| |
| |
| |
| |
| |
| |
Een mengeling van melancholie en absurdisme.
Joke Linders in gesprek met Harrie Geelen
De kwaliteiten van Harrie Geelen zijn even talrijk als ongrijpbaar. Hij is niet alleen de man achter Imme Dros, maar ook schrijver, illustrator, filmer en componist. Voor de Marten Toonderstudio's bedacht hij honderden commercials, voor de televisie maakte hij onder meer Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen? en Q & Q. Pinkeltje legde hij voor eeuwig vast op filmband; zijn Herman, het kind en de dingen is uitermate positief ontvangen. Sinds kort mag hij zich ook de nieuwe illustrator van Annie M.G. Schmidt noemen. Zijn adembenemende, warme, expressieve, geestige en spannende prenten van het beertje zonder jas en zonder schoentje hebben Pippeloentje in zes maanden tijd verrijkt met 25.000 verkochte exemplaren en zeker twee keer zoveel lezers! Intussen werkt hij in opdracht van Querido aan een nieuwe uitbeelding van een groot aantal dierenversjes van Schmidt die in de Kinderboekenweek van 1995 in de winkel moeten liggen. We praten over inspiratie, transpiratie, criteria, mogelijkheden en verlangens.
Was het moeilijk om zo'n klassieker als Pippeloentje te illustreren? Jan Jutte en Wim Bijmoer waren je al voorgegaan?
‘Het enige moeilijke was om in die tekeningen een verhaal aan te brengen. Vooral het eerste liedje is een opsomming van wat Pippeloentje allemaal niet heeft: geen sok, geen schoentje, geen dasje, geen boordje, geen tasje met een koordje, geen broekje en geen jakje, geen pakje met een zakje enzovoort. Dat is juist de charme ervan. Maar wat er niet is, kun je niet tekenen. Niet in dit geval en dus heb ik er iets anders in proberen te leggen. Ik bedacht waar ik de teksten wilde afbreken en heb die structuur gebruikt voor wat Pippeloentje met zijn pet zou kunnen doen. Want die heeft ie wel. Zo kwam ik op het idee Pippeloentje onder de tafel te zetten in plaats van daadwerkelijk naar Engeland te laten gaan. De tekeningen van Wim Bijmoer hebben me op geen enkele manier beïnvloed; die speelden in mijn eigen jeugd
| |
| |
nog geen rol. Voor Jan Jutte hoefde ik ook niet bang te zijn. Die heeft het helemaal op zíjn manier aangepakt. Je doet zo iets vooral voor jezelf, omdat je het leuk vindt. En omdat ik inmiddels 55 ben en aan Pippeloentje denk zoals ik aan mijn eigen kinderen denk, lukte dat ook. Die plaatjes met schuinvallend licht bij voorbeeld zijn herinneringen van ons huis in de Churchilllaan toen onze oudste nog klein was. Ik denk dat dat klopt, want aan die kant viel de zon 's middags naar binnen.’
Gebruik je ook beelden uit je kindertijd?
‘Ja, meer dan vroeger. Er zit nu een soort melancholie in mijn tekeningen die er vroeger niet was. Kijk, hier zijn de lampen nog niet aan, terwijl het toch al bijna donker is. Dat is vanwege de zuinigheid. Bij ons thuis ging het licht in de herfst pas laat aan.
In veel van mijn tekeningen en schilderijen duikt het koepeltje op dat vroeger in Heerlen op de ambachtsschool stond. Dat was heel klein maar ik heb het vanaf mijn geboorte tot aan mijn twintigste gezien en daarom moet ik het nu steeds gebruiken. Vroeger deed ik dat met concrete beelden en woorden, nu heb ik meer oog en oor voor de lichtval en de sfeer erachter. Dat heeft niets te maken met de melancholie van “jammer dat het voorbij is”, eerder met de concrete feiten. Jammer is zo'n onzinnige gedachte. 't Is nu eenmaal zo.
Annie was er blij mee en vond de tekeningen meteen leuk. Ze geven een nieuw leven aan Pippeloentje en dat kan ook gebeuren met de versjes die ik nu onder handen heb.’
Hoe zie je jezelf? Als tekenaar, illustrator, schilder, tekstschrijver, filmer, animator, componist, auteur?
‘In de eerste plaats als iemand met weinig faalangst. Ik denk vaak: als anderen het kunnen, waarom ik dan niet? Meestal gaat daar nog iets aan vooraf. Eerst is er de prikkel van hè ja, dat lijkt me leuk, dat wil ik ook wel eens proberen: een scenario maken voor een toneelstuk, een libretto voor een opera, tekenen op de computer. En omdat ik weinig faalangst heb, doe ik het dan.
Ik denk dat mijn ouders me heel zeker hebben gemaakt. Tenminste op artistiek en creatief gebied. Ze hebben me altijd laten merken dat ik bepaalde dingen zou kunnen. Mijn vader had die zekerheid ook. Hij was boekhouder maar schreef gedichtjes en deed veel taalspel- | |
| |
letjes met ons. Hij vond taal reuze belangrijk - hij komt uit een geslacht van onderwijzers - en daarom leerden we al vroeg lezen. Hij wou gewoon dat ik het kon. Ik denk dat de Geelens weinig faalangst hadden.’
Dat lijkt me een heerlijke eigenschap.
‘Natuurlijk heb ik wel onzekerheden op andere gebieden, maar op creatief gebied heb ik me nooit de mindere hoeven voelen van anderen. Ook niet de meerdere. En dat komt, denk ik, doordat ik analytisch heb leren kijken en denken. Je moet je altijd afvragen wat moet je doen om het gewenste resultaat te bereiken. Het maken van tekenfilms en commercials is puur een kwestie van analyse. Bedenken waarop iets neerkomt. Wat is hinken, wat is hikken, wat is aarzelend binnenkomen, wat is aarzelen en waarom is het aarzelen en waarom noemen we dat zo? Dat moet je uitzoeken, dat staat niet in een boek. En dat helpt mij enorm bij het uitoefenen van mijn ambachten. Van moeders zijde voel ik me in tekentechnische zin gesteund. Die komt uit een familie van kopergraveurs, beslist geen intellectuelen, maar wel mensen die goed konden kijken. Mijn zus wilde schilderes worden. Zij was 11 1/2 jaar ouder dan ik met het gevolg dat ik drie ouders had. Toen ik zeven was, was zij achttien. Zo'n zus die tegen je zegt: ma verwent je teveel en daar moet je niet van profiteren. En dat op zo'n bakvistoon! Ik ben nog altijd haar kleine broertje.’
Hoe weet je of een tekst goed is? Wie of wat zijn je criteria?
‘Ik heb veel aan Imme. Ja zeker. Ik weet van te voren of ze het iets zal vinden of niet. Dat hoeft ze niet eens te zeggen. Ik weet het gewoon.’
Je kijkt en luistert met haar ogen en oren?
‘Laat ik het zo zeggen. Een ander kun je wat wijs maken en je kunt jezelf wat wijsmaken, maar bij Imme lukt dat niet en dan ga je het zelf nog eens bekijken. Dat is het.
Want natuurlijk wil ik niet dat ze het niet goed vindt. Dat zou mijn eer te na zijn. Ze is tenslotte op me gevallen vanwege mijn taal. Als de logica van wat je had bedacht, niet klopt dan is het niet mooi. Zoals een gebouw goed in elkaar moet zitten.
| |
| |
| |
| |
Het materiaal waarmee ik werk moet het liefst een beetje een verkeerde combinatie lijken te vormen met de gedachten erachter. Dan krijg je iets onverwachts.
In de film die ik in opdracht van Toonder voor de PTT heb gemaakt, vaart een boot op uitgezaagd water. Alle beelden zijn gefotografeerd en op hout geplakt en toen weer uitgezaagd. Ik vind dat mooi, dat het van hout is en dat het stroomt als water. Een tegenstelling die lukt levert een paradox op. Dat is ook altijd de basis voor poëzie. Dat je woorden in een gedicht zet die daarvoor nooit in die zin waren gebruikt. Domweg gelukkig in de Dapperstraat is daar een geslaagd voorbeeld van. De Dapperstraat heeft door die regel een andere betekenis gekregen, ook door de combinatie met domweg. Voordat Bloem ze in zijn gedicht gebruikte, misten ze elke poëtische dimensie. Door de verbinding ontstond iets nieuws. Zo zou je ook de lompheid van een orchidee kunnen aantonen of de botheid van een vlinder. Je moet een tegenstelling net zo lang uitbuiten tot er een nieuwe ordening ontstaat die vanzelfsprekend en overtuigend is.’
Heb je dat in Herman, het kind en de dingen ook gedaan?
‘Ik schilder graag met elementaire kleuren. Daar ga ik vanuit, al gebruik ik tegenwoordig ook vuile kleuren. De kleur als zodanig ga ik steeds betrekkelijker vinden. Dat iets rood is kan niet datgene zijn wat het mooi maakt. Dat heb ik geleerd door het werken met de computer. Die kan je de opdracht geven een bepaald stuk blauw te maken of groen. Kleuren laten zich makkelijk wijzigen. Daar wordt een prent wel anders van, maar niet lelijker. Aan de kleuren als zodanig hecht ik dus steeds minder. Ik let nu meer op andere dingen, op het licht. Is er tegenlicht? Komt de voorstelling los van het papier? Hoe zou ik het treuriger kunnen maken als ik dat wil? Zo belandt de lappenpop op zolder, achter de stoel, in het donker, de minst lichte plek van de zolder. Die plaats drukt eenzaamheid uit.
Net als bij composities moet je niet te lang in één toonaard werken. Ook een boek heeft een adagio, andante of vivace. Zo ontstaat een eigen sfeer. Dat heb ik geleerd bij Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen?’
Hoe komt het dat dat programma je indertijd minder naams-bekendheid heeft opgeleverd dan de prentenboeken die je nu maakt?
| |
| |
| |
| |
‘Dat weet ik niet hoor. Mijn naam is altijd keurig vermeld en ik kreeg ook wel goede recensies, maar men hield zich toen kennelijk niet zo bezig met de makers achter een programma. De meeste mensen weten ook niet wie Swiebertje heeft geschreven. Het is werk dat niet opvalt. Toen in ieder geval niet. Maar Imme vond het belangrijk en mooi. Dat was voldoende voor mij. Zo ben ik opnieuw veel faalangst kwijt geraakt. Moet wel.
Net als bij het cabaret vroeger. Ik had helemaal geen muzikale opleiding gehad en kon niet zingen. Toch schreef ik liedjes. Daar had ik melodietjes voor in mijn hoofd maar ik kon ze niet zingen of in noten omzetten. Dan speelde Joop Stokkermans een paar accoorden net zo lang tot ik riep: die wel, die niet. Erg onprofessioneel, maar het ging.’
En inmiddels componeer je zelf? Fuga's, opera's, liedjes...
‘Ja, ik wilde het per se kunnen. Het irriteerde me dat ik niet kon uitdrukken wat ik in mijn hoofd had.’
Wat ben je nu het meest?
‘Schrijver!
Ik teken zelfs als een schrijver. Ik teken vertellend, tenminste vaak. Daarom irriteert het me als recensenten beweren dat ik me als schrijver steeds meer ontwikkel. Dat impliceert dat ik vroeger geen schrijver was en dat is onzin. Wat ik voor Hamelen heb gedaan, was net zozeer schrijven. Niet minder literair dan Herman, het kind en de dingen. Daarom vind ik het zo leuk dat ik een griffel kreeg en geen penseel. Dan hadden ze wéér over mijn taal heen gekeken. Het is ook zo dat de tekeningen in dat boek meer betekenen door de tekst dan andersom. Je kan wel de tekst lezen zonder de tekeningen, maar andersom lukt niet. De zakdoek op de stoel is misschien wel mooi om naar te kijken maar het wordt pas de zakdoek van mama door de tekst die erbij hoort. De tekeningen dienen dus de tekst.
Zijn illustraties in een (kinder)boek qualitate qua dienend, ondersteunend?
‘Ja, ja, dat is zo. Al is het vaak zo, zeker bij Imme die zo spaarzaam kan zijn met haar woorden, dat je er veel bij kunt tekenen. Je kunt er van alles mee en omheen doen. Die lucht, die ruimte heeft het. Dat is
| |
| |
op zich al een kunst als je zo kunt schrijven.
Alleen tekenen wat er staat, dat is niks, dat kan ik niet. Dat is ook erg voor een tekst. Dat betekent dat een tekst klaar is, helemaal klaar. Daarmee bedoel ik niet dat Imme's teksten niet klaar zijn. 't Is eerder zo dat de teksten van Imme geen tekeningen nodig hebben. Ze kunnen het boek wel verrijken.
Die illustraties bij Odysseus, een man van verhalen bijvoorbeeld. Die maken de tekst niet completer, want die was al compleet. De tekeningen onderstrepen hooguit het monumentale karakter van het verhaal. Dat is weer zo'n paradox waar we over spraken. Een klassieke tekst verluchtigen met moderne computertechnieken, maar het klopt! De illustraties roepen herinneringen op aan afbeeldingen op Griekse vazen zonder dat ze hetzelfde zijn en daarom is het goed. Ze onderstrepen de tekst.’
Ben je als tekenaar produktiever dan als schrijver?
Dat geldt alleen voor de laatste vijf jaar, omdat ik nu ook wel eens voor anderen illustreer. Vroeger deed ik alleen Imme's boeken en wat haar betreft zou dat ook zo moeten blijven. Ik ben niet iemand die alles kan illustreren. Je moet er iets mee hebben. Zoals het werk van Toon Tellegen. Die is superieur. Ik heb ook wel eens iets voor Dolf Verroen gemaakt en voor Hans Hagen. Dat durfde ik omdat het me iets deed. Om die reden maak ik nu illustraties bij een boek dat Carry Slee onder de naam Sofie Mileau zal publiceren. Maar je moet er voorzichtig mee zijn. Het is naar als je iemand moet kwetsen.’
Probeer je in alle takken van kunst die je beoefent hetzelfde te bereiken of zoek je steeds iets anders?
‘In principe altijd hetzelfde. De combinatie van absurditeit met iets melancholisch. Hamelen had als krankzinnig uitgangspunt dat ze in een land komen waar geen mensen zijn, maar alleen kabouters, feeën, prinsen. Prinsen en koningen zijn geen mensen, dat zijn wezens. Toch hebben die wezens hetzelfde soort verdriet als mensen. Vaak om iets krankzinnigs maar dat doet er niet toe. Het gaat om het verdriet. Daarom kan een glaasje water bang zijn om te breken en vreest het vloerkleed dat Herman het zal vervangen. Ieder schepsel leeft met angst en 't is even absurd om een mens te zijn als een vloerkleed.
Eigenlijk probeer ik aan te tonen dat niets absurd is. Alles is in
| |
| |
wezen even belangrijk. Ik vind het niet prettig om mensen in hokjes of wereldjes te stoppen. Wat maakt het uit in wat voor wereld je vertoeft, dat zegt toch niks over mij?’
De manier van kijken is belangrijker dan het etiket dat je erop plakt?
‘Zo zou je het kunnen zeggen. Je moet de dingen met warmte bekijken, met een soort van compassie, met medelijden ja. Er is toch al zo weinig troost in het leven. Je kunt jezelf troosten, maar van een ander krijg je meestal weinig. Anderen weten ook niet hoe ze die troost voor je moeten bedenken.’
Toen ik een van mijn dochters vertelde dat ik een ontmoeting met Harrie Geelen had, zei ze: is dat die grote woeste man die zo knuffelbeertjeszacht is? Uit zo'n opmerking blijkt dat jij in ieder geval troost uitstraalt.
‘Dat vindt Imme ook, ja.’
Ik weet dat je collega's dat ook zo ervaren. Alsof je ze de ruimte geeft.
‘Dat probeer ik wel, ja, maar ik ben ook op mijn hoede voor wat bij mij hoort. De boeken van Toon aanvaard ik blindelings. Toon is wereldklasse. Ik ken weinig mensen in Nederland waar ik zo tegen op kijk. Imme natuurlijk, maar dat is niet objectief.’
Ben je bang dat je creativiteit ooit op zal houden?
‘Nee, dat is onzin. Dat heb ik bij Toonder wel geleerd. Ideeën komen voort uit het volgen van een systeem en hebben alles te maken met de opdracht die je krijgt. Bij Toonder heb ik geleerd dat je altijd een heleboel mogelijkheden meteen opzij kunt zetten. Daar hoef je niet over te piekeren, want die worden niet gevraagd. Als ik een spot moet maken over iets heel kleins, dan moet ik bedenken wat dat kleine kan uitdrukken. Zo heb ik eens een commercial moeten maken voor een pak van C&A dat zes zakken had. Ik heb toen gekozen voor een bruidegom die in paniek al zijn zakken aftast. Dan zet de bruilofsmars in en vindt hij in de laatste zak de gezochte ring. Dat heeft alles te maken met de opdracht.’
| |
| |
| |
| |
Waar komen de ideeën vandaan als er geen opdracht is?
‘Dat weet ik ook niet precies. Dat gaat heel vlug. Je schrijft een zin op en dan komt de rest vanzelf. Het moet bij mij altijd vlug gaan, ook omdat er meestal weinig tijd is én omdat dat bij me past. Zo heb ik de liedjes voor een discussieprogramma met kinderen, Boorstraat 107, gewoon tussendoor gemaakt. Vlug, vlug.
Herman, het kind en de dingen is ontstaan toen ik op een morgen even voor me uit zat te kijken. Zomaar per ongeluk schreef ik die eerste zin op: Het was kwart over goedenavond. Aan het eind van de ochtend had ik het eerste verhaaltje af; 's avonds het hele boek.
Alleen met het tweede boek van Hamelen worstel ik nu al zeventien jaar. Daar is geen deadline voor en dat is een probleem. Ik kan het niet omdat ik het niet overzie.
Altijd met deadlines werken is natuurlijk wel vermoeiend. In wezen ben ik heel lui. Ik zie op tegen die korte, hevige inspanning, maar het helpt als ik van tevoren het een of andere besluit neem. Zo wou ik de groentezaak in Pippeloentje per se rood omdat het woord al groen was. En toen kwam de rest bijna vanzelf.
Bij Toonder heb ik dikwijls genoeg in één week dertig ideeën moeten leveren voor filmpjes van vier seconden. Dan heb je geen tijd om te tobben over inspiratie.
Je kunt er voor jezelf een systeem van maken. Net zoals de pianist die elke avond “mooi” moet spelen. Die kan het zich niet permitteren om op inspiratie te wachten. Die weet hoe hij in de stemming moet komen om te presteren. Dat is geen rationele, verstandelijke aangelegenheid en toch werkt het. Je moet in ieder geval elke angst om te falen opzij zetten.’
Is er nog iets dat je altijd al hebt willen doen?
‘Nee, dan zou ik het doen, ik stel nooit iets uit. Ik zit nu de Carmen te bewerken voor Frank Groothof, een eenmansproduktie waarin hij tieners uit moet leggen waarom een man ongelukkig verliefd kan zijn op een vrouw. Het loopt somber af, maar door het ritme en de taal beeldend te houden, is het minder erg.’
Maakt het uit of een tekening, tekst of lied voor kinderen bedoeld is?
‘Jazeker. Ik werk het liefst voor kinderen en bij voorkeur met
| |
| |
elementaire kleuren. Dat vind ik mooier. Dan probeer ik karakters als elementaire kleuren te zien. Een vaasje is alleen maar glas en dus bang om te breken, terwijl rood alleen maar rood is en de lichtknop denkt dat alle belangrijke dingen uit de muur komen. Daar is hij een lichtknop voor. Dat is de metafoor voor alles wat wij denken, kunnen, geloven. We hebben alleen onze eigen hersenen. We denken wel dat we daarmee het heelal kunnen doorgronden maar in feite weten we net zoveel als de knop van het licht. Dat is geen schande. Een lichtknop is precies wat een lichtknop moet zijn en dat geldt ook voor ons.
Ik hou van helderheid. Helder is niet hetzelfde als eenduidig of plat, ik bedoel eerder onmiddelijk en concreet herkenbaar. Kinderboeken hebben qua vormgeving mogelijkheden die ik mooi vind en die bovendien geschikt zijn voor kinderen. Een kind heeft minder vooroordelen en laat mij eerder mijn gang gaan dan volwassenen. Dat is het.’
| |
| |
Moet je altijd hoopvol en positief zijn?
‘Carmen is beslist heel zwart. Er gaat een soldaat in dood. Die wordt terechtgesteld. Dat is akelig natuurlijk. Dat probeer je te relativeren, maar uiteindelijk gaat iedereen dood. Dat probleem is niet op te lossen. Alle humor is gebaseerd op treurigheid. Angst als zodanig is niet weg te denken. Het vloerkleed is bang dat het vervangen wordt. Dat gevoel kun je niet veranderen, hooguit relativeren.
In ieder geval wil ik kinderen leren dat een heleboel mensen dezelfde zorgen en angsten hebben als zij. Alles is betrekkelijk, je kunt dus maar beter mild zijn. Dat bedoel ik niet prekerig en ik zal het ook niet prekerig zeggen, maar je kunt wel zorgen dat je je personen tragisch maakt en dat de lezer voelt dat die figuren net als de knop van het licht iets hulpeloos krijgen.’
Van Imme heb ik geleerd dat het altijd korter en simpeler kan. Mijn teksten zijn minder overladen geworden, maar van jalousie de métier hebben we geen last. Als je elkaar hebt uitgezocht dan kun je elkaar niet in de weg zitten. Zoals er altijd iets is dat je niet gemeen hebt. Op de sterke punten lijk je nooit op elkaar, wel op de zwakke.’
Is er naast Imme nog een andere inspiratiebron of meetlat?
‘Steinberg natuurlijk. Die heb ik op mijn 17e leren kennen. Een fantastische kunstenaar is dat. Hij heeft alles wat ik graag in tekeningen zie. Hij is geestig, kinderlijk, verrassend, mooi, ritmisch. Zijn signatuur is altijd in mijn werk te herkennen geweest.
Voor literatuur is de inspiratiebron minder duidelijk. Toon Tellegen komt er dicht bij, maar ook Marquez en Dylan Thomas. Als ik iets moois heb gelezen, wil ik altijd meteen gaan schrijven. Zo werkt dat.’ |
|