Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Brieven aan Anne Holm (2)
| |
[pagina 58]
| |
Als ik een lezing geef voor volwassenen lees ik dat essay altijd voor. Niet alleen omdat ik daarin tracht enige behartenswaardige dingen over kinderliteratuur te zeggen, vooral ook omdat er een paar goede grappen in staan. Ik vind het verstandig om het publiek om de twee minuten aan het lachen te maken. Onlangs kwam er na afloop een vrouw naar mij toe die geweldig geschrokken was toen ik over Peter sprak. Ze had het boek gelezen toen ze een meisje was en jarenlang had ze gedacht dat zij de enige in de wereld was die het kende. Tot ze op een dag een meisje ontmoette dat het, net als zij, steeds opnieuw las en herlas. Ze werden vriendinnen voor het leven. Met Uw boek als het geheim dat hen bond. En nu hoorde ze mij opeens de lof zingen van datzelfde boek! Natuurlijk heb ik haar gauw verteld dat ik al gelukkig getrouwd wás... Er is iets merkwaardigs aan de hand met dat boek van U. Of het doet je niets, of je wordt er verliefd op. Er is geen tussenweg. Ik heb nog nooit van mensen gehoord die het ‘wel aardig’ vonden. Ik heb Clara Hillen geschreven om haar te stimuleren het boek wat meer onder de aandacht te brengen en om te vragen of ik daarbij helpen kon. Tot nu toe zag ik slechts één kleine advertentie, geen bespreking. Daar moeten we dus iets aan doen. Komende herfst verschijnt er een nieuw tijdschrift voor kinderen, dat helemaal over boeken zal gaan.Ga naar voetnoot2 Ik denk erover daarin een artikel over U en Uw werk, en dan vooral over Peter, te publiceren. Tenminste, als de redactieleden dat leuk vinden. En als ik hun tijdschrift leuk vind. Dat wacht ik even af. Als het doorgaat zou ik U graag een paar vragen voorleggen die ik niet durfde te stellen toen ik bij U in K. was. Een kort interview in twee brieven, een van mij, een van U. Heeft U daar bezwaar tegen? Clara reageerde opgetogen toen ik haar vertelde dat U overwoog ons een bezoek te brengen. Ze wil U dolgraag ontmoeten en riep dat ze U zou uitnodigen voor een aangenaam diner. Vanzelfsprekend zien ook Margje, de kinderen en ik verlangend uit naar Uw komst. Want ach, wat was ik verlegen en wat voelde ik me belachelijk toen we bij U op bezoek waren. Er was zoveel wat ik wilde vragen, maar ik zat steeds maar te bedenken hoe onbeleefd dat zou zijn. Alsof ik Uw gastvrijheid beantwoordde met last en gedoe. U schonk mij Uw vriendschap en als tegenprestatie zou ik om méér vragen! Had ik | |
[pagina 59]
| |
maar iets terug kunnen geven, maar helaas...! Dat is ook de reden waarom ik de vrienden die snel door onze vakantiekiekjes bladeren, op zoek naar foto's waar U op staat, moet teleurstellen. Ik vond het fijn dat Margje en Marianne en Joost mee waren gekomen. Zij konden zich gelukkig normaal gedragen, zij zaten immers niet tegenover de schrijfster van hun liefste boek aller tijden. En het was goed dat U ons uitnodigde een tweede keer langs te komen. Tijdens dat bezoek was ik iets meer mijzelf, en minder de jongen die ik ooit was. Nee, dat zeg ik verkeerd. Tijdens ons eerste bezoek was ik wel degelijk volwassen, maar ik zat de hele poos te denken aan de jongen die ik ooit was. Dat lijkt er meer op. Ik hoop dat alles anders zal gaan als U bij ons bent, dat ik dan in staat zal zijn iets terug te geven. Marianne is opeens helemaal zeven. Ik heb een tweede kamertje voor haar getimmerd in onze oude douche. Van schrootjes, het enige materiaal waar ik mee om kan gaan. Het is een werkkamertje met uitzicht op het bos. Nu nog het Grote Bed in haar slaapkamertje, waarover ik U eerder schreef. Dat is hard nodig. Het viel ons namelijk op dat ze 's ochtends zo moeilijk uit bed kon komen. Nu blijkt dat ze bij het lekker uitrekken steeds klem komt te liggen. De katten zijn gezond. Laatst kwam een van hen het bos uit met een eekhoorn in z'n bek. Ik ben zo kwaad geworden! Het diertje was nog warm en zacht. We hebben het begraven en op het graf hebben we een gigantische steen gelegd. Onze katten zijn niet alleen goede jagers, ze zijn ook voortreffelijke gravers. En het is weer eens kinderboekenweek, die voor ons schrijvers een maand duurt. Ik woon in treinen, reis van school naar bibliotheek en terug, en vertel vier keer op een dag hetzelfde verhaal. Nu ja, de kinderen vinden het prachtig en ik vind kinderen prachtig. Met mij gaat het goed. Ik rol nog steeds mijn eigen sigaretten, ook al zie ik U in gedachten misprijzend Uw hoofd schudden, maar verheug me erop weer eens een aantal ‘proper ones’ met U te kunnen roken. | |
[pagina 60]
| |
waarop ik uitzie is wit van rijp, de bosrand in de verte wacht vol verlangen op het roze van de zon. Het is acht uur in de ochtend. Ik zit hier al een uur, maar werken kon ik niet. De wereld was me iets te mooi. Bovendien wist ik dat ik een brief aan U zou schrijven en in gedachten verwijlde ik in Uw prachtige huis te K. Het was een verrukkelijk uur. Zojuist heb ik de kinderen naar school gebracht. Op de fiets. Tijdens de rit terug zag ik hoe de zon uit de boomtoppen sprong en zijn zeiltocht begon. ‘Rood, rood, veel te
schreef ik onlangs in een gedicht, en ik zag dat het goed was. Ik speelde mijn oude spelletje. Ik deed alsof één smalle rij tegels in het fietspad een nóg smallere brug over de Grand Canyon was. Het speelt zich tweehonderd jaar geleden af. Ik reed, over dat smalle bruggetje, over de Grand Canyon. Ik stortte niet naar beneden. De Cowboys en de Indianen, die nog nooit een fiets gezien hadden, stonden mij geweldig toe te juichen. Ze wilden het óók proberen. ‘Niet doen!’ riep ik. De Indianen waren wijs, maar de Cowboys sprongen op de fiets en reden slingerend op het bruggetje af. Bij bosjes verdwenen ze in de diepte (ik had een heleboel fietsen bij me) en zo schonk ik Amerika terug aan de Indianen... Wat een heerlijke dag. Ik was in New York omdat de tv-serie ‘Het zakmes’ was genomineerd voor een Emmy Award. Ik kan me niet herinneren of ik U dat geschreven heb op de kaart. We hebben gewonnen. Het is nogal cynisch allemaal. Mijn kop was een paar keer op het tv-journaal en toen ik thuiskwam werd ons huis overspoeld door wijn en taarten, bloemen en kaarten, brieven en bezoekers. Auto's toeterden als ze mij passeerden (ik viel voortdurend met fiets en al in de Grand Canyon!), de waard van het café kwam op zijn sokken naar buiten gerend om me te feliciteren, de burgemeester kwam met een zelfgeschreven gedicht: ‘Dankzij onze Sjoerd heeft iedereen gehoord / van het prachtige dorpje Bakkum-Noord’, ik werd uitgenodigd voor een talkshow op de tv, de school van Marianne en Joost was versierd, en, en, en... Kortom, allemaal dingen die helemaal niet aan de orde waren toen de film af was en iedereen hem gezien had. Terwijl hij door die prijs toch niks mooier geworden was! Als je wat waardering wilt voor je werk moet je niet vijfentwintig mooie boeken schrijven, | |
[pagina 61]
| |
zoals ik, nee, gewoon met je kop op de tv! Zoals ik... Maar Margje heeft mij streng toegesproken: ‘Gedraag je en geniet nou es een keer...!’ En dat heb ik gedaan. Ik bedoel, ik schrijf voor de kinderen, niet voor de roem, maar als de roem als een gouden wolkje op je neerdaalt is het erg moeilijk een glimlach te onderdrukken. Het zij zo. Bovendien is het allemaal alweer lang geleden. Ik heb hard gewerkt, voltooide een nieuw boek, en het is goed. De prettigste herinnering aan mijn verblijf in New York is die aan de eerste ochtend. Ik stond vroeg op en ging op zoek naar een smoking. U zult het niet willen geloven, maar de straten geurden fris en schoon, alsof het koude zonlicht alle smeerlapperij had weggevaagd. Ik voelde me sterk als de Laatste Buffel, op zoek naar een vermomming om aan uitsterven te ontkomen. Ik had in de Gouden Gids het dichtstbij gelegen adres voor smokings gevonden. Op Broadway. Ik ging binnen en kwam terecht in een enorm Italiaans Atelier, waar duizenden en nog eens duizenden smokings hingen. Aanvankelijk wilde ik er een huren, maar de mooie Chef Verkoop was van mening dat ‘a fine looking young man’ als ik er een zou moeten bezitten. Over kopen had hij het niet, hij had het over bezitten. ‘Maar het is pas de eerste keer dat ik er echt een nodig heb,’ stamelde ik. ‘It won't be your last!’ verzekerde hij mij. Ik was sterk, ik ging pas overstag toen ik hoorde hoeveel hij vroeg voor één avondje huur. De tamtam van mijn calvinistische voorouders ging woest door mijn aderen toen ik die prijs vernam. ‘Ik koop er wel eentje...’ zei ik. ‘Now you're talking.’ Hij plantte mij op een houten kistje, en terwijl hij met één hand de omvang van mijn hals en middel en de lengte van mijn armen en benen mat, sloeg zijn andere hand razendsnel de toetsen van een kleine rekenmachine aan. Met een krijtje (ik voelde mij de Mooie Schurk in een gangsterfilm) zette hij strepen op broek en jasje en smeet de smoking vervolgens in zijn geheel in een hoek van het atelier. Daar zaten Zeven Grijze Dwergen, die ieder met één mond Zeven Sigaretten rookten, achter Zeven Middeleeuwse Naaimachines. Nog voor een van hen mijn spulletjes kon opvangen had ik de rekening in mijn hand en vijf minuten later stond ik buiten. Op Broadway. De zon stráálde op mij neer en ik stráálde terug - The | |
[pagina 62]
| |
Greatest American Smile ooit gestraald...! De rest van de dag bracht ik peinzend en piekerend door: had ik wel de juiste smoking gekocht, of was het er zo een die butlers dragen in bordelen? Wat het interview/de vragen/het artikel betreft, dat nieuwe tijdschrift waarover ik U schreef is niet wat ik mij ervan had voorgesteld. Het staat vol prachtige tekeningen en leuke kleine versjes en verhaaltjes, allemaal heel artistiek, maar voor echte verhalen is geen plaats. Laat staan voor doorwrochte artikelen. Eén bladzijde uit een brief als deze zou al te veel zijn. Eigenlijk heb ik een hekel aan dat soort tijdschriften en ik vraag me af of kinderen er wel zo gek op zijn. Misschien kunnen we iets anders bedenken als U hier bent. Ik bedoel, U schreef dat U niet ontevreden bent over de promotie van Peter, maar ik ben zéér ontevreden. Als U op bezoek komt hoeft U zich absoluut geen zorgen te maken over de katten. In herfst en winter zijn ze lui en hebben ze de puf niet om hondjes als Uw Yorick lastig te vallen, in lente en zomer zijn ze dagen en nachten van huis. Geen probleem. En als U Uw bezoek aan ons combineert met Uw reis naar Engeland, mag Yorick hier logeren. We zullen kleine wandelingetjes met hem maken in het bos. Dat zal hij leuk vinden. Weet U al wanneer U komt? En heeft U nog verzoekjes? Collega's ontmoeten? Clara Hillen? Hier en daar wat vertellen over Uw boeken? Frans Hals weerzien? Deventer? Naar Ajax? Op audiëntie bij de koningin? Zegt U het maar! En hoe reist U? Per trein, auto, vliegtuig? En waar kunnen we U afhalen? Castricum, Amsterdam, Schiphol, K.? | |
9 April 1994Geachte Mevrouw Holm,
Dank voor Uw lieve brief! We waren gelukkig te lezen dat U werkelijk van plan bent naar ons toe te komen, wanneer dan ook. Margje wil U met alle plezier rondrijden en zo kunnen we alle steden en mensen en schilderijen en poppentheaters bezoeken en bezichtigen die U maar wilt. En geen interviews! Dat zweer ik. Mijn ervaring met interviewers is dat je, als ze eindelijk weg zijn, meer van hén weet dan zij van jou weten. Ze luisteren ook niet als je wat zegt, ze zitten alleen maar na te denken over wat zij nu weer es zullen zeggen als je | |
[pagina 63]
| |
even stilvalt. Clara Hillen zond mij twee besprekingen van Peter. Ik sluit bij deze kopieën in. In het (zéér) kleine stukjeGa naar voetnoot3 staat dat het goed is dat er naast alle prentenboeken en al het experimentele proza voor kinderen ook veel herdrukken verschijnen van recente klassiekers: ‘Peter is een spannend en ontroerend reisverhaal in de goede, ouderwetse zin van het woord. Een reis door de tijd die tegelijkertijd een levensreis is waarop Peter veel leert over de mensen, over vriendschap en het bestaan van God.’ Het langere artikel komt uit Vlaanderen.Ga naar voetnoot4 De auteur schrijft dat herdrukte wat oudere boeken vaak niet alleen oud, maar ook ouderwets blijken. Zo niet de Uwe. Uw verhalen hebben in Vlaanderen nooit de aandacht gekregen die ze verdienen en het wordt tijd dat ze die wel krijgen, want ze blijken actueler dan ooit. Peter gaat over de essentie van het menselijk bestaan en laat ons zien dat het leven niet een piepklein op zich zinloos stukje geschiedenis is, maar deel uitmaakt van een groter geheel. Groter zelfs dan de tijd - die malle uitvinding van de mens. Het boek gaat ook, schrijft Baccarne, over vriendschap. Dan begint hij het verhaal na te vertellen. Hij merkt op dat het tweede deel (de ontmoeting met Rosamund en Torquil) minder coherent is dan de andere twee en vermoedt dat daarin veel geschrapt is. Zijn conclusie is uiterst positief: ‘Geen gewone ontspanningslectuur dus, hoewel boeiend en humoristisch en in een knap hedendaags Nederlands vertaald, maar een brok waardevolle literatuur voor jongeren die van geschiedenis houden, over de zin ervan willen nadenken en aanvaarden dat een jeugdverhaal waarin wat meer over God en wat minder over seks wordt gerept dan vandaag gebruikelijk schijnt te zijn, meer dan de moeite waard is.’ Een mooie bespreking. Maar natuurlijk ben ik nog lang niet tevreden. Clara vroeg of ik een essay over Uw werk wilde schrijven, want het blad Literatuur zonder Leeftijd heeft daar belangstelling voor. Mijn grote probleem is dat ik geen essays kan schrijven. Mijn geest mag bij vlagen creatief zijn, analytisch is hij nooit. Gelukkig kwam mijn creatieve geest net voor ik ‘nee’ wilde zeggen met een magnifiek plan: ik zou zo graag mijn | |
[pagina 64]
| |
brieven aan U vertalen en publiceren. Precies zoals ik ze geschreven heb: Brieven aan Anne Holm. Natuurlijk laat ik de wat al te persoonlijke fragmenten weg, zoals die over (...) en over (...) en die over Margje en Joost en Marianne. Hoewel, daar waren leuke stukjes bij. Enfin, U weet dat ik me zal gedragen. Wat vindt U ervan? Ik weet dat ik U geen toestemming hoef te vragen (het betreft mijn werk, Uw brieven blijven buiten schot), maar het lijkt me fatsoenlijk U van tevoren op de hoogte te stellen en ik zou graag Uw mening kennen. Ik bedoel, die brieven zijn voor U en niemand anders, én ik heb graag dat U Uw goedkeuring hecht aan alles wat ik doe en schrijf met en over Uw boeken. Dus eigenlijk... vraag ik U bij deze toch of ik de brieven mag publiceren. Over het artikel van Matt BermanGa naar voetnoot5 heb ik lang nagedacht. Ik deel zijn smaak volkomen. Niet alleen om wat hij schrijft over David, maar zeker ook vanwege zijn mening over De Kleine Prins. U moest eens weten hoe ik dat boek als kind geháát heb! Het begon geweldig, met die hoed die zo leek op een olifant in een slang, maar daarna... Later pas ben ik erachter gekomen dat het helemaal geen kinderboek was. Dat heeft niets te maken met het verschil tussen ‘sharing philosophy’ en ‘teaching philosophy’. Het heeft niets met filosofie te maken. De ellende is, dat er schrijvers bestaan die hun volwassen gedachten in de hoofden van jeugdige protagonisten proppen. Daarmee maken ze hun helden onwaarachtig tot op het bot, en geen kind pikt dat... Nóg naargeestiger is het, dat er miljarden volwassenen zijn die ‘helemaal uit hun bol gaan’ van dit soort boeken en ze per gros hun huis binnen slepen. Arme kinderen, die daar wonen... Die schrijvers schrijven over hun eigen jeugd en denken: het gaat over kinderen, dan zal het wel voor kinderen zijn ook! Maar in hun boeken kijken ze altijd terug. Geen kind kijkt ooit terug! Kinderen kijken altijd vooruit! Zo bedekt het grijze haar van deze schrijvers de blaadjes die ze volpennen. Dikke mist. Geen kind kan daar doorheen zien. Je kunt een hoop filosofie kwijt in een kinderboek (laat dozijnen babbelzieke oude vrouwen en mannen bij een oplaaiend haardvuur aan het woord, hoe meer hoe liever, welkom, welkom!), maar als je hoofdpersoon een kind is, laat hem dan ook kind zijn. | |
[pagina 65]
| |
I keep the third translation to discuss separately because it is, to my mind, the single finest novel ever written for children of about ages 9 to 13. It is Anne Holm's North to Freedom (Peter Smith, 1984). | |
[pagina 66]
| |
| |
[pagina 67]
| |
Toen we in Uw huis te K. waren (verwacht alstublieft geen huis als het Uwe als U ons bezoekt, hoewel dat van ons zijn eigen charme heeft) gaf ik U mijn boek Josje's droom. Josje is in dat verhaal volwassen en trouwt met haar minnaar, de soldaat. In het eerste boek over haar, dat eenvoudigweg Josje heet, is ze nog een kind. Een maand geleden besloot ik dat de tijd daar was om het derde en laatste deel te schrijven: Josje's lied. Josje is oud en gaat op reis, haar laatste reis. Margje zei me dat ik beter kon wachten tot ik die reis zelf gemaakt had, dan wist ik waarover ik schreef, maar dat zal wel een grap geweest zijn. Dus ik begon de aantekeningen die ik in de afgelopen jaren had gemaakt te verzamelen en uit te werken. En wat denkt U? Allemaal innerlijke monologen, allemaal gepieker en gepeins dat geen kind zou begrijpen of willen begrijpen. En toch had ik het gevoel dat het boek geschreven moest worden en van waarde zou kunnen zijn, vooral voor kinderen! Ik legde het weg, in de veronderstelling dat Margje uiteindelijk toch gelijk had. Dat ik wachten moest. Maar vorige week, diep in de nacht (ik had de avond besteed aan het bestuderen van debiliteit op tv) wist ik opeens wat mij te doen stond: ik moest het boek schrijven alsof het een filmscript was! Geen gepieker, geen innerlijke monoloog, alleen die dingen opschrijven die je kunt zien! Actie! Zó moest het! Nu ben ik ervan overtuigd dat het boek de mooiste poëzie zal bevatten die ik ooit geschreven heb.Ga naar voetnoot6 Ik overweeg zelfs een achtervolging! Niet lachen... Ik weet zeker dat het goed wordt. Het is een sprookje en in sprookjes wordt toch vrijwel nooit nagedacht. Ik dacht toen ik aan deze uitwijding begon dat die iets te maken had met dat artikel van Berman, maar nu ben ik vergeten wat. Wat me irriteert aan zijn stuk, is het idee dat het ‘nut’ van literatuur gemeten zou kunnen worden. Al die vragen naar aanleiding van boeken, al die antwoorden, al dat gepraat er omheen! Ik ben het helemaal eens met Lea Dasberg, een wijze dame, die zegt dat boeken een schuilplaats zijn voor kinderen. Van daaruit kunnen ze de hele wereld zien, alle ruimte, alle tijd, en meer nog, zonder zelf gezien te worden. In boeken zijn ze veilig! Houden zo! Niet binnen zonder kloppen! Stel geen vragen; vraag ze vooral niet om hun favoriete scene voor de klas na te spelen; vraag ze nooit hun favoriete personage te tekenen; en bespreek helemáál nooit de filosofie die aan het | |
[pagina 68]
| |
boek ten grondslag ligt! Ik las over Peter toen ik hem het hardst nodig had. Ik heb tegen U gelogen toen ik schreef dat ik tien was, maar ik loog niet expres (ik dacht dat het waar was). Ik heb net ontdekt dat de Nederlandse vertaling veel later verscheen. Ik moet veertien geweest zijn - die breekbare leeftijd. Toen ik het boek las werd ik Peter! Dus vragen over de hoofdpersoon zouden vragen over mij geweest zijn! Dat mogen schoolmeesters jongens van veertien niet aandoen. Laat ze met rust. In Griekenland, in Engeland, in Denemarken, waar ze zich ook bevinden. Veilig in hun boeken. Toen het tot me doordrong dat ik al veertien was toen ik Peter las, was ik even verbijsterd. Herinnert U zich de ‘witte jongen’ die in mijn poëzie opdook (later heb ik ook wel eens gedacht dat hij Robert Graves' The White Goddess was; ik las dat boek pas toen ik vijfendertig was en dan nog alleen de eerste vijfentwintig bladzijden, maar die zeker tien keer, dus lang nadat ik over de witte jongen schreef, maar daar komt Dominee Jung om de hoek gescheurd op zijn Harley Davidson en ik vind het zalig om te zijn opgenomen in de ‘onbewuste’ traditie) lang nadat ik las over Uw ‘gele jongen’? Zo lang was dat dus niet. Slechts zeven jaar! Ik weet heel goed dat je een jeugd in lichtjaren moet meten en een volwassen leven in seconden (de dag waarop Marianne werd geboren lijkt gisteren, de afstand tussen de veertienjarige jongen die Peter leest en de eenentwintigjarige dichter die over zijn witte jongen schrijft kan alleen door Einstein gemeten worden), maar toch... Op mijn vijfentwintigste bood mijn vader mij een baantje aan. Hij gaf Nederlands op een kleuterkweekschool en het was hem opgevallen dat ik een Arme Dichter was. Hij vroeg mij of ik wat lessen wilde verzorgen over moderne literatuur. Daar wist hij zelf zo weinig van, zei hij (dat was niet waar!), en ik zou het geld goed kunnen gebruiken (dat was absoluut waar!), en daarom... En daarom deed ik het. Ik stelde een prachtprogramma op en onderwees die meisjes van achttien, terwijl mijn zenuwen door het klaslokaal zeilden. Grootse theorieën droeg ik aan, op het gouden dienblad van mijn wijsheid. Ze waren niet onder de indruk. Na de kerstvakantie gaf ik het op. Ik begon gewoon verhalen voor te lezen die ik zelf prachtig vond en zo af en toe eens een schitterend gedicht. Geen historische verhandelingen, geen theorieën, alleen de schoonheid van het woord. Ze waren er dol op! Ze vroegen of ze tijdens het luisteren mochten breien en borduren en ik vond het goed. Het lokaal vulde zich met vrede. Zo heb ik geleerd hoe literatuur onderwezen moet worden. Ieder die | |
[pagina 69]
| |
meer wil weten over schrijvers, stromingen en tijdperken, kan zonder al te veel moeite vinden wat hij zoekt. Zeker weten. Ik ben na een jaar opgehouden met lesgeven. Ik was toch liever arm. Wat ik tegenwoordig op basisscholen doe is niet veel anders dan wat ik zeventien jaar geleden op die kleuterkweek deed. Ik probeer de kinderen zó veel plezier te schenken, dat ze zich na mijn vertrek niet in kunnen houden en onmiddellijk naar de bibliotheek rennen om te lezen, te lezen, te lezen, tot ze oud genoeg zijn om zelf te schrijven. Ik zal U een verhaal vertellen dat Uw hart in tweeën zal splijten. Ik kwam op een school in het oosten van ons land en net voor ik zou beginnen hoorde ik dat er die ochtend een onbekende zwarte kat door het openstaande raam de klas ingesprongen was. De kinderen en de kat hadden het samen reuze gezellig gehad. Dus toen ik binnenkwam zei ik dat het mij een eer was om bij zulke aardige kinderen op visite te mogen komen. Ik zei dat ik alles van ze af wist omdat het mijn gewoonte was een klas eerst, ter verkenning, in de gedaante van een of ander dier te bezoeken. Die grap had een geweldig effect en de kinderen en ik hadden het daarna reuze gezellig. Dat heeft niets met het verhaal te maken, ik wilde het gewoon graag vertellen. Het verhaal speelt zich wel af in diezelfde klas. Ik begin mijn betoog altijd met de opmerking dat alle kinderen veel fantasie hebben. Sommige jongens protesteren daartegen, maar als ik ze vraag wie ze die ochtend waren tijdens het voetballen, begrijpen ze wat ik bedoel en schreeuwen om het hardst: ‘Laudrup, en Laudrup, Schmeigel, Lerby, Arnesen!’ De meisjes knikken meestal braaf. Meer hoeven ze ook niet te doen. Ik ken hun spelletjes. Maar deze keer zei een meisje, ze zat helemaal achter in de klas: ‘Ik speel vaak dat ik niet besta. Want ik ben zo lelijk.’ Nou, dit is niet bepaald het soort brief dat U van mij gewend bent. Geen Humpty Dumpty Pret vandaag. Het spijt me. Maar maakt U zich geen zorgen, het gaat goed met mij, en Margje en Marianne en Joost lopen de gehele dag te zingen en te fluiten en te dansen. April is zeker voor schrijvers de wreedste maand. Sta mij toe nog even misbruik te maken van mijn ernstige stemming: Ik bid U, wees toch behoedzaam als een slak in een zoutmijn als U het script van de film David doorneemt! Volgens mij is het onmogelijk om van dat schitterende boek een film te maken! Als ik in Uw brief lees: ‘De scènes lijken geschapen om dialoog mogelijk te maken’, bloedt mijn hart. Alstublieft, schop wél herrie! Zeg die regisseur dat | |
[pagina 70]
| |
hij het niet moet doen! Zeg hem dat hij het beter met Peter kan proberen. In dat boek kan hij de dialoog en de actie vinden die een film nodig heeft. En zeg hem dan dat hij mij moet vragen het script te schrijven. Zeg maar dat de films die ik tot nu toe heb geschreven vijftien maal zijn bekroond (zeg maar niet dat het veertien keer dezelfde film was), en dat ik weet waarover ik het heb. Het maakt me niet uit waar hij woont, ik ga hem wel opzoeken. Sinds New York heb ik weer plezier in reizen (toen de kinderen geboren werden vergat ik hoe verrukkelijk dat kan zijn; nu ben ik opgetogen omdat ik een paar dagen geleden werd uitgenodigd om naar Curaçao en Bonaire te gaan om voor de kinderen daar op te treden), dus haal die regisseur maar over. Ik zal U niet teleurstellen. Nu kan ik beter stoppen. De hartelijke groeten aan Yorick. Zeg hem maar dat we hem alle goeds wensen en geduldig zullen wachten tot U een prettig plekje heeft gevonden waar hij kan verblijven als U bij ons bent. En wilt U mij alstublieft een kaartje sturen om me te laten weten dat U mij toestemming geeft (of juist niet) om fragmenten uit mijn brieven aan U te publiceren? Dan beloof ik dat ik U keurig gekleed zal ontvangen. Niet in mijn smoking, maar zeker niet in een joggingpak!
Liefs van ons allen,
Sjoerd
(wordt vervolgd) |
|