| |
| |
| |
Klassieken en kinderen
Nicolaas Matsier
Klassieken en volwassenen
Bij een of ander literair evenement kwam ik - het zal vijftien jaar geleden zijn geweest - Oek de Jong tegen. Tijdens de pauze stonden we in kopjes koffie te roeren, met een man of drie. Onder wie dus de goede Oek. Opeens zegt hij: Nou toch een mooi boek gelezen!
Wij keken hem afwachtend aan. O, wat dan?
Dante! antwoordde hij.
Waaraan hij vervolgens, als om elk misverstand uit te sluiten, nog toevoegde: De goddelijke komedie!
De Italiaanse schrijver Italo Calvino heeft een mooi klein glashelder essay geschreven, met de titel ‘Waarom je klassieke boeken moet lezen’. Het staat in een nummer van Raster, 68, dat geheel gewijd is aan Nederlandse klassieken.
Calvino stelt definities voor, tot veertien keer toe, van wat we zoal zouden kunnen verstaan onder ‘klassiek’, en geeft vervolgens een kort commentaar, dat vloeiend overgaat in het volgende definitionele voorstel.
Zijn eerste definitie geeft al meteen aan waarom u en ik - misschien - even hebben moeten glimlachen om Oek de Jong, daarnet.
Klassieke boeken - zo definieert Calvino - zijn boeken waarover je gewoonlijk hoort zeggen: ‘Ik ben...aan het herlezen’ en nooit ‘Ik ben...aan het lezen.’
Hij vervolgt: Dat is althans het geval bij mensen van wie we veronderstellen dat ze belezen zijn; het geldt niet voor jonge mensen: die moeten de wereld nog ontdekken en daarmee de klassieken als onderdeel van de wereld.
Het mooie van Oek de Jong's enthousiasme - want dat was het wat hij wilde uitdragen - zat hem nou juist in zijn ongeposeerde onbelezenheid. En die was, juist op zijn leeftijd en in zijn kring, ongebruikelijk en misschien zelfs moedig.
| |
| |
Want gewoonlijk geven wij - volwassenen - niet graag toe dat onze belezenheid te wensen over laat. En als het geen risico's met zich meebrengt, staan we vaak bevestigend te knikken: jaja, dat heb ik gelezen; tuurlijk, dat ken ik.
Maar onze belezenheid lijkt in het allerbeste geval op gatenkaas; of, in de iets minder riante gevallen, op een eilandenrijk met voornamelijk heel veel zee rondom.
| |
Klassieken en kinderen
Er bestaat één soort van lezers die ongegeneerd en ongekwalificeerd leest. Het zijn de kinderen. Ongekwalificeerd, zorgeloos, nieuwsgierig, lezen ze over de volle breedte. Alles ex aequo. De Vijf naast Alleen op de wereld naast Paddeltje naast Trammelant op Trinidad naast Gulliver's reizen naast Abeltje naast Het leven van Madame Curie - ga maar door.
De lijst van ieder kind is anders. Die lijst hoeft ook niet hetzelfde te zijn als die van een ander, dat is het prettige. Er zijn nog geen lijsten. Er is nog geen hiërarchie. Er hoeft nog niets. Het kind is de ongedeelde lezer. En als zodanig is het kind in onze volwassen herinnering iets als het verloren paradijs. Wij zijn gedeeld.
Het kind schrijft zijn eigen boeken niet; het kind geeft ze niet uit; het kind koopt ze niet. Het krijgt ze of het leent ze. Wij schrijven ze, geven ze uit, bespreken ze, verkopen ze, lenen ze uit, plakken er labels op, en indiceren leeftijdscategorieën.
En dat moeten wij ook doen. Wie anders? Dat is onze rol als schrijvers, uitgevers, recensenten, bibliothecarissen, boekverkopers, boekenkopers, ouders, docenten. Zo simpel is dat.
De kans dat een kind een klassiek boek leest is zo groot als wij die maken. En het schitterende is natuurlijk dat het kind niet weet dat het een klassiek boek leest. Want het is gewoon een boek te midden van andere boeken, en kinderen zijn minder gepreoccupeerd dan wij met het aanleggen van kritische meetlatten, en misschien ook minder geneigd tot zelfstandige reflectie. Al zal dat per kind verschillen.
Zou het waar zijn, wat ik net beweerde, dat een kind niet weet dat het een klassieker leest? Waar is het allicht in deze zin dat het kind niets weet van de status van het gelezen boek in de literatuurgeschiedenis, van de invloed die het boek gehad heeft, van zijn veelgelezen- | |
| |
heid dwars door alle lezersgroeperingen heen, en meer speciaal van dat bijzondere vermogen van klassiekers: hun in principe eindeloze herleesbaarheid. Een klassiek boek is namelijk een boek dat je nooit werkelijk uit zult krijgen. En de ervaring van die speciale kwaliteit begint in principe al direct: tijdens de eerste lectuur.
Niet elk boek is voor iedereen; en de leeftijd waarop en de stemming waarin we een boek lezen zijn van grote invloed, uiteraard, op onze ontvankelijkheid. Maar voor de klassieken geldt dat hun potentieel en hun bereik zo groot zijn, dat heeft de ervaring uitgewezen, dat zij nagenoeg iedere lezer zullen kunnen treffen, ontroeren, overtuigen, tot nadenken stemmen; of, in weer andere termen: klassieken helpen de lezer aan zowel meer gevoelsmatige als meer intellectuele denkkaders.
Hun rol wat dat betreft voor kinderen en volwassenen is niet wezenlijk verschillend. Met dien verstande, dat kinderen zowel voor ervaringen als voor kaders om ze in te plaatsen emplooi hebben; terwijl het volwassenen op den duur misschien steeds meer te doen zal zijn om de kaders zelf. Maar gemeenschappelijk, lijkt mij, aan beide categorieën van lezers is dit. Zowel het vermogen je in een ander te verplaatsen, als 't vermogen iets als probleem te zien, vragen een zekere afstandelijkheid van ons, een opschorting van het eigen oordeel. Het is juist vanwege die initiërende rol van de literatuur dat we het een en ander mogen verwachten van klassieken.
| |
Drie soorten kinderklassieken
Kinderklassieken zijn, beschouwd naar hun afkomst, volgens mij in drie soorten te onderscheiden. De harde kern van de kinderklassieken bestaat - het spreekt vanzelf - uit de destijds direct als kinderboek ter wereld gekomen jeugdliteratuur. Tot die categorie behoren Pinokkio en Poeh en Pluk. (En wat mij betreft ook Peerke, de erbij hangende intens droevige hoofdpersoon van W.G. van de Hulst's meesterwerk Peerke en zijn kameraden. Maar over hem zal ik het hier verder niet kunnen hebben.)
Iedereen zal deze categorie naar hartelust kunnen uitbreiden met favorieten uit diverse literaturen: De kleine prins, Emiel, Niels, Alice, Afke, Kleine Sofie. Het is altijd leuk om lijstjes te maken.
Dit zijn allemaal betrekkelijk jonge klassieken. De oudste stammen uit de negentiende eeuw. Ouder kunnen ze ook nauwelijks zijn. Want
| |
| |
hun betrekkelijke jeugd hebben ze in feite gemeen met die van de jeugdliteratuur zelf.
Een tweede categorie bestaat uit titels die hun carrière eigenlijk begonnen zijn als literatuur voor volwassenen, maar tegenwoordig nauwelijks meer door hen gelezen worden. Boeken die als een soort van zinkend cultuurgoed, vaak in bewerkte vorm, een tweede leven krijgen als jeugdboek. Voorbeelden van wat ik bedoel: Schateiland, Robinson Crusoe, De hut van Oom Tom, De drie musketiers, het werk van Jules Verne. Deze romans zijn, net als het oudere deel van de kinderklassiekers, negentiende-eeuwers.
Van Nederlandse origine weet ik er niet zo gauw een te bedenken. Of dat aan mij ligt, of aan onze negentiende eeuw, of aan onze geringschattende houding tegenover de eigen literatuurgeschiedenis, ik zou het niet durven zeggen.
Al heb ik zelf als kind een hele hoop Nederlandse negentiende-eeuwse historische romans verslonden, van het genre De roos van Decama en De schaapherder. Boeken als deze, al dan niet hertaald, zouden - lijkt mij - zeer wel voort kunnen bestaan als kinder- of jeugdboeken.
Een derde, zeer heterogene, categorie van klassieken, tenslotte, wordt gevormd door allerlei literatuur met een forse hoofdletter. Literatuur voor volwassenen, wel te verstaan, heuse volwassen klassieken: soms als zodanig ook nog wel in omloop, soms eerbiedwaardig maar ongelezen. Maar dan nu speciaal op maat gesneden voor kinderen. Hier wordt in feite een opstapje geboden naar de ‘grote’ literatuur.
Als voorbeelden noem ik - schrikt u niet - de bijbel; de Odyssee; Reinaert de Vos; Don Quijote; Gulliver's reizen; Tijl Uilenspiegel; Oliver Twist.
Misschien is een kleine uitweiding over de bijbel, als onderdeel in het zojuist genoemde rijtje titels, niet misplaatst. Er zal - zelfs tegenwoordig, en zelfs in Nederland, het snelst ontkerkelijkende land ter wereld - niemand zijn die de bijbel in de eerste plaats als kinderboek ziet. De bijbel, in de gedaante van kinderboek, lijkt vooral uit te zijn op zoiets als, in prille vorm, geloofstraining. De bedoeling is dan neem ik aan dat de kleuter-voorgelezene geleidelijk plaats zal maken voor de kleine zelflezer, en deze op zijn beurt voor de weer wat grotere, enzovoort, net zo lang tot men de uiteindelijk beoogde gerijpte bijbellezer is geworden. (Er is een uitgave in de handel die
| |
| |
zich Startbijbel noemt; aan het logische andere eind van het traject zal zich dan strikt genomen de Finishbijbel moeten bevinden.)
Dat de bijbel, in het oog van de meeste mensen, niet in de eerste plaats als literatuur beschouwd mag worden, laat ik hier verder rusten. Ik volsta ermee vast te stellen dat de bijbel, voor de één om louter religieuze redenen, voor de ander vooral om algemeen culturele redenen, een niet uit onze beschaving (taal, kunst, literatuur; ethiek en politiek) weg te denken boek is.
| |
Navertellen, hertalen, vertalen?
De drie categorieën kinderboeken die ik heb hier zojuist onderscheiden heb, maakten, als ik me goed herinner, allemaal (of bijna allemaal) deel uit van een serie waarvan ik in mijn kindertijd vele delen verstouwd moet hebben: de serie ‘Oud-Goud’, uitgegeven door Van Goor. Ik weet niet wanneer die serie precies het loodje gelegd heeft. Zij heeft een jaar of twintig bestaan, dacht ik, vanaf de jaren vijftig. ‘Naverteld door P. de Zeeuw’, stond er onveranderlijk op de titelpagina.
Aan een dergelijke reeks heeft het de afgelopen vijfentwintig jaar ontbroken. Strookte niet met de tijdgeest, die erg ahistorisch was. De slingerbeweging de andere kant op is alweer een poosje aan de gang. De klassieken - allerlei soorten van klassieken - mogen zich weer in grote belangstelling verheugen, bij volwassenen zowel als bij kinderen.
Met grote tevredenheid zie ik allerlei titels uit de zojuist genoemde reeks ‘Oud-Goud’ wederom hun opwachting maken in een niet zo lang geleden gestarte serie, de ‘Averbode klassiekers’, een oorspronkelijk Vlaams initiatief, waaraan sinds enige tijd ook de Nederlandse uitgeverij Becht deelneemt. Jules Verne, De koerier van de Tsaar; Daniel Defoe, Robinson Crusoe; Charles de Coster, Tijl Uilenspiegel; Robert Louis Stevenson, Schateiland; Mark Twain, De avonturen van Tom Sawyer. Enzovoorts, enzovoorts. Er zitten voor mij verrassende nieuwelingen tussen zoals Theodor Storm's De man op de schimmel; misschien weer zo'n geval van een negentiende-eeuwse roman die hernieuwd zijn opwachting maakt.
Daar waar vroeger de naam P. de Zeeuw stond, staan nu alsmaar de namen vermeld van Henri van Daele dan wel Ed Franck. Hoe het
| |
| |
heten moet, wat de twee bewerkers, vertalers, navertellers, hertalers precies gedaan hebben, ik zou het niet weten - misschien van alles wat. Maar het heeft mijn volle instemming. Bij voorbaat. Als ik me herinner wat voor vorstelijke toegang tot de wereldliteratuur een dergelijke serie destijds vormde, zo tussen mijn tiende en mijn veertiende, ben ik onmiddellijk voor.
Toevallig heb ik Tijl Uilenspiegel onlangs (ten behoeve van het al genoemde nummer van Raster) eens echt goed gelezen, in een vroege Vlaamse vertaling van Richard Delbecq en René de Clercq uit 1896; zoals bekend heeft De Coster zijn boek in het Frans geschreven. Die vertaling is prachtig, en ongetwijfeld ook een beetje tantaliserend voor wie niet zoals ik nogal dol is op idioom, betekenissen en woordenboeken. Alleen al op eetgebied komen er vele tientallen prachtwoorden in voor waarvan ik slechts hier en daar precies weet wat ze betekenen. Ik vind dat niet zo erg, of ik zoek het - zo goed en zo kwaad als dat gaat - op. Want veel is domweg onvindbaar.
Als ik zie wat Henri van Daele ermee gedaan heeft, kan dat - ik herhaal het - alleen maar mijn hartelijke instemming hebben. Zonder verschrikkelijk te gaan versimpelen is veel van de aardigheid en de kracht van het oorspronkelijk werk bewaard.
De delen van de reeks zien er verzorgd uit, ze zijn voorzien van een kort informatief nawoord (daar deed P. de Zeeuw destijds nog helemaal niet aan) en ik wil de serie dan ook een lang en gelukkig leven toewensen.
Nog een paar korte opmerkingen tot slot. Over dat navertellen, hertalen, bewerken. Ik heb mij een keer wat uitgebreider verdiept in de lotgevallen, in Nederland, van een beroemd kinderboek. Namelijk De avonturen van Alice in Wonderland.
Ik kan u zeggen dat ik verbijsterd was, en ook buitengewoon vermaakt. Het bleek me dat het boek Alice, net als zijn hoofdpersoon de gelijknamige heldin, zowel kon krimpen als uitzetten.
Er waren vertalingen (of bewerkingen, of navertellingen, of hoe ze zich ook noemden of niet noemden) waarin de oorspronkelijke twaalf hoofdstukken tot zestien waren toegenomen. Wat vaker voorkwam, was dat het aantal hoofdstukken gekrompen was. Zelfs de eerste serieuze Nederlandse vertaling - die van Ten Raa uit 1899 - laat, zonder er ook maar een woord aan vuil te maken, een compleet hoofdstuk weg. Ik kan u verzekeren dat dat niet toevallig verreweg het moeilijkst te vertalen hoofdstuk is. In sommige van die Aliceverta- | |
| |
lingen, -bewerkingen en -navertellingen is gemakshalve alle poezie weggelaten. Er zijn ook Alice-uitgaven die alleen indirect iets met het boek te maken hebben. Bijvoorbeeld door het-boek-te-zijn-van de verfilming door Walt Disney. Dat er, in die geweldige rimboe van een beroemd en rechtenvrij, dat wil zeggen rechteloos boek, ook nog eens regelmatig complete vertalingen gestolen zijn, waarmee ik bedoel: opnieuw verschenen onder andermans naam, ik zal u er verder niet mee vermoeien.
Tegenover zulke verschijnselen kan men zich denk ik maar het beste uiterst liberaal opstellen. Want zulke lotgevallen vallen alleen ten deel aan de allergrootste literatuur - die per definitie tegen een stootje bestand is. Zulke lotgevallen kunnen in feite maar beter gezien worden als blijken van belangstelling over een heel brede linie. Op de keper beschouwd zijn het zelfs evenzovele onmachtige eerbewijzen aan een niet kapot te krijgen kinderliteratuur - en daarmee aan de literatuur tout court.
| |
| |
|
|