Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
De Tovenaar van Oz bewerktGa naar voetnoot1
| |
[pagina 42]
| |
wordt met haar hondje Toto per wervelstorm weggewaaid uit Kansas, waar ze een grauw bestaan leidt bij haar sombere, eeuwig ploeterende oom en tante. Ze komt terecht in het kleurrijke land van Oz, waar het een beetje ruikt naar Tolkien en C.S. Lewis. Hoewel Dorothy haar ogen uitkijkt in de Stad van Smaragd en de Stad van Porselein, hoewel ze sprookjesachtige personen tegen komt als heksen, tovenaars, vliegende apen en vechtende bomen, toch heeft ze maar één doel: terug naar Kansas. Al gauw is duidelijk dat de Tovenaar van Oz de enige is die dat zal kunnen regelen. Onderweg naar hem ontmoet ze drie wonderlijke figuren, die de Tovenaar ook voor iets belangrijks nodig hebben. De Vogelverschrikker wil zo graag hersens in zijn kop in plaats van stro. De Blikken Houthakker verlangt naar een hart, want zonder hart kun je niet liefhebben en De Laffe Leeuw is wanhopig op zoek naar moed. Ze vormen een grappig, vaak aandoenlijk en ondanks hun verschijningsvorm menselijk drietal. Baum heeft voor hen een wijze oplossing in petto: het antwoord op een hardnekkig verlangen moet je niet buiten, maar binnen jezelf zoeken. De Tovenaar van Oz is namelijk een kluns op het gebied van wonderen, maar een knapperd op het gebied van de suggestie. Eigenlijk is hij gewoon een zwendelaar en het hoofdstuk waarin hij de strooien kop van de Vogelverschrikker vult met naalden en spelden (een bewijs van een scherp verstand) en waarin hij de Laffe Leeuw zich letterlijk moed laat indrinken, vormt een hoogtepunt in het verhaal. Naast haar drie vrienden is Dorothy een nogal bleke, nauwelijks ingevulde hoofdpersoon. Ze wordt uitzonderlijk door zilveren schoentjes en een toverkus als paspoort op haar voorhoofd (vergelijk de kus van de dwergeveerman in Biegels Sleutelkruid), maar dat is niet haar eigen verdienste. Dat ze zo nodig terug wil, wordt nauwelijks aannemelijk gemaakt, want in Kansas was het immers een duffe boel, vergeleken bij alle opwinding in Oz. Baum heeft zijn heldin in de eerste plaats nodig om het verhaal gaande te houden en de verbindende schakel tussen de zeer personages en de weinig samenhangende gebeurtenissen te vormen. Ze is ook lang niet zo'n eigengereid en ondernemend type als Alice, die met haar avonturen in Wonderland waarschijnlijk model heeft gestaan. Toen het boek van Lewis Carroll in 1865 verscheen, was Frank Baum negen jaar oud. Vanwege een hartafwijking kwam hij nauwelijks toe aan het stoere jongensbestaan. Hij kreeg thuis onderwijs en las veel. Vader Baum gebruikte zijn in de olie verdiende geld onder andere voor de exploitatie van een theater. De jonge Baum probeerde | |
[pagina 43]
| |
het in het familiebedrijf, was akteur en regisseur en deed journalistiek werk. In 1897 debuteerde hij met Mother Goose in Prose, op bakerrijmen gebaseerde verhaaltjes die hij voor zijn vier zoons verzon. In een brief aan zijn zuster biechtte hij op: When I was young I longed to write a great novel that should win me fame. Now that I am getting old my first book is written to amuse children. For, aside from my evident inability to do anything ‘great’, I have learned to regard fame as will-o-the-wisp which, when caught, is not worth the possession; but to please a child is a sweet and lovely thing that warms one's heart and brings its own reward. Twee jaar later volgde Father Goose, His Book, een prentenboek waarvoor William Denslow de tekeningen maakte en dat een groot succes werd. Hierdoor geïnspireerd schreef Baum de eveneens op de rand van een kinderbed ont-stane avonturen in Oz op. Opnieuw zorgde Denslow voor de illustraties, lijntekeningen met duidelijke Art Nouveauaccenten en een simpel kleurgebruik, dat soms zelfs beperkt bleef tot een of twee steunkleuren. In de Nederlandse uitgaven is van deze illustratieve kwaliteiten weinig overgebleven.
In de inleiding bij zijn boek verklaart Baum dat hij een modern sprookje heeft willen schrijven, zonder feeën en kabouters en ook zonder gruwelen, solely to pleasure children of today. Echt duidelijk worden Baums opvattingen over wat hij de heartaches and nightmares van de oude sprookjes noemt niet, want in de Wizard rollen de hoofden bij tientallen tegelijk. Het zal de ‘pleasure’ van de jonge lezers niet echt in de weg gestaan hebben... Het succes van de Wizard was zo groot dat de schrijver zijn boek bewerkte voor een muziektheaterproductie. De stapels fanmail waarin hem werd gesmeekt om een vervolg legde Baum naast zich neer, tot hij in 1904 door de knieeën ging toen a thousand little girls had written a thousand little letters asking for another story of the Scarecrow and the Tin Woodman. Het werd The marvellous Land of Oz, dat gevolgd zou worden door nog twaalf Oz boeken tot 1920. Het laatste verscheen posthuum, na de dood van de schrijver in 1919. Daarna werd het werk tot in de jaren vijftig voortgezet door verschillende schrijvers en illustratoren, wat resulteerde in nog eens zesentwintig titels. Het dertigste en laatste van de niet door Baum zelf geschreven Oz boeken dateert uit 1980 en is een uitgave van de International Wizard of Oz Club, waarmee het totale aantal op vierenveertig komt. Het is een ontwikkeling die enigszins doet denken aan de opwinding rondom Rupert Bear in Engeland. Misschien is het deze brede ver- | |
[pagina 44]
| |
spreiding en het tot op de laatste druppel uitpersen van een en dezelfde citroen, die het Amerikaanse jeugdliteraire establishment ertoe gebracht hebben de neus op te halen voor Baum. Voor zover dat het oorspronkelijke verhaal uit 1900 betreft lijkt me dat hooghartig en onterecht. Ten eerste zitten de Amerikanen met Mark Twain en Louisa Alcott nou niet zo dik in hun klassieke auteurs. Ten tweede schreef Baum een avontuurlijke, fantasievolle en vaak komische queeste, die raakt aan belangrijke menselijke waarden en waarin enkele mooie figuren tot leven komen.
De vraag waar het hier uiteindelijk om draait is natuurlijk of Baums werk opname in een reeks Nederlandstalige klassieken rechtvaardigt. In de serie van Altiora/Becht steekt het boek naast Tijl Uilenspiegel, Robinson Crusoë en Michael Strogoff wat bleek af, maar vergeleken bij het in ons land totaal onbekende Moonfleet van John Falkner is het een meesterwerk. Bovendien is het de eerste titel die geschikt is voor wat jongere lezers. Op het aandeel van vertaler/bewerker Henri van Daele valt jammer genoeg heel wat af te dingen. Tegen het bewerken van klassieke teksten zie ik geen principiële bezwaren, zeker niet als ze in hun oorspronkelijke vorm niet meer toegankelijk zijn voor jonge lezers (Robinson Crusoë, Don Quichotte). Bij Baum lijkt mij bewerken overbodig, want hij biedt een aaneenschakeling van aktie, avontuur en dialogen en weinig beschrijving. Soms is hij wat breedvoerig, maar Van Daele's schrapwerk ziet er bijzonder willekeurig uit. Veel wezenlijker zijn mijn bezwaren tegen de vertaling. Die is letterlijk en lui. Vaak zie je het Engels door de zinnen heen: Henry, die een boer was / dat moet je voor jezelf uitzoeken / ze waren prettig gelogeerd / ze hield niet op om zich te verbazen / in enige zin kwaad doen / voor het moment zie ik er niet een. En dan nog enkele hoogstandjes naast de oorspronkelijke tekst. Indeed, the old Witch never touched water, nor ever let water touch her in any way - De oude heks raakte nooit water aan en vermeed met alle middelen dat er water aan haar zou komen. Gaylette made up her mind that when he grew to be a man she would make him her husband - Gaylette besloot dat, eenmaal als hij een man zou geworden zijn, zij met hem zou trouwen. Ook is de vertaler even vergeten dat een meervoudig onderwerp van invloed is op de werkwoordsvorm: Het paleis en de stad is van ons. Het uitgeven van een reeks klassieken is een zinvolle onderneming. Naast een afgewogen titelkeuze en aandacht voor het uiterlijk vereist die in de eerste plaats de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het | |
[pagina 45]
| |
doorgeven van een tekst, die ook na lange jaren nog steeds van belang wordt geacht voor kinderen van nu. |
|