Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Balder, de dood van een godGa naar voetnoot1
| |
[pagina 47]
| |
om Balder heen en dronken hem toe. ‘Jou kan nooit meer iets gebeuren, Balder.’ ‘Vergeet je dromen. Laat ze uit je hoofd waaien.’ Ze dronken en lachten tot ze rood en warm waren van plezier. Vooral Thor, de oudste zoon van Odin, die de ene beker bier na de andere naar binnen goot. ‘Toch wil ik het wel eens proberen,’ riep hij ineens. ‘Of je echt onkwetsbaar bent.’ Balder lachte. ‘Ga je gang, ik sta klaar.’ De andere goden kwamen dichterbij en keken ademloos toe hoe Thor zijn hamer greep die Mjöllnir werd genoemd. Driemaal zwaaide de dondergod zijn arm naar voren en naar achteren; toen slingerde hij Mjöllnir met volle kracht naar Balders hoofd. Onbewegelijk stond Balder. Zelfs geen vonkje, geen zuchtje, geen wolkje van pijn had hij gevoeld. Natuurlijk wou nu iedereen het proberen. Ze gooiden naar Balder met stenen en brokken gedroogde klei. Ze vuurden pijlen op hem af en prikten hem met puntige stokken. Lachend en joelend dreigden ze hem te doorboren, maar Balder vertrok geen spier en zijn vel bleef glanzend heel.
‘Ik begrijp niet hoe je dit voor elkaar hebt gekregen,’ murmelde een oude vrouw tegen Frigga die tevreden zat toe te kijken. Ze trok haar hoofddoek nog een beetje dieper in haar gezicht en boog zich voorover. ‘Wat ben je toch slim en knap; om zoiets te bedenken...’ Eerbiedig kuste ze de zoom van Frigga's kleed en drong net zolang aan tot Frigga blozend en vrolijk begon te vertellen van de lange reis langs alle planten en bloemen. ‘Niemand vergeten of overgeslagen?’ Frigga schudde haar hoofd. ‘Nee, niemand behalve... De oude vrouw knikte begrijpend. ‘Die was zeker niet belangrijk?’ Het was de maretak, zei Frigga. Nee, die was nog te jong, en die telde bovendien niet echt mee. Ze haalde haar schouders op. ‘Een maretak is niet eens een echte plant. Die zuigt zich vol met de sappen van anderen.’
In de donkerste hoek van de hemelburcht die Walhalla heette, trok Loki, Odins derde zoon, even later haastig zijn vrouwenkleren uit en verstopte ze zorgvuldig. Toen glipte hij weg. Hij vond de maretak in de appelboom en ook in de populier. Een | |
[pagina 48]
| |
zielig klein plantje was het, dat alleen 's winters kon groeien. Voorzichtig plantte Loki een steeltje in de machtige takken van de eik, de heiligste van alle bomen. ‘Zuig je vol,’ siste hij. ‘Doe je best, dit is je kans.’ De maretak groeide en groeide. Loki wachtte vol ongeduld. Tot hij eindelijk de eerste stevige stengel kon afbreken. Hij sneed er een scherpe punt aan en rende terug naar de zevende burcht van het Walhalla, naar de stralende woonplaats van Balder die Breidablik werd genoemd.
Daar was het spel alweer in volle gang. Balder stond nu met zijn handen op zijn heupen te lachen middenin de kring, terwijl de andere goden opgewonden steeds scherpere punten aan hun stokken sneden. Er waren er zelfs die hem aanvielen met zwaarden, met knotsen of met gifige stekels, maar niets kon hem verwonden. Behoedzaam sloop Loki naar de enige van de goden die niet meedeed, zijn broer Hod, de vierde zoon van Odin, die blind was. ‘Wil jij het niet eens proberen? Je zit hier zo alleen.’ ‘Hoe kan dat nou? Ik draag geen wapens dat weet je. En als ik die had, zou ik niet weten naar welke kant ik ze moest steken.’ ‘Ik stuur je hand wel, kom.’ Stilletjes leidde Loki zijn blinde broer tussen de anderen door. Hij was het die de arm richtte; Hod gooide. Het lachen verstomde. Even bewoog zich niemand. Daar lag Balder op de grond, zijn stralende licht doofde uit. In zijn hart stak een maretak.
Het duurde lang voor Frigga kon geloven dat haar zoon Balder dood was. Hij lag daar zo wit en zo stil. Zelfs zijn lippen kon hij niet meer bewegen. En Nanna, zijn vrouw, huilde alsof haar hart op breken stond. Ontzetting daalde over Breidablik. Het was alsof heel het Walhalla huiverde omdat er nu toch een god was doodgegaan. Eerst deden ze niets, zo versuft waren ze van verdriet en verbijstering. Toen stond Odin, de machtigste van alle goden, op van zijn zetel. ‘Hij moet begraven worden.’ Maar hoe begraaf je een god? ‘Laat het schip Hringhorni te water,’ zei Odin, ‘en maak daarop een brandstapel zo groot dat het hele schip bedekt is, dan zullen we Balders lichaam samen met zijn schip verbranden. Leid ook zijn paard aan boord zodat hij makkelijker naar het dodenrijk kan reizen.’ | |
[pagina 49]
| |
En alles gebeurde zoals Odin zei. Iedereen ging aan het werk. Boden werden uitgestuurd om het bericht van Balders dood te verspreiden en de andere godenfamilies uit te nodigen voor de begrafenis; en Thor maakte zich gereed om Balders schip over de zandbanken in zee te laten tillen. Dat bleek niet eenvoudig. Hringhorni was een groot schip, gemaakt van het zwaarste eikehout en met ruimte voor meer dan twintig roeiers. Kreunend van inspanning probeerden ze het schip te verplaatsen. Ze wilden er dikke balken onder wrikken om de romp vooruit te rollen, maar Hringhorni lag vastgezogen in een zandbank en was niet omhoog te krijgen. Tenslotte riepen ze de reuzen te hulp. Hyrokkin was de grootste van alle reuzen en zij was onmiddellijk bereid. Met grote stappen daalde ze af van de reuzenberg en tilde het schip van achteren op zodat Thors knechten er boomstammen onder konden schuiven. Daarna greep ze het touw en gaf zo'n geweldige ruk dat het schip vooruitsprong en de vonken uit de balken sproeiden. Woedend schoot Thor, de dondergod, naar voren. Razend van drift zwaaide hij Mjöllnir de hamer omhoog. ‘Straks brandt Hringhorni af voor Balders lichaam aan boord is.’ Nog net op tijd sprongen ze naar zijn armen om hem in bedwang te houden tot de reuzin het schip naar open water had gesleept.
Alle goden keken zwijgend toe hoe Balders lijk aan boord werd gebracht en op de brandstapel gelegd, naast zijn gedode paard. Ineens rukte Nanna zich los uit de armen die haar ondersteunden. ‘Als Balder gaat, wil ik ook niet meer leven,’ schreeuwde ze. Ze wankelde en deed drie stappen in de richting van het schip. Toen brak haar hart. Nanna's dode lichaam werd naast dat van Balder op de brandstapel gelegd en daarna kwam Odin, de machtigste van alle goden naar voren. Hij legde de ring Draupnir op het lichaam van zijn zoon. Nu wijdde Thor met zijn hamer het vuur; maar juist toen hij de vonken sloeg die de brandstapel moesten doen knetteren, liep de dwerg Lit voor zijn voeten. En in zijn wanhoop en verdriet gaf Thor de kleine Lit zo'n verschrikkelijke schop dat ook die dwerg op de brandstapel terechtkwam. Somber keken ze naar het schip dat als een laaiende burcht van vuur wegdreef op de golven. Ineens deed Frigga een stap naar voren en strekte haar armen. ‘Geef hem terug,’ riep ze. ‘Mijn zoon kan niet wonen in het dodenrijk. Hij zal niet ontvangen worden zoals een god | |
[pagina 50]
| |
toekomt. Geef Balder terug.’ Alle goden keken Odin aan. Vol instemming buitelden hun stemmen over elkaar. Frigga had gelijk, goden horen niet in de dodenwereld. ‘Laat iemand naar Hella gaan, de bewaakster van het dodenrijk.’ ‘We moeten haar vragen Balder terug te geven.’ ‘Zelfs Hella moet toch begrijpen dat een god niet in de onderwereld hoort.’ Odin knikte. Alleen, wie zou zo'n gevaarlijke tocht durven ondernemen? Levenden gaan niet naar het dodenrijk, zelfs niet als ze godenzonen zijn, want vandaar is nog nooit iemand teruggekomen. ‘Ik!’ riep Hermod, zoon van Thor, zoon van Odin. ‘Laat mij gaan.’ Hermod was groot en bijna even sterk als zijn vader, de dondergod. Hij had dezelfde rode haren en zijn handen leken op hamers. ‘Neem dan mijn paard,’ zei Odin. ‘Sleipnir galoppeert sneller dan de wind en kan negen dagen draven zonder te rusten, te eten of te drinken.’
En zo ging Hermod op weg. Hij draafde negen dagen en negen nachten zonder te rusten tot hij bij de rivier kwam die langs de onderwereld stroomt, en bij de Brug-van-de-overkant. Deze maakt meer lawaai dan de vijf rijen dode mannen die ik vanochtend heb laten passeren, dacht de maagd die de brug bewaakte. Ze keek naar Hermod die maar alleen was. ‘Jij moet een levende zijn,’ riep ze. ‘Stop! ik kan je niet over laten gaan. Aan het einde van de brug staat de poort van Hella, waar niemand door mag die niet gestorven is.’ Maar Hermod gaf Sleipnir de sporen, nam een aanloop, sprong over Hella's poort en belandde middenin de grote zaal waar Balder juist zijn zetel had ingenomen.
Hermod bleef die nacht bij Balder om het paard Sleipnir te laten rusten en de volgende ochtend legde hij Hella zijn verzoek voor. ‘Als het waar is wat je zegt,’ zei Hella grijnzend, ‘dat hij de meest geliefde is van alle goden, dan denk ik dat iedereen nu wel om hem zal huilen.’ ‘Ja, o ja,’ knikte Hermod. ‘Dat is ook zo. Zeker is dat zo. Niet alleen de goden, maar ook de mensen en de dieren. Zelfs de bomen en de planten, iedereen treurt om hem.’ ‘Dat wil ik zien,’ zei Hella. ‘Ga terug en zeg dat ik ze wil zien | |
[pagina 51]
| |
huilen. Allemaal, alles, iedereen. Niets en niemand uitgezonderd. Dan komt Balder terug.’ Opgetogen zadelde Hermod zijn paard. Balder begeleidde hem tot aan de poort en toen ze afscheid namen, trok hij de ring van zijn vinger. Sommigen zeggen dat Odin, de machtigste van alle goden, Hermod had opgedragen om Draupnir terug te vragen. Anderen blijven volhouden dat Balder zelf op de gedachte kwam; maar in elk geval is het zeker dat Balder de ring aan Hermod gaf. ‘Neem Draupnir mee en breng hem naar mijn vader. Als Odin deze ring ziet, weet hij dat ik wacht. En ga nu, Hermod. Haast je.’
Weer gingen de boodschappers vanuit de twaalf burchten van het Walhalla naar alle hoeken van de wereld. Opnieuw bezochten ze goden en mensen, dieren en planten, gesteenten en metalen, zeeën en rivieren, wind en wolken. En toen begonnen hemel en aarde te huilen. Tranen stroomden van de bergen, iedere bloem en elke grasspriet drupte, de vissen zwommen in hun eigen tranen en zelfs uit de rotsen persten zich de tranen als zweetdruppels omlaag. De bladeren van de bomen hingen glimmend neer en de wolken dampten over de laagvlakte van Midgaard waar de mensen woonden. De rivieren zwollen op en langs alle hellingen klaterde het water neer, ruisend van verdriet om Balder, de mooiste, de beste, en de wijste, de meest behulpzame en beminde... Maar hoog in de bergen wrong Thokk, de heks, zich met droge ogen in een diepe spelonk waar niemand haar vinden kon. ‘Laat Hella houden wat zij bezit,’ mompelde ze. ‘Laat Hella maar houden wat ze heeft.’
Voor Balder kon toen niemand meer iets doen. Langzaam, heel langzaam trok de begrafenisstoet langs de zee om afscheid te nemen van de beste en stralendste van alle goden. Voorop reed Freyer, de god van de vruchtbaarheid en de landbouw in een wagen waarvoor een everzwijn was gespannen. Daarna kwam Freya, de godin van de liefde in een gewaad van veren en voortgetrokken door haar honderden katten. De god Tiwaz was er, en Heimdall, en vele, vele anderen. Als laatsten reden Odin en Frigga voorbij. Boven hun hoofden vlogen de heilige raven, en hun wagen werd omringd door de | |
[pagina 52]
| |
zingende vrouwen die Walkuren worden genoemd.
Er wordt gefluisterd dat het Loki was, als Thokk vermomd, die ervoor zorgde dat Balder voor eeuwig in de onderwereld moest blijven. In elk geval werd hij zwaar gestraft. Opgesloten werd Loki, in een grot waar het gif van bovenaf op zijn hoofd druppelde zonder dat hij het ontwijken kon. Soms rukt hij zo hard aan de touwen die hem vastgekneld houden dat de aarde beeft.
Amsterdam, 4 november 1994 |
|