Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
Het kind als volwassene
| |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
Als echte achterkleinkinderen van Freud helpen wij met woorden én beelden het kind bij het verwerken van dromen en angsten voor ziekte, dood of eenzaamheid. We helpen het kind de gevaren van het verkeer te ontdekken, alsook zijn prille seksualiteit te verkennen. We begeleiden het bij zijn aarzelend zoeken naar schoonheid of harmonie, maar maken het tevens vertrouwd met de disharmonie van dit leven. We komen het kind tegemoet in zijn verlangen naar liefde en geborgenheid, en we wijzen het - soms met schrik in het hart - op onze grote mensen-wereld, met mens en dier én natuur - of wat daar nog van over is. Kortom, het kinderboek blijft - hoe geruisloos ook - het kind helpen in zijn bij tijden angstaanjagende strijd om de volwassenheid. Wat wij van het schrijven en tekenen voor het kind terecht brengen, hoe onze teksten klinken en onze beelden eruit zien - de receptie ervan bij het kind - daar hebben we nauwelijks weet van. Of wij het goed doen, zullen wij ondanks Griffels, Penselen en andere prijzen nooit helemaal weten. En de vraag waarmee auteurs, illustratoren, grafische vormgevers, uitgevers, boekverkopers, recensenten, bibliothecarissen en andere deskundigen, maar ook ouders, grootouders en kindervrienden steeds weer geconfronteerd worden, luidt: Wat is een goed geïllustreerd kinderboek, en wat zijn de criteria voor de beoordeling daarvan?
Laat ik trachten hier enkele gedachten te ontwikkelen over deze aloude, moeilijk te beantwoorden vraag naar de kwaliteit van het beeldende aspect van ons kinderboek: de kinderboekillustratie. Misschien kan het verleden ons hierbij iets helpen. Want zijn het niet vooral die illustraties die de toets der tijd hebben doorstaan en nu nog betekenis voor ons hebben, waarbij men van een bewezen of bevestigde kwaliteit mag spreken? Ongeacht hun grafische verscheidenheid en tijd van ontstaan bezitten deze tekeningen blijkbaar hét gemeenschappelijk aspect, dé toverformule, om kinderen sedert vele tientallen jaren in hun ban te brengen. Ze iets blijvends mee te geven en ze zo positief te kunnen ‘deformeren.’ En hierin schuilt wellicht des Pudels Kern. Deze illustratoren verstonden de kunst om voor de kleine mens een volstrekt geloofwaardige wereld te verbeelden, waarin ook soms nog de sporen van een enthousiast meekrassend kinderhandje te zien zijn. De kinderboeken die we volgens Jan Blokker alleen op ons geheimzinni- | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
ge sterfbed zouden willen herlezen.Ga naar voetnoot2 Opzettelijk noem ik in dit verband geen namen van illustratoren, geen boektitels. U kent ze zelf. Het is ook geen ongenuanceerd pleidooi voor de re-print, voor het klakkeloos herdrukken van oudgoud. Ik ben slechts op zoek naar maatstaven die ook bij het beoordelen van eigentijdse kinderboekillustraties bij benadering bruikbaar zijn. De onvergeten vaders en grootvaders der illustratie voor kinderen leveren ons met hun werk vanzelf de criteria die wij zo naarstig zoeken. Ze tonen ons de fundamentele, mentale voorwaarde voor een goed grafisch produkt op dit gebied. En dit is misschien wel de belangrijkste conditie waaraan elke geslaagde illustratie altijd weer moet voldoen: namelijk de demonstratie van een geheel ongekunsteld zichtbaar gemaakte, voelbare verbondenheid van de volwassen kunstenaar met de wereld van het kind, sterker nog: de herkenbare resonantie van het kind in ons zelf. Het vermogen om vanuit een (nog) niet verschrompelde kinderlijkheid voor kinderen te kunnen creëren. Het kind in de volwassene dus. En dit kan letterlijk ook als belangrijk criterium voor de tekst in het kinderboek gelden. Illustrator én auteur lopen hier - zeker voor zover het deze grondvoorwaarden betreft - volstrekt evenwijdig. Dat beiden zich daarbij sterk moeten kunnen identificeren met de eigen kinderjaren, spreekt vanzelf. Het zoëven geschetste beeld is (gelukkig) nooit volledig wetenschappelijk te bewijzen. Want bij de beoordeling van kunst - hier dus van illustratiekunst - speelt de intuïtie, de primair gevoelsmatige benadering, zeker de voornaamste rol. Maar zo'n kijkintuïtie kan ontwikkeld worden! U allen bent in staat goed kijkend - en zeker voor zover het de mentaliteit der tekeningen betreft - het kaf van het koren te scheiden. Ook u voelt heel goed het verschil tussen onechte, in elkaar geknutselde, gekunstelde quasi-kinderlijke plaatjes, ... de uit een juiste mentaliteit ontstane beelden van een échte tekenaar-voor-het-kind. Tekeningen, die in hun eerste intentie misschien niet zo heel ver afstaan van de aandoenlijke grafische gewrochten, die iedere ouder voor zijn kind voor het slapen gaan moet maken; de heksen, kabouters of feeën, draken of ridders, en later de ruimteschepen met marsmannetjes die - hoe knullig ook in onze ogen - bij het kind onvoorwaardelijke bewondering oogsten. | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
Slechts zo, met een hieraan zeker verwante, ongebreidelde en eerlijke intentie, moet ook professioneel door de vakillustrator voor het kind worden gewerkt. En zo komen we tenslotte tot de beeldende kant en het grafisch vakmanschap, het andere belangrijke aspect van de geslaagde kinderboekillustratie. Ik ben mij ervan bewust, dat wij bij het zoeken naar maatstaven bezig zijn de kinderboekillustratie wat in mootjes te hakken, door na het mentale aspect de beeldende kant afzonderlijk onder de loep te nemen. Toch lijkt mij dit een bruikbare werkwijze om enig licht in het nogal subjectieve schemerduister rond de beoordeling van deze discipline te brengen. Uiteraard moeten we straks weer in staat zijn beide als een eenheid te ervaren. Als illustrator van teksten voor volwassenen bezit ik wellicht enige objectiviteit ten aanzien van de kinderboekillustratie. En zo constateer ik op dit terrein, in vergelijking met mijn werk, toch algemene verschillen, zowel in de uitgangspunten als in de resultaten. Hoewel de grens tussen beide vormen van illustratiekunst natuurlijk vaag is. In principe mag de illustrator van bellettrie - een in Nederland helaas kwijnend beroep - in het boek doen of laten wat hij wil. Auteur noch lezer hebben hem echt nodig, noch als verluchter noch als informant. Voor een aantal uitgevers is hij slechts een irrelevant luxepaard, dat het boek maar onnodig duur maakt. Extreem doorgeredeneerd werkt deze illustrator ook in een betrekkelijke ongebondenheid ten opzichte van auteur en lezer. Als een autonome en gelijkwaardige partner van de schrijver gebruikt hij diens tekst als de componist het libretto van een opera. Dat hij zich zo, in de grafische vorm der tekeningen, ook een betrekkelijk grote mate van vrijheid permitteert - van hyperrealisme tot desnoods de abstractie - is aannemelijk.
Geheel anders nu is het met de ook in ons land volop bloeiende kinderboekillustratie, die - ik zei het al in het begin - een niet weg te denken directe functie heeft. Zij dient immers het kind in alle duidelijkheid te kunnen uitleggen, suggereren, instrueren, troosten, beleren én amuseren. Lering én vermaak, een meer toegepaste vorm van illustratie dus. Deze min of meer relevante doeleinden - maar ook het appreciatievermogen van kinderen - bepalen in belangrijke mate de grafische vorm van illustraties mee; soms in beperkende zin, maar vaak in uitdagende. | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
Zo heeft bijvoorbeeld het hele jonge kind, bij zijn zoeken vanuit het veilige binnen naar het hem fascinerende wereldje buiten, behoefte aan een in lijn en vorm uiterst simpele, maar helder afleesbare introductie in de werkelijkheid. Nederland bezit in Bruna een internationaal erkende meester van deze illustraties voor peuters. Hoe meer de leeftijd van het kind vordert, des te groter wordt ook zijn behoefte aan steeds meer concrete, steeds meer gedetailleerde en in elk opzicht herkenbare beelden. Binnen het raam van dit realisme - echter nog met oneindig veel gevarieerde grafische mogelijkheden voor de makers - wijst het oudere kind zeker tot het begin van de puberteit elke volledige abstractie van de illustraties af.
Dat bij al deze eisen het illustratief vakmanschap, het goed kunnen tekenen van mens en dier, landschap of interieur, het grafisch kunnen scheppen van sfeer en stemming, maar ook het beheersen van het illustratief ontwerpen onmisbare voorwaarden zijn, hoef ik thans niet meer te bepleiten. Ter verduidelijking zal ik tenslotte hier nog enkele korte grondregels bij het beoordelen van kinderboekillustraties trachten op te sommen.
| |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
| |||||||||
Naschrift van de auteurDe bij dit artikel gekozen tekeningen van de Duitser Walter Trier (1890-1951) voor Mark Twain's onsterflijke meesterwerk De avonturen van Tom Sawyer en Huckleberry Finn (Berlijn, Williams & Co. Verlag, 1936) illustreren (of ondersteunen) naar mijn mening de teneur van het voorafgaande betoog. Ook de tekst van Twain bezit zeker de hier eerder gesignaleerde tijdloze, het kind nog steeds sterk aansprekende aspecten, zoals: de kunst om voor de kleine mens een volstrekt geloofwaardige wereld te verbeelden, waarin deze zich als vanzelfsprekend kan herkennen. Of: de demonstratie van een geheel ongekunsteld, voelbare verbondenheid van de ‘grote mens’ met de wereld van het kind - de herkenbare resonantie van het kind in ons zelf. Het kind in de volwassene dus! |