Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
Midden in de muziek
| |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
hoge toonbank?Ga naar voetnoot3 In de inleiding Het hoe en waarom van een kinderboekenrecensentGa naar voetnoot4 wijst ze die bemiddelaars met naam en toenaam aan: ouders, grootouders, leesgekke tantes, aardige buurmannen, leerkrachten, bibliothecarissen, buurthuiswerkers, verpleegkundigen, en hoewel de achterflap daar nog eens een dikke streep onder zet, is consumentenvoorlichting toch niet de eerste reden voor bundeling. De recensies zijn niet, zoals Kromhout, naar leeftijdscategorie gebundeld, maar vormen een chronologische verzameling van april 1983 tot maart 1992. Die periode is voor de emancipatie van de jeugdliterauur van groot belang. Vanaf pakweg 1980 doen zich opmerkelijke ontwikkelingen voor: het kinderboek ontworstelt zich in toenemende mate aan pedagogische en andere buitenliteraire richtlijnen, literatuur en jeugdliteratuur lijken steeds vaker in elkaar over te lopen, en er worden discussies gehouden over de relatie tussen inhoud en vorm, leesbaarheid en experiment. In het verlengde daarvan worden ook de opvattingen over (de invloed van) de jeugdliteraire kritiek geprofileerd. Boonstra's verzameling bestrijkt een groot deel van dit rumoerig tijdvak en een chronologische ordening biedt de mogelijkheid bovengenoemde ontwikkelingen van nabij mee te maken. Je zou Een iets te hoge toonbank kunnen zien als een diapresentatie met persoonlijk commentaar. De geselecteerde dia's geven een beeld van de jeugdliteraire werkelijkheid aan de hand van een kleine driehonderd boeken. Boonstra's kritische opmerkingen zorgen voor waardering, commentaar, vergelijkingen, en terugblikken, waardoor er ondanks de grote verscheidenheid aan beelden toch sprake is van een samenhangend verhaal. De cesuur in de (aandacht voor) kinderliteratuur in NRC Handelsblad wordt goed gedemonstreerd door het vertrek van Mischa de Vreede die als recensente jarenlang meer aandacht besteedde aan consumentenvoorlichting dan aan literatuurkritiek. Na een korte | |||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||
interimperiode met elkaar afwisselende recensenten, waaronder John Verhallen, Anne de Vries en Herman Verschuren, komt er met het aantreden van Bregje Boonstra als vaste critica rust, regelmaat en verdieping in de vrijdagse kolommen. In haar inleiding markeert Boonstra die overgang door zich tegen De Vreede's laatdunkende opvattingen over kinderboekenkritiek af te zetten: Wat de recensent zelf over een boek denkt, is het tegendeel van onbelangrijk. Om die mening - mits goed beargumenteerd - draait het nu juist. Om die mening is het de lezers te doen. Wie zoveel mogelijk mensen wil interesseren voor of betrekken bij het kinderboek zal daar met kennis van zaken, met kracht van argumenten, met enthousiasme en vooral ook met welgekozen woorden over moeten schrijven. De recensies in Een iets te hoge toonbank laten zien dat Boonstra die taak serieus en met liefde heeft uitgevoerd. Kenmerkend voor haar wijze van recenseren is het slechts beperkt navertellen van waar het boek over gaat; gemakzuchtige flapteksten weet ze te vermijden. De samenvatting van de inhoud beperkt zich meestal tot het omschrijven van de dramatische kern, met daaromheen enige noodzakelijke aankleding. Van meer belang is de verhouding tussen onderwerp en talige vormgeving of, bij prentenboeken, die tussen tekst en beeld. Zaken als karakterontwikkeling en psychologische geloofwaardigheid, adequate spanningsopbouw en verhaalstructuur, stilistische eigenaardigheden en opmerkelijk taalgebruik, kortom: literaire argumentaties komen in haar recensies gaandeweg steeds explicieter aan bod. Wat daarnaast opvalt is dat ze een open oog en oor heeft voor afwijkende, experimentele geluiden, het onderkennen van wat nieuw, verrassend en risicovol is. Haar antenne daarvoor wordt steeds sterker en verfijnder. En dat verklaart waarom auteurs die zichzelf blijven herhalen en vastzitten in een traditioneel-literair stramien nauwelijks voorkomen of worden genegeerd (Thea Beckman, Evert Hartman, Leonie Kooiker, Anke de Vries, Corrie Hafkamp), terwijl opvallende ontwikkelingen, opmerkelijke uitgaven en spraakmakende auteurs (Harriët van Reek, Imme Dros, Wim Hofman, Cynthia Voigt, Margriet en Annemie Heymans, Toon Tellegen) wel door haar behandeld worden. Soms lijkt die keuze niet altijd even terecht, want waarom wel Boudewijn Büch, Chris van der Heijden en Flip de Kam - die alle drie overigens vakkundig worden neergesabeld -, maar niet bijvoorbeeld Henk van Kerkwijk, Selma Noort en Dolf Verroen? Boonstra's eigen ontwikkeling als criticus is misschien nog het beste af te lezen aan hoe zij omgaat met de speciale positie van kinderboe- | |||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
kenrecensent: die schrijft immers voor volwassenen over boeken die in eerste instantie voor kinderen zijn bedoeld. Ik kan niet namens kinderen spreken, alleen maar namens mezelf. En DE kinderen bestaan niet, laat staan HET kind, schrijft ze terecht in de inleiding. Het is opvallend dat ze in de eerste periode, tot 1987, 1988 veel meer (meestal afsluitende) opmerkingen maakt vanuit een lezersgerichte argumentatie, dan daarna. Enkele voorbeelden:
Verteerbaarder vind ik zinnen die minder stellig zijn geformuleerd, of leesbaarheid koppelen aan taal, stijl, structuur en inhoud:
In de tweede helft van het boek komt steeds minder direct-lezersgerichte argumentaties voor. In plaats hiervan lezen we opmerkingen die ingaan op de (soms gespannen) relatie tussen kinderboek en literatuur:
Boonstra toont zich een recensente die steeds duidelijker en nauwgezetter haar werkterrein afbakent. Bij de lijnen die ze trekt snijdt ze meer en typisch lezersgerichte uithoeken af en versterkt ze de tekstge- | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
richte contouren van haar kritische arbeid, al blijft ze zich bewust van haar speciale positie als kinderboekrecensente:
In Een iets te hoge toonbank zijn de recensies per jaar ingeleid door een kort persoonlijk commentaar, faits divers uit de wereld van het kinderboek, belangwekkende publicaties, opvallende gebeurtenissen en enkele prijzen die de aandacht hebben getrokken. Deze introducties zijn te kort en te anekdotisch om enige lijn aan te brengen in de kritieken en kunnen niet gezien worden als een poging om aan jeugdliteraire geschiedschrijving te doen. De bundel zou gewonnen hebben bij een overzichtsartikel waarin op een systematische wijze wordt teruggeblikt op (een groot deel van) de gerecenseerde periode. In Er was eens een waseens, opgenomen in Het literair klimaat 1986-1992Ga naar voetnoot5, heeft Bregje Boonstra iets dergelijks op een uitstekende manier gedaan. Uitvoerig en gedocumenteerd laat ze daarin zien welke (nieuwe) auteurs, opkomende ontwikkelingen en gevoerde discussies van belang zijn. De vraag of er in die periode nieuwe geluiden te horen waren en hoe belangrijk die waren, beantwoordt ze aldus: Wat ik heb gehoord kan ik melden, met de kanttekening dat het waarschijnlijk sterk vervormd is, omdat ik midden in de ‘muziek’ zat. Het materiaal voor dit overzichtsartikel komt in belangrijke mate uit haar recensiepraktijk (en is er in sommige fragmenten rechtstreeks toe te herleiden). Een iets te hoge toonbank toont Bregje Boonstra als scherp waarneemster midden in de muziek, die allerlei door elkaar klinkende stemmen en instrumenten beluistert met het geoefende oor van een geschoolde liefhebster. Er was eens een waseens laat zien dat ze bovendien heel goed in staat is in de ogenschijnlijke kakofonie van geluiden op korte afstand (nieuwe) muzikale patronen, stemsoorten, melodieën, dissonanten en genres te ontdekken. Daarom is het erg jammer dat dit artikel niet is opgenomen. Het zou de bundeling een belangrijke meerwaarde hebben gegeven: inzicht in haar analytische praktijk had op die manier gepaard kunnen gaan met een verkenning | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
van haar synthetiserende kwaliteiten. Dat zou het stukje jeugdliteraire geschiedenis waarvan in het voorwoord sprake is, meer waarheidsgehalte hebben gegeven. Bregje Boonstra heeft zich in de tien jaar dat ze voor NRC Handelsblad over jeugdliteratuur schreef, ontwikkeld tot een voor velen gezaghebbend criticus. Toen ze in 1993, na een redactionele ingreep die meer stemmen over jeugdliteratuur toeliet, ophield met recenseren, kwam er dan ook terecht protest uit de kinderboekenwereld. Inmiddels schrijft ze alweer een tijdje voor De Groene Amsterdammer, maar de frequentie daar is teruggebracht tot een maandelijkse recensie - met heel af en toe een wat groter stuk. Op die manier is het vrijwel onmogelijk een verantwoorde keuze te maken uit het nog altijd toenemend aanbod van kinderboeken. Daar staat tegenover dat ze in NRC Handelsblad over jeugdtheater is gaan schrijven en dat doet met eenzelfde aanstekelijk enthousiasme en gedocumenteerde ambachtelijkheid die ze voor de jeugdliteratuur heeft. De overstap van het ene medium naar het andere laat zien dat Boonstra (die ook over televisie/film het nodige aan kennis in huis heeft) iemand is met een brede jeugdculturele interesse en deskundigheid. Zo'n criticus is nog altijd een zeldzaamheid. |
|