holland |
voortgezet bij Holland |
Els van Delden |
1980 |
|
Querido |
80% La Rivière en Voorhoeve |
voortgezet bij La Rivière en Voorhoeve |
Geertje Gort 1941- |
1980 |
1974 |
Zwijsen |
50% Zwijsen |
Zwijsen, Leopold |
Hans Hagen 1955- |
1980 |
|
Kosmos |
70% Van Goor |
Zwijsen, Van Goor |
Rindert Kromhout 1958- |
1980 |
|
Zwijsen |
40% Zwijsen |
|
Sjoerd Kuyper 1952- |
1980 |
1974 |
Bobbelie, Akersloot |
40% Leopold |
|
| |
| |
de tabel is daarom opgetekend dat 70% van zijn eerste 10 titels bij deze uitgeverij uitkwam. De eerste tien titels van een auteur noem ik in het vervolg gemakshalve het aanloopoeuvre.
In de laatste kolom ten slotte is de betrokkenheid van een of meer uitgever(s) gekenschetst met het latere werk voorzover vermeld in de ‘Lexicon’-bibliografieën.
| |
Wat kunnen auteurs aan, wat kunnen uitgevers aan?
Voor de interpretatie van de verkregen gegevens is het raadzaam, eerst wat algemene opmerkingen te maken. De meest produktieve auteurs zijn (logischerwijs) aan de kop en aan de staart van de lijst te vinden. De opgenomen auteurs die aan het eind van de jaren 70 debuteren zijn zo produktief, dat ze reeds nu met 10 of meer titels in het Lexicon figureren. Omgekeerd zijn P. de Zeeuw, J. Nowee, Guus Betlem en Dick Laan, ruim voor de oorlog begonnen, zó onvermoeibaar dat zelfs de hoofdmoot van hun werk nog na 1945 uitkomt. Bij het beoordelen van de auteurs/uitgeversrelatie moet men in het oog houden dat er een maximum is aan het aantal titels dat enerzijds de auteur, anderzijds de uitgever aankan. In vergelijking met volwassenenauteurs kunnen jeugdboekenauteurs produktiever zijn omdat deze boeken gemiddeld gesproken minder tijd vragen (hoeft natuurlijk niet altijd zo te zijn, maar het gaat om een gemiddelde). Anderzijds moet men bedenken dat de in de lijst vermelde titelaantallen alleen nieuwe titels betreft. De uitgevers brengen daarnaast uiteraard nog herdrukken en bovendien vertaalde werken van buitenlandse auteurs. Van beide categorieën weten we, dat dat er juist bij de jeugdboekenuitgeverij heel wat zijn. Hoe belangrijk dus het opkweken en vasthouden van Nederlandstalige produktieve auteurs ook voor jeugdboekenuitgeverijen is, er is een maximum aan het aantal titels van één auteur dat een uitgever in een jaar kan uitbrengen. Dit kan soms mede een verklaring bieden voor de promiscuïteit van zeer vruchtbare auteurs.
Bij de interpretatie van auteurs/uitgeverij-binding hieronder kunnen daarnaast de auteurs dramatischer op drift lijken dan in werkelijkheid het geval is, omdat uitgeverijen of uitgeverij-imprints in elkaar overgaan, fuseren of in een groter verband worden opgenomen. In sommige gevallen heb ik daarom enkele imprints samengenomen (bijvoorbeeld Spaarnestad/Malmberg, Geïllustreerde Pers/Oberon). Maar omdat mij niet alle lotgevallen van alle imprints bekend
| |
| |
zijn en er soms ook weer grensgevallen zijn (bijv. gedeeltelijke overname van deelfondsen) heb ik niet alle onduidelijkheden kunnen wegnemen. We wachten op dit punt op een handzame genealogie van de Nederlandstalige jeugdboekenuitgeverij.
| |
Jeugd- èn volwassenenboeken hetzij jeugd- òf...
Het lijkt erop dat in mijn Lexicon-bestand van veelschrijvers M/V vóór de jaren 60 het schrijven van jeugdboeken iets vaker samenging met volwassenen-proza dan in de laatste decennia. Heeft dit te maken met de zowel artistieke als maatschappelijke opwaardering van het jeugdboekenschrijverschap? Wat de volgorde betreft (eerst jeugdboeken, dan volwassenen- en omgekeerd) tekent zich in de oudere noch de recentere periode een duidelijk accent af.
| |
Stripauteurs hechten zich aan hun uitgevers, en omgekeerd
Opmerkelijk is de honkvastheid van de stripauteurs uit het bestand. Het Vlaamse Dupuis koestert de produktieve Franquin (Guust Flater) en Morris (Lucky Luke); Willy Vandersteen brengt tientallen Suske en Wiske's onder bij Standaard. Pieter Kuhn brengt al zijn Kapitein Rob-verhalen bij Het Parool/De Nieuwe Pers. De Spaarnestad en (VNU-) opvolgers hebben Frans Piët (Sjors en Sjimmie), Dick Matena, Martin Lodewijk (zijn vroege werk niet) en Peter de Smet (zijn latere werk niet). Hans G. Kresse vormt in dit gezelschap echter een uitzondering op deze honkvastheid.
| |
Produktieve auteurs debuteren bij bekende uitgevers
Het samengestelde Lexicon-bestand weerspreekt op verschillende punten de verwachtingen die ik had op grond van eerdere bevindingen met oeuvres van volwassenenauteurs. Bij de laatste gebeurt het meer dan eens dat iemand debuteert bij een kleine, vaak onbekende uitgever (soms in eigen beheer), vervolgens door een scout van een gevestigde uitgeverij wordt opgemerkt en binnengehaald. We kennen uit het boekenvak een reeks verbitterde getuigenissen van kleinere uitgevers die in zo'n geval aan het kortste eind trokken. Ze investeer- | |
| |
den (letterlijk en figuurlijk) veel in de risicovolle start van een onbekend talent en zagen vervolgens hun ontdekking verdwijnen naar een gevestigde grote uitgever. Mevrouw Angèle Manteau sprak in dit verband geringschattend over de uitgever van het tweede boek.
Dit patroon nu van beginnen bij een onbekende, doorgaan bij een bekende, komt bij de grote jeugdboekenauteurs in deze selectie maar weinig voor. Produktieve auteurs werden vooral gespot door reeds bekende imprints. Iets anders is dat in talrijke gevallen de debuutuitgeverij niet is doorgegaan met een auteur, maar deze is overgestapt: soms al bij de tweede titel, soms later.
Lopen we de namen van de debuutuitgeverijen langs, dan valt het volgende op. Sommige imprints verdwijnen uit de lijst, omdat ze zich terugtrekken uit de jeugdboeken (Deltos Elsevier, Meulenhoff). Uitgeverijen die zich na de Tweede Wereldoorlog als vooraanstaande jeugdboekspecialisten profileren (zoals Van Goor, Ploegsma, Van Holkema & Warendorf, Lemniscaat, Gottmer) blinken niet uit in het ontdekken van produktieve auteurs of zij verliezen die in enkele gevallen weer aan andere. Wat vilein uitgedrukt: zij hebben meer weg van ‘uitgevers van het tweede boek’. Wat verder opvalt is dat de uitgevers van meer populaire jeugdboeken (Kluitman, Stenvert, De Eekhoorn) na de jaren 50 niet meer met nieuwe produktieve Nederlandstalige auteurs in de lijst figureren. Ligt dit aan de selectiewijze van de Lexicon-redactie of aan acquisitieproblemen van deze uitgevers? Ze draaien kennelijk vooral op herdrukken van de Dik Troms, Kameleons, Bob Eversen en dergelijke. Op den duur moet dit deze uitgeverijen toch een probleem bezorgen. Opmerkelijk is voorts dat ook Spaarnestad/Malmberg en verwante imprints nauwelijks nog grote proza-auteurs lanceren; het lijkt dat men zich terugtrekt op de strips.
| |
Vlaamse jeugdboekenauteurs zijn anders
Kijkt men naast de kolom met debuutuitgeverijen ook naar het overzicht van aanloopuitgeverijen, dan tekent zich ten eerste bij de Vlaamse produktieven een opmerkelijk patroon af. Het valt op dat vrijwel alle Vlaamse auteurs in de regel bij een Vlaamse uitgeverij beginnen en bij Vlaamse uitgevers blijven. Dit wijkt dus sterk af van de situatie in de volwassenenliteratuur. Daar zijn sinds jaar en dag de beste auteurs zeer gezocht bij Nederlandse uitgevers en overigens
| |
| |
willen de eersten ook zelf graag boven de rijksgrens uitgegeven worden. In het Lexicon-bestand zijn er maar enkele Vlaamse auteurs die incidenteel in Nederland een titel uitgegeven krijgen (de naam van Van Goor valt enkele keren, een keer als debuutuitgeverij van Mariëtte Vanhalewijn, later overgestapt naar Lannoo).
Er blijkt hier een waterscheiding tussen de Vlaamse jeugdboekenauteurs en hun landgenoten uit het domein van de volwassenenliteratuur. Maar de eerste groep heeft nog een ander eigenaardig kenmerk. Dat is de hoge mate van spreiding onder Vlaamse uitgeverijen. Er zijn erg weinig produktieve Vlaamse auteurs die duurzaam grote aantallen titels bij één uitgeverij weten onder te brengen: Gie Laenen is een voorbeeld daarvan, maar zelfs hij wijkt na 1985 deels uit. Uit de titelgegevens tekent zich een moeizame Odyssee af voor heel wat Vlaamse jeugdboekenschrijvers en -schrijfsters, voortdurend op zoek naar nieuwe uitgevers voor hun werk. Misschien is de werkelijkheid minder schril, omdat ik zo gauw niet heb na kunnen gaan welke Vlaamse imprints te zien zijn als rechtsopvolgers van andere of als verwante imprints die onder één concernleiding vallen; in dat geval zou het om een kleiner aantal uitgeverijen gaan.
| |
Bijna de helft heeft drie uitgevers nodig om het aanloopoeuvre onder te brengen
De percentages welke het deel van het zogenoemde aanloopoeuvre aangeven dat bij één uitgever wordt geplaatst, vallen aanmerkelijk lager uit dan ik verwachtte. 46 auteurs (bijna de helft van het Lexicon-bestand) hebben voor hun eerste 10 boeken minimaal drie, vaak vier, soms vijf en zelfs meer uitgevers nodig. Een treurig record boekt in dit opzicht de Vlaming Henri van Daele. Tussen zijn debuut (Herinneringen van een brigand, 1967) en De Heksenschool (1976) gaat hij in zee met maar liefst negen verschillende uitgevers. En de enige uitgeverij die twee van zijn boeken uitbrengt (Het Fonteintje, Borgerhout) durft dat in beide gevallen slechts aan in een partnerschap met Heideland-Orbis in Hasselt!
Kijken we omgekeerd naar de veelschrijvers die (nagenoeg) exclusief in één fonds blijven, dan laat zich een soort top-10 opstellen van uitgeverijen die in dit Lexicon-bestand het meest suksesvol zijn in het binden van auteurs. Leopold figureert met Tonke Dragt, Diana Lebacs, Nannie Kuiper en (deels) Burny Bos in de hogere regionen
| |
| |
van dit klassement, samen met Holland (Hans Andreus, Paul Biegel, Harriët Laurey (grotendeels), Annet van Battum (grotendeels), Clare Lennart (deels) en (veel later) Mieke van Hooft. In het tweede echelon vinden we Van Holkema & Warendorf met Dick Laan, Sanne van Havelte, Wim Hofman, Henk Barnard (grotendeels), Alet Schouten (later weg) en Jacques Vriens (later minder vast). Verder West-Friesland met Leni Saris, Betty van der Plaats, Miep Diekmann (later weg) en Tonny Vos-Dahmen von Buchholz. In dit echelon tevens, maar wat later met ‘huisauteurs’, Ploegsma, waar van de Lexiconauteurs Rita Törnqvist, Miek Dorrestein, Leonie Kooiker en Henk van Kerkwijk veel bijdragen. Callenbach kent iets eerder al gezichtsbepalende huisauteurs als Max de Lange-Praamsma, K. Norel; latere als Nanne Bosma en Sipke van der Land moet de uitgeverij delen met de protestants-christelijke concurrentie. Kluitman heeft als steunpilaren Guus Betlem, H. de Roos en Wim van Helden (Commissaris Achterberg), maar zoals gezegd lijkt hier in de aanvulling met jongere produktieve auteurs even een gat te vallen. Overigens weet de Alkmaarder uitgeverij deze leemte later weer op te vullen met nieuwe produktieve auteurs (bijv. Cok Grashoff). Spaarnestad/Malmberg hebben (afgezien van de stripauteurs) met vader en zoon ‘Arendsoog’ Nowee een geweldig produktief maar erg smal draagvlak. Idem dito Stenvert met Willy (Bob Evers) van der Heide. De Arbeiderspers is na 1945 minder gelukkig met jeugdboeken, waar Jean Dulieu en Annie M.G. Schmidt na verloop van tijd vertrekken.
| |
Vier hoofdtypen van auteur/uitgeversbinding?
Op grond van de indeling uit het overzicht (debuutuitgever, uitgever van het aanloopoeuvre resp. van het verdere werk) heb ik voor mijn verdere analyse in elk oeuvre twee perioden onderscheiden: de periode van boek 1 t/m 10, en het latere werk. De aard van de uitgeversrelatie heb ik grosso modo bestempeld als ‘honkvast’ (een of twee hoofduitgevers) hetzij ‘verspreid’ (drie of meer uitgevers). Op grond van deze tweedelingen zijn vier auteurstypen te onderscheiden:
HH |
aanvankelijk honkvast, blijft honkvast |
HV |
aanvankelijk honkvast, later verspreid |
VH |
aanvankelijk verspreid, later honkvast |
VV |
aanvankelijk verspreid, blijft verspreid. |
| |
| |
Bij de HH-auteurs hebben we de situatie die in menig opzicht ideaal is voor beide partijen: de auteur is nagenoeg verzekerd van regelmatige publikatiemogelijkheden, verwerft zich een vaste positie bij de uitgeverij en zijn/haar naamsbekendheid wordt door de koppeling van auteurs- en uitgeverijnaam bevorderd. Ideaal is deze situatie vooral wanneer er één uitgever in het spel is en blijft. Het meest extreme voorbeeld uit het Lexicon-bestand is ongetwijfeld het oeuvre van H. de Roos, die voor Kluitman maar liefst zestig (!) deeltjes ‘Kameleon’-boeken schreef. Gelet op de noodzaak van het vinden van nieuw produktief talent is het des te beter te begrijpen dat Kluitmandirecteur P. Stanco zelf na het overlijden van H. de Roos persoonlijk het 61ste deeltje in deze reeks schreef (De Kameleon slaat alarm), onder het pseudoniem P. de Roos. Is die ‘P’ wellicht een hommage aan de zoon van J. (Arendsoog) Nowee, welke eerste eveneens met lede ogen een goudader uitgeput zag raken? We zagen al dat de Nowees op hun beurt minstens zo aan Spaarnestad/Malmberg gekluisterd waren als Arendsoog aan Witte Veder. Andere extreem duurzame verbintenissen tussen uitgevers en auteurs in het Lexiconbestand zijn (naast de hierboven genoemde stripauteurs) die tussen Kluitman en Wim (‘Commissaris Achterberg’) van Helden, en tussen Callenbach en Max (Goud-Elsje) de Lange-Praamsma. En er zijn er meer.
In de genoemde situatie waarin de honkvaste auteur in een langlopend oeuvre niet steeds in hetzelfde fonds blijft, maar één- of tweemaal van hoofduitgever wisselt, is aan een parallel te denken met het domein van de volwassenenliteratuur. Daar worden auteurs doorgaans aangetrokken door de hogere literaire status van een andere uitgeverij. Deze hogere status komt vaak tot uitdrukking in een sjieker gezelschap van collega's, een professionelere uitgeversaanpak, misschien een betere beloning. Soms is ook de loyaliteit aan een verkassende redacteur een motief om naar een andere imprint over te gaan.
Van onze Lexicon-lijst wisselt een vijftal auteurs van hoofduitgever. De Arbeiderspers verliest zowel Jean Dulieu (aan Van der Peet/Ploegsma) als Annie M.G. Schmidt (aan Querido); Dick Bruna vertrekt van A.W. Bruna & Zn. naar De Harmonie, Miep Diekmann stapt achtereenvolgens van West-Friesland over naar Leopold, dan naar Querido.
De ‘honkvasten’ maken in hun geheel een kwart van mijn Lexiconbestand uit. Het is opmerkelijk dat dit aandeel niet hoger ligt, omdat
| |
| |
uitgevers van hun kant sinds jaar en dag het belang van een hechte band tussen uitgeverij en auteur onderstrepen. ‘Wij geven geen boeken uit, maar auteurs’, is een gangbaar adagium onder fictieuitgevers van allerlei snit. Over het committment dat een uitgever aan zijn/haar auteurs dient te hebben, wordt steevast hoog opgegeven. Dat er niettemin bij driekwart van deze grote auteurs geen permanent duurzame auteurs/uitgeversband tot stand kwam, wijst erop dat er aan beide zijden ook allerlei andere factoren een rol spelen.
Dan nu de VH-groep, de auteurs wier aanloopoeuvre verspreid verschijnt, maar die later hun werk bij één uitgeverij concentreren. Na een reis met meer of minder omwegen loopt het schip zogezegd veilig de haven binnen. Hier gaat het om iets minder dan een kwart van mijn Lexicon-bestand. Wil een auteur zijn/haar oeuvre na verloop van tijd in hoofdzaak bij één auteur onderbrengen, dan moeten er naast gebleken auteursproduktiviteit nog minstens drie voorwaarden vervuld zijn om dit te bereiken. De auteur moet willen, de uitgever moet willen en de situatie van de uitgeverij(imprint) moet stabiel genoeg zijn, dus niet bedreigd door overname of fusie. Waarom zou zo'n vaste relatie bij de VH-auteurs enige tijd op zich kunnen laten wachten? Te denken is aan een tweezijdig ‘rijpingsproces’: de auteur ontwikkelt zich, krijgt misschien wat meer respons in de kritiek; de uitgeverij krijgt meer vertrouwen in een auteur, genoeg om met nieuwe titels door te gaan. In de meest riskante en ook relatief kostbare periode in een auteursoeuvre, namelijk de beginfase, heeft een andere uitgever al het risico gelopen.
De derde groep, die van de HV-auteurs, is tegelijk het kleinste van mijn Lexicon-bestand (ca. 10%) en levert daarnaast ook de lastigste interpretatieproblemen op. De gegevens wijzen uit dat Aart Romijn losser komt van Bosch en Keuning, Betty van der Plaats van West-Friesland, Nanne Bosma van Callenbach; Visser publiceert niet meer hoofdzakelijk bij Van Goor; An Rutgers van der Loeff, Henk van Kerkwijk en Leonie Kooiker raken losser van Ploegsma; Alet Schouten en Jacques Vriens publiceren ook buiten het fonds van Van Holkema & Warendorf. Overigens moet men dit losser worden van de betrekkingen ook weer niet te absoluut zien, omdat door herdrukken van eerder werk deze auteurs weer wèl aan hun oude hoofduitgevers gebonden blijven. De banden worden bij mijn weten slechts zelden helemaal doorgesneden.
| |
| |
Waarom nemen produktieve auteurs afstand van hun hoofduitgever? In het licht van de bovengenoemde voorwaarden voor hun toenadering kom ik tot de volgende rangschikking van vermoedens. Vanuit de auteur: afnemende aantrekkingskracht van de uitgeverij (in het verleden vaak opgetreden in de ‘volwassenen’-uitgeverijwereld); een verschil van inzicht met individuele personen; teleurstelling in het uitgeverijbeleid; bewuste spreiding van publikaties, bijvoorbeeld naar boektypen. De auteur biedt bijvoorbeeld prozawerk aan de ene, poëzie aan de andere uitgever aan (dit deed vanaf 1986 bijvoorbeeld Ted van Lieshout wiens poëzie bij Leopold verscheen, zijn proza bij Van Goor). Voor een derde (educatieve) uitgever schrijft men bijvoorbeeld boeken die bij een leesmethode aansluiten.
Wat zijn voor een uitgeverij motieven die achter een verwijdering kunnen zitten? Te denken is aan factoren als: een van kleur verschietende signatuur (bijv. door ontzuiling of depolitisering); tegenvallende verkoop van de auteur; te hoge produktie van de auteur voor het fonds van de betreffende uitgeverij; twijfels over de kwaliteit van nieuw werk; de auteur raakt uit de tijd; de uitgeverij verlegt haar koers. In de concrete gevallen van de genoemde auteurs is het (door de gevoelige aard van dergelijke informatie) lastig om de precieze motieven van veranderingen in auteurs/uitgeversbetrekkingen te achterhalen. Wel geeft het me te denken dat van alle vier onderscheiden oeuvretypen (dus HH, VH, HV en VV) de HV-groep het kleinst is. Wijst dit erop, dat uitgevers toch erop gericht zijn, hun huisauteurs zo lang mogelijk in huis te houden en dat deze auteurs eerder helemaal met schrijven ophouden (of evt. door derden geweigerd worden) dan in hun nadagen bij uiteenlopende auteurs te gaan publiceren? Of wordt het werk van gevorderde auteurs dat hun hoofduitgever niet meer wil, op min of meer systematische wijze door derden geweigerd?
Ten slotte is er de (grote) groep van zeer produktieve auteurs van wie zowel hun aanloopoeuvre als hun later werk verspreid wordt uitgegeven en die nauwelijks of geen hoofduitgever voor hun werk vinden. Het gaat om ca. 40% van mijn Lexicon-bestand; ik wees er al op (zonder een goede verklaring daarvoor te hebben) dat ook vrijwel alle Vlaamse auteurs in deze groep vallen en dat zij hun verspreide uitgevers weer vooral in Vlaanderen vinden.
Gelet op de samenstelling van de VV-groep en de aard van hun uitgevers ben ik geneigd de Nederlandse VV-auteurs opnieuw onder
| |
| |
te verdelen. Enerzijds zijn hier twee generaties te onderscheiden: A.D. Hildebrand, Clare Lennart, C. Wilkeshuis, Bertus Aafjes, Godfried Bomans, Toos Blom en Han G. Hoekstra publiceren veel in de jaren 50; het zwaartepunt van de oeuvres van Mies Bouhuys, Gertie Evenhuis, Els Pelgrom, Karel Eykman, Corrie Hafkamp en Willem Wilmink ligt in de jaren 70 en 80. Ik vermoed dat de grote uitgeversspreiding van de eerste ‘generatie’ samenhangt met het feit dat eerstgenoemde auteurs (misschien beter gezegd: hun uitgevers) hun jeugdboeken niet zo serieus namen als hun volwassenenwerk (voor Wilkeshuis gaat dit niet op). Er werden nogal wat schnabbels gedaan voor bedrijven in de vorm van geschenkboekjes, begrijpelijk in een tijd waarin nog geen additionele honoraria of werkbeurzen bestonden, laat staan voor jeugdboekenauteurs.
Anderzijds vraag ik me af of er in de groep ‘eens verspreid, altijd verspreid’ niet tevens een onderscheid gemaakt moet worden tussen een (bij gebrek aan beter) gedwongen en een vrijwillig gekozen spreiding. Deze vraag dringt zich vooral op bij het bestuderen van de patronen in het oeuvre van auteurs als Eykman, Willink, Bouhuys, Pelgrom e.d. Hebben auteurs hier weloverwogen motieven om blijvend met meerdere uitgevers in zee te gaan? Ik noemde al het motief van een te hoge produktiviteit voor één uitgever en van de gerichte keuze voor uiteenlopende fondsen voor afzonderlijke boektypen. Te denken is ook aan gespreide loyaliteiten en aan een bewuste verdeling van zakelijke belangen over uiteenlopende contractpartners.
| |
Gaan jeugdboekenauteurs meer op volwassen auteurs lijken?
Tot slot wijs ik op de trend in de gegevens van mijn Lexicon-bestand, dat produktieve auteurs die in de jaren 70 debuteren, in sterkere mate aan één uitgeverijfonds verkleefd lijken dan met de oudere generaties het geval was. Guus Kuijer bijvoorbeeld brengt zijn werk vanaf 1975 exclusief bij Querido. Rita Törnqvist bouwt in deze jaren een vaste band op met Ploegsma, Mieke van Hooft met Holland. Ook jongere, na 1980 debuterende auteurs als Selma Noort, Gerard Brands, Mensje van Keulen, Jan de Zanger, Koos Meinderts, Simone Kramer, Toon Tellegen en Veronica Hazelhoff (buiten mijn Lexicon-bestand) lijken hechtere banden aan te gaan met hun uitgevers. Wellicht werkt hier de maatschappelijke opwaardering van het jeugdboek en het jeugdboekenschrijverschap door. Een opwaardering die niet alleen tot
| |
| |
uitdrukking komt in het feit dat het jeugdboek serieuzer wordt genomen, maar dat ook de materiële voorzieningen voor jeugdboekenauteurs (bijvoorbeeld door de aanpassing van de spelregels van het Fonds voor de Letteren) verbeterd zijn. |
|