Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Friese jeugdliteratuur groter gegroeidGa naar voetnoot1
| |
[pagina 140]
| |
vakgebied. Hedzer Drent, inspecteur voor het basisonderwijs in Noord Holland, die zich na zijn studie Frans met het Friese kinderen jeugdboek bezighield, heeft op vrijdag 16 september 1994 aan de Universiteit van Amsterdam zijn proefschrift verdedigd. Daarin heeft hij beschreven hoe normen en waarden in oorspronkelijk Fries proza voor kinderen en jeugd gestalte hebben gekregen. Met de titel Durk en Djoke wurde wier grutter!Ga naar voetnoot2 brengt hij een kleine hommage aan Jant Visser-Bakker [1906-1992], die met haar werk voor kinderen heeft getracht een steentje bij te dragen aan de emancipatie van het Friese kinderboek. Drent schreef zijn proefschrift in het Fries met een uitvoerige Nederlandse samenvatting, zodat ook andere Nederlanders dan de Friezen kennis kunnen nemen van zijn onderzoeksresultaten. Hij heeft daarmee de langzaam groeiende traditie van Friestalige dissertaties voortgezet: een bewijs dat het Fries ook als wetenschapstaal gebruikt kan worden. | |
BoodschapDrent heeft zich bij zijn onderzoek beperkt tot het vertellend proza voor Friese kinderen, en dan met name de boodschap van de zender, de auteur in dit proza. Hij heeft vooral vanuit een pedagogisch perspectief naar dit werk gekeken, hoewel het literair-formele aspect bij de analyse van de honderd boeken van zijn corpus eveneens aan de orde komt. Welke bijdrage deze analyse aan de beantwoording van zijn vraagstelling geeft is niet helemaal duidelijk. Zoals de ondertitel vermeldt, wilde hij de waarden en normen zoals deze in de verhalen naar voren komen, boven water halen. Deze waarden en normen fungeren binnen bepaalde groepen en netwerken, systemen van persoonlijke relaties die een individu, ook in een verhaal, onderhoudt. Waarden zijn daarbij de abstracte voorstellingen binnen een gemeenschap van wat als goed wordt beschouwd, terwijl normen de concreet gemaakte opvattingen zijn die als maatstaf voor het kiezen dienen. | |
[pagina 141]
| |
Drent onderscheidt in navolging van Lesley MilroyGa naar voetnoot3 open en gesloten netwerken en heeft in zijn corpus van honderd boeken naar dergelijke relaties gezocht. Aan de orde komen rollen en rolpatronen, de beinvloeding die mensen en groepen van mensen op elkaar hebben, en afwijkend gedrag. Cultuur en maatschappelijke veranderingen hebben hun eigen invloed op de betreffende gang van zaken. Zo komt de auteur uiteindelijk tot zijn vraagstelling: Met zijn onderzoek wilde hij opsporen welke waarden en normen auteurs proberen over te brengen en welke veranderingen zich daarbij in de loop der tijd hebben voorgedaan. Voor vergelijkingsmateriaal wordt eerst naar de Hollandstalige jeugdliteratuur gekeken. Hoe krijgen in dezelfde periode waarden en normen daar vorm? Rond 1900 kwam er verzet tegen de moralistische kinderliteratuur, mede onder invloed van de Duitse Kunsterziehungsbewegung. Deze laatste beweging, die de nadruk legde op het esthetische aspect bij het opvoeden van kinderen en hen alleen in aanraking wilde brengen met ware kunst, ook die van de literatuur, kreeg in Nederland echter minder aandacht dan men op grond van de contacten met Duitsland zou verwachten. Dit houdt volgens Drent verband met de verzuiling en de daaruit voortvloeiende schoolstrijd. Voor hem is dit aanleiding relatief veel aandacht te schenken aan de protestants-christelijke kinder- en jeugdliteratuur. Door de bovengenoemde verzuiling kreeg deze literatuur kans op te bloeien met de beroemde kerstboeken van de zondagsschool als hoogtepunt. Van een pedagogische provincie, een jeugdland is in deze boeken minder sprake dan in de rest van de jeugdliteratuur. In Friesland is van dit fenomeen evenwel veel minder te merken. Naast de situatie in heel Nederland is de maatschappelijke werkelijkheid in Friesland van belang bij het opsporen van de geldende waarden en normen in literatuur. Daarbij zijn de economische structuur en de veranderingen daarin aspecten waarop Drent zich in zijn boek concentreert. Dat Friesland lang een agrarisch land was waardoor bij veel inwoners een hechte band met de natuur ontstond, komt ook in de jeugdboeken tot uiting. Voeg daar dan nog eens het feit aan toe, dat veel auteurs, zoals Drent terecht opmerkt, tot ver in de vijftiger jaren hun eigen jeugdherinneringen beschrijven. Een combinatie van deze feiten zorgt voor een idyllisch decor, vruchtbare grond | |
[pagina 142]
| |
voor het zogenaamde jeugdlandconcept, hoewel de auteur het bestaan van zo'n concept in de Friese kinder- en jeugdliteratuur bestrijdt. Toch komen in zijn corpus wel degelijk verhalen voor waarin kinderen hun eigen leven leiden, bijvoorbeeld als vriendengroep in boeken als De jonges fan Gaasterlân [De jongens van Gaasterland] [1941] en Johannes en syn maten [1957] [Johannes en zijn vrienden]. Dat er een goede band bestaat tussen ouders en kinderen hoeft daarmee niet in tegenspraak te zijn, integendeel. Deze zorgen er juist voor dat de veilige plek kan blijven bestaan. Uiteraard zijn de genoemde en andere boeken niet ideaaltypisch te noemen, maar ze vertonen wel degelijk aspecten van dit concept, een constatering die ik in mijn door Drent aangehaalde studie heb geformuleerdGa naar voetnoot4. Daarin stelde ik reeds vast dat het jeugdland in Friese kinder- en jeugdliteratuur niet hermetisch gesloten was en Drent heeft deze constatering met zijn onderzoek naar mijn mening niet weerlegd, maar juist bevestigd. Waar Dasberg dit concept voor wat de Hollandstalige jeugdliteratuur betreft zo'n beetje met de tweede Wereldoorlog laat eindigen, vallen in de Friese jeugdliteratuur nog tot in de vijftiger jaren duidelijk sporen ervan te ontdekken, zoals in het genoemde Johannes en syn maten en in Op en om Rûchherne [1951]. Waarom dit aspect trouwens helemaal aan het slot wordt behandeld, waar je een samenvattende conclusie en beantwoording van de vraagstelling zou verwachten, is mij niet helemaal duidelijk. Evenals landbouw weerspiegelen ook ambacht, industrie en handel zich in deze Friese kinder- en jeugdliteratuur, zoals Drent laat zien, met de opkomende moderne maatschappij als het decor van de nieuwere boeken. Dit heeft zijn gevolgen voor de netwerken waarin mensen zich ophouden. Waren deze bij de kleine schaal van het agrarische platteland vrij gesloten, in de moderne maatschappij met zijn industrie en onderwijsmogelijkheden worden ook de netwerken opener. Deze zijn in het begin van Drent's studie vrij prominent aanwezig, hoofdstuk XII draagt zelfs die titel. In de tekst van dit hoofdstuk zijn ze evenwel meer naar de achtergrond verhuisd ten gunste van de primaire en secundaire groepen. Deze worden aan de hand van de boeken uit het corpus uitvoerig behandeld. Dat vervolgonderwijs in de oudere boeken soms problematisch is - verhaalfi- | |
[pagina 143]
| |
guren zouden graag verder willen studeren, maar de wal van de armoede keert het schip vaak - noemt de auteur nauwelijks. Toch lijkt dit in het kader van de vraagstelling een belangrijk gegeven. Het spelen daarentegen krijgt in het hoofdstuk over de analyse onevenredig veel aandacht met nogal wat theorie, waarvan de waarde voor de eigenlijke vraagstelling niet duidelijk wordt. Deze onduidelijkheid komt vaker voor, zoals in het hoofdstuk over het ongewone. Onder dit ongewone rekent Drent ongewone tijden als oorlog, maar ook hoofdpersonen als dieren en fantasiefiguren. Hij behandelt deze drie soorten boeken apart omdat ze volgens hem buiten het normale patroon vallen. Waarom precies valt niet goed uit de tekst op te maken. De formulering sterk gekleurd...door het oorlogsgebeuren [vert. JW] voor de verhalen die in de oorlog spelen, geeft niet overtuigend aan waarom ze daarom apart zouden moeten worden behandeld. Bij dierfiguren als hoofdpersoon blijven waarden en normen volgens Drent meer impliciet, terwijl bij de fantasiefiguren het allereerst [bedoeld zal zijn: vooral] de waarden en normen uit de gewone mensenwereld zijn. | |
MateriaalIn het begin van zijn boek geeft de auteur een overzicht van de Friese jeugdliteratuur vanaf de eerste start uit 1851, het bundeltje oorspronkelijk werk van Waling Dykstra, Blommekranske for da Fryske berntsjes [Bloemenkransje voor de Friese kindertjes] tot en met de jubileumbundel van de organisatie Ferstival. Elk jaar organiseert Ferstival voordrachtwedstrijden en vierde in 1992 haar 50-jarig jubileum met deze bundel, die onder de titel Poëzij op 'e planken [Poëzie op de planken] uitkwam. Bij deze inventarisatie neemt Drent dus niet alleen proza mee, ook poëzie en toneel hebben er een plekje gekregen. Je zou je kunnen afvragen, waarom deze laatste twee genres werden meegenomen in een studie over het proza. Wie met de Friese situatie op de hoogte is, waar nog weinig aan dit in kaart brengen is gedaan, zal het nut ervan inzien. Uiteraard horen de beide boeken voor volwassenen, Keatsroman [Kaatsroman] van Piter Boersma, en de bundel verhalen Bline mosken [Blinde mussen] van Willem Tjerkstra, niet in dit corpus thuis. Daarnaast zijn in het boek de vertalingen in het Fries te vinden die voor jeugdige lezers zijn verschenen. De eerste daarvan is het door Harmen Sytstra voor kinderen | |
[pagina 144]
| |
vertaalde Grimm-sprookje Gelukkig Hansje. Hoewel de auteur in zijn boek veel nuttig materiaal presenteert, is het moeilijk voor de lezer zijn weg erin te vinden. De eerste hindernis wordt opgeworpen door de inhoudsopgave. Daarin vind je geen verwijzing naar de bladzijden waar het desbetreffende hoofdstuk begint: een grote misser, omdat het zoeken daarmee iets krijgt van een dwaaltocht in een doolhof. Daarnaast zijn de pagina's van de bijlagen niet genummerd en ontbreekt een register. Het verloren gevoel dat de lezer daardoor bekruipt, krijgt nog meer nadruk, als de auteur materiaal opneemt, waarvan de functie voor het geheel van het boek niet duidelijk wordt gemaakt. Dit geldt met name voor het overzicht kinder- en jeugdboeken dat met enkele boeken voor volwassenen in een bijlage is opgenomen. Vrij willekeurig, lijkt het, is daarin rijp en groen opgenomen zonder dat aangegeven is, waarom. Vaak krijg je het idee, dat de schrijver zijn gevonden materiaal graag kwijt wilde. Soms levert dit min of meer overbodige tekst, vanaf, zoals, ik noemde dit reeds, zijn uitweiding over het kinderspel op p. 200. Daarbij komen het waarom van het spel en de functies ervan aan de orde, maar deze aspecten worden niet echt verhelderend in verbinding gebracht met zijn onderzoeksvraag naar waarden en normen. In zijn samenvatting van deze in verhouding lange paragraaf komt hij iets dichter bij de kern. Het voorafgaande lijkt in vergelijking daarmee overtollig. | |
SelectieBij zijn onderzoek heeft Drent zich tot het oorspronkelijke proza beperkt dat werd uitgegeven tussen 1919 en 1988. De motivatie daarvoor is, waarschijnlijk, dat het in boekvorm uitgegeven werk betreft. Waarschijnlijk, want echt expliciet maakt de auteur dit niet: hij laat zijn corpus pas in 1919 beginnen en niet bijvoorbeeld in de 19e eeuw. In de Friese tijdschriften van die tijd, For hûs en hiem [Voor huis en erf; 1888-1895] en Sljucht en Rjucht [Eenvoudig en Oprecht; 1890; 1897-1941], is eveneens het nodige oorspronkelijke prozawerk voor kinderen te vinden, maar Drent heeft zijn beginjaar niet in deze tijdschriften gezocht. Mocht zijn (impliciete) uitgangspunt de boekuitgave zijn geweest, en dat lijkt het geval te zijn, dan is hij niet helemaal consequent in de toepassing ervan. In dat geval had hij als beginjaar 1922 moeten kiezen, het jaar waarin het eerste oorspron- | |
[pagina 145]
| |
kelijke verhaal voor jeugd, Sipke en ik, als boek verscheen. Weliswaar was dit in 1919 reeds als feuilleton in de Franeker Courant verschenen, maar dan hebben we het weer over een tijdschrift- c.q. krante-publikatie. Dat dit soort zaken opvallen, komt doordat de auteur te weinig definieert en expliciet maakt. Met name bij de selectie van zijn corpus, zoals we dit hiervoor reeds zagen, komt dit naar voren. Daarnaast moet je je afvragen, wat de schrijver bijvoorbeeld bedoelt, als hij zegt, dat het te onderzoeken corpus beperkt is gebleven tot het verhalend proza waarmee een schrijver de jonge generatie iets wil zeggen. Moeten we concluderen dat dus ander verhalend proza zonder die boodschap niet is opgenomen? Is er dergelijk proza? In hoofdstuk IX geeft de auteur een verantwoording van zijn selectie van juist deze honderd boeken uit zo'n 300 titels in totaal. Echt overtuigend is hij in deze verantwoording niet. Een opvallend aspect daarbij is de vertegenwoordiging van bepaalde auteurs. Zo krijgen een aantal minor poets de eer meer dan één maal vertegenwoordigd te zijn, terwijl belangrijke auteurs als bijvoorbeeld Berber van der Geest met niet meer dan één titel in het lijstje te vinden zijn. Het boek waarmee deze auteur veel successen boekte, en dat in het Nederlands werd vertaald onder de titel Bartele Broekzak, verscheen in 1988 en had dus best op dat lijstje kunnen staan. Daardoor zou de verdeling wat evenwichtiger zijn geworden. De receptie/populariteit van een boek gebruiken als selectiecriterium lijkt me eveneens discutabel. De smaak van de massa maakt het ijs van dit aspect wel zeer glad, zoals de auteur zelf ook onderkent. | |
UitgeverijNaast de (nuttige) overzichten van de verschenen boeken besteedt de auteur aandacht aan de Friestalige uitgeverij. Daarbij komen niet alleen uitgevers aan de orde, maar ook organisaties die zich met uitgave en promotie bezighouden. De Fryske Bibliotheek, de Stichting Us Frysk Berneboek [Stichting Ons Fries Kinderboek] en It Fryske Boek hebben veel werk verzet, ook op het gebied van de jeugdliteratuur. De laatstgenoemde doet dit nog steeds, terwijl Us Frysk Berneboek een opvolger heeft gekregen met een enigszins andere, modernere naam [It [= Het] Fryske Berneboek], maar vooral met een andere doelstelling: het promoten van lezen en studie van het Friese jeugdboek. Jammer | |
[pagina 146]
| |
is het dat de AFUK [Algemene Friese Onderwijs Commissie] in dit verband niet is genoemd, een uitgeverij die de laatste decennia toch een groot aandeel heeft gehad in de opbouw van de Friese kinder- en jeugdliteratuur in kwantitatieve zin. | |
FriesEen ander, belangrijk item bij een jeugdliteratuur in een minderheidstaal als het Fries is hoe er in de boeken tegen zo'n taal wordt aangekeken. Op zichzelf interessant, maar bij de behandeling hiervan haalt de auteur toch inhoud en uiterlijke omstandigheden bij het schrijven van een boek door elkaar. Allereerst noemt hij de waardering voor het gebruiken van het Fries door verhaalfiguren. In de oudere boeken is deze positief-bevorderend, in de nieuwere meer vanzelfsprekend. Daarnaast evenwel brengt hij de taalhouding van moderne schrijvers en de zuiverheid van hun Friese taalgebruik te berde. Uiteraard is er dan geen sprake meer van een tekst-interne behandeling. De onduidelijkheid die hier en daar voorkomt heeft voor een deel te maken met stijl en taalgebruik. De auteur heeft een vrij compacte manier van schrijven die de zaken niet altijd even helder en doorzichtig maakt. Vaak moet de lezer tussen de regels door zijn bedoelingen proberen te ontdekken. Dit is jammer. De bijdrage die Drent heeft geleverd aan het emancipatieproces van de Friese kinder- en jeugdliteratuur en de bestudering ervan had waardevoller kunnen zijn bij een heldere opbouw en definiëring van de problemen. Niettemin kunnen we vaststellen dat het een goede zaak is dat dit boek is verschenen. Er kan verder mee gewerkt worden, mede door de waardevolle inventarisaties die de auteur geeft. |
|