Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Grensoverschrijdende bewegingen.
| |
[pagina 141]
| |
samenhang binnen de bundel. In de Inleiding lezen we hoe het jeugdboek na een pedagogische emancipatie in de jaren zeventig een literaire emancipatie heeft doorgemaakt in de jaren tachtig. Met name die laatste emancipatie heeft ertoe geleid dat de grenzen tussen literatuur voor volwassenen en literatuur voor kinderen en jeugdigen aan het vervagen zijn en dat er in toenemende mate grensoverschrijdingen plaatsvinden.
Als belangrijkste grensoverschrijdende bewegingen schetst Van den Hoven: Ten eerste het wederzijds bekronen van elkaars boeken, waarbij de jeugdliteratuur zich ruimhartiger opstelt dan de literatuur voor volwassenen, want Paul Biegels Anderland werd als kinderboek (h)erkend door de jury van de Libris Woutertje Pietertje-prijs, terwijl Anne Vegters Verse bekken! uiteindelijk toch de toegang tot de literatuur voor volwassenen geweigerd werd door de jury van de AKO-literatuurprijs. Ten tweede signaleert Van den Hoven dat auteurs niet meer zo vast zitten aan het etiket ‘auteur voor volwassenen’ of ‘auteur voor kinderen’. Kinderboekenauteurs zijn ook gaan schrijven voor volwassenen en auteurs voor volwassenen hebben kinderboeken gepubliceerd. Ten derde is er de toegenomen belangstelling voor geschiedenis en theorie van de jeugdliteratuur. Ongeveer in dezelfde tijd verschenen het proefschrift van Anne de Vries, het historisch handboek De hele Bibelebontse Berg en de biografie van An Rutgers van der Loeff.
Als het grensgebied bij uitstek, d.w.z. het gebied waar de grensoverschrijdingen het duidelijkst waargenomen kunnen worden, wijst Van den Hoven het terrein van de jeugdroman aan.
Dit terrein vormt de overgang van kinderboek naar literatuur voor volwassenen en het heeft lange tijd braak gelegen. Pas in de jaren zeventig vond het probleemboek voor de oudere jeugd hier een voedingsbodem. Aan dit eerste gewas kleefden natuurlijk nog enkele nadelen: te receptmatig geschreven, te cliché-matige personages en te weinig aandacht voor het woordgebruik. Inmiddels is er op hetzelfde terrein een ander gewas tot bloei gekomen: de initiatieroman. De initiatieroman biedt een verhaal over jongeren die de moeilijke weg afleggen tussen de ene en de andere levensfase. De overgang, die vaak schoksgewijs plaatsvindt en gepaard gaat met heftige gemoedsbewegingen en | |
[pagina 142]
| |
een onzekere toekomst, wordt niet voor niets vaak verbeeld door het symbool van een reis, een odyssee, met verschillendsoortige betekenissen - bijvoorbeeld de innerlijke queeste, een zoektocht naar het eigen ik. (54)Ga naar voetnoot3 In veel moderne initiatieromans gaat het om het leven als waagstuk, zonder garanties, maar met volop kansen die klaarliggen om gegrepen te worden. (55)
Tussen probleemboek en initiatieroman ligt de scheiding van niet-literaire roman en literaire roman: Waar het één naar inhoud en vorm garanties en zekerheden te bieden heeft van een schrijver die vooral ideeën wil kwijtraken, heeft de ander juist het tegendeel daarvan: de kans op een niet te voorspellen literair avontuur van een auteur die schrijft om op ideeën te komen. (55) Deze ontwikkeling van de jeugdroman van probleemboek naar initiatieroman wordt beschreven in het artikel ‘Waar de hoofdstroom begint’.
Dit artikel vormt samen met de ‘Inleiding’ en het artikel ‘Pogingen de orde te herstellen’ de programmatische grondslag van het boek. Pogingen om de orde te herstellen gaat over de praktijk van het recenseren. Van den Hoven hanteert het gebruikelijke onderscheid tussen de maatschappijgerichte, de boekgerichte en de lezergerichte kritiek. Zijn eigen voorkeur gaat uit naar de boekgerichte benadering waarbij de literaire vormgeving van de inhoud centraal staat, zoals de taalstructuur, de compositie, de spanningsopbouw en de karakteruitwerking. (26) Als argument voor deze keuze wordt aangevoerd dat daardoor ook de geïsoleerde positie van de literatuur voor volwassenen wordt doorbroken: er blijken geen wezenlijke verschillen te zijn die een separate beoordeling noodzakelijk maken. (27) Het bezwaar dat tegen de maatschappijgerichte en de lezergerichte kritiek in stelling wordt gebracht is dat beide benaderingen buitenliteraire opvattingen (28) een rol spelen. Sociologische, politieke, pedagogische, ontwikkelingspsychologische en didactische argumenten kunnen een zodanig overwicht krijgen binnen de bespreking van een boek dat de taalaspekten ervan op de achtergrond raken of zelfs helemaal niet meer aan de orde gesteld worden.
De positie die hier wordt ingenomen heeft consequenties voor het | |
[pagina 143]
| |
vervolg van Grensverkeer omdat in de volgende artikelen de vraag centraal staat of de boeken van een bepaalde auteur wel of niet voldoen aan de eisen die de literaire esthetica stelt. Daarom is het belangrijk om hier even bij het standpunt van Van den Hoven stil te staan.
Van den Hoven kiest terecht voor een benadering die de tekst, het verhaal, centraal stelt. Maar hij maakt niet duidelijk dat het voornamelijk literair-esthetische categorieën zijn die leiden tot een beter begrip van de tekst. De literaire esthetica beperkt zich tot het benoemen van stilistische en compositorische vaardigheden. Als een schrijver die beheerst, is dat prachtig, maar dat levert niet altijd een goed kunstwerk op. Omgekeerd zijn er boeken die je diep weten te raken, terwijl er toch aanwijsbare tekortkomingen zijn op het vlak van compositie en stijl. Van den Hoven erkent overigens wel dat het bij een goed boek altijd gaat om een op een bepaalde wijze vormgegeven inhoud en dat er in die zin...wel degelijk ook een relatie met de maatschappijgerichte aanpak (is). (27) Want: Een schrijver probeert tenslotte een bepaalde waarheid zichtbaar te maken die meer of minder algemeen geldend is. Het signaleren van die waarheid is een inhoudelijke activiteit, maar blijft aan de oppervlakte. Het beoordelen daarvan gaat verder: de meeste critici die een literaire benadering voorstaan, zullen zich meestal onthouden van een inhoudelijke beoordeling van de visie van de auteur, maar zich meer richten op een toetsing van de wijze waarop die al of niet adequaat is vormgegeven. (27)
Nu wil ik bij deze passage twee kanttekeningen maken. Ten eerste: hoe kun je toetsen of de visie van de verteller en van de personages (want die visies worden meestal getoetst, niet die van de auteur) adequaat is vormgegeven als je niet op die visies inhoudelijk in wilt gaan? Bij mij althans wekt dat altijd de indruk van visieloosheid en oppervlakkigheid van de recensent. Ten tweede, en dat is belangrijker: je kunt wel verbaal erkennen dat de inhoud belangrijk is, maar je moet tevens criteria ontwikkelen waaraan de bespreking van de inhoud dan moet voldoen. Van den Hoven verzuimt dat echter en wekt zo de indruk dat het begrippenapparaat van de literaire esthetica voldoende geschikt is om een fictionele tekst te beoordelen. Want de maatschappijgerichte aanpak mag dan nog wel zijn waarde hebben, hoe moet je die dan hanteren om het onderscheid te kun- | |
[pagina 144]
| |
nen maken tussen die inhoudelijke uitspraken van de recensent die berusten op persoonlijke voorkeur en de inhoudelijke uitspraken van de recensent die voortvloeien uit een geëxpliciteerd theoretisch kader? Kortom, Van den Hoven levert met zijn standpunt geen bruikbare aanzet tot een verdere ontwikkeling van de theorie. Van den Hoven verdedigt zijn keuze voor de boekgerichte kritiek, althans voor de literair-esthetische variant daarvan, omdat daarmee aansluiting gezocht kan worden bij de kritiek op de literatuur voor volwassenen. Nu rijst meteen de vraag: is dat ook zo? Van den Hoven onderzoekt niet welke mogelijkheden en belemmeringen alle drie de door hem genoemde benaderingen in dat opzicht bieden. De keus voor de boekgerichte, literair-esthetische benadering is daarom nogal prematuur.
Maatschappijgerichte en lezergerichte kritiek bieden misschien niet de snelste weg tot eenwording met de kritiek zoals die gangbaar is in het belendende perceel van de literatuur voor volwassenen, maar is de snelste weg in dit geval ook de beste?
De beantwoording van die laatste vraag hangt ook samen met een ander probleem, nl. wat heeft de jeugdliteratuurkritiek de kritiek voor volwassenen te bieden en andersom? Om maar met het eerste te beginnen: wat maakt de huidige jeugdliteratuur voor de critici van literatuur voor volwassenen zo interessant? Van den Hoven wijst op de auteurs van initiatieromans, want zij richten zich op de moderne romancompositie en -technieken, die ook in boeken voor volwassenen voorkomen. (52)
Bij het lezen van het woordje ook weet de criticus of onderzoeker van de literatuur voor volwassenen alweer hoe laat het is: aan de moderne romancompositie en -technieken heeft ook de laat-twintigste-eeuwse jeugdliteratuur nog niets vernieuwends toegevoegd. Misschien schieten hem de woorden van Harry Bekkering te binnen: de jeugdliteratuur hult zich in de afgedragen kleren van de literatuurGa naar voetnoot4, maar hij zal zeker gewoon verder gaan met zijn werk. | |
[pagina 145]
| |
Dat lijkt dus weinig hoopgevend, maar ons rest nog de vraag: wat heeft de moderne benadering van literatuur voor volwassenen eigenlijk te bieden aan de jeugdliteratuurkritiek? Van den Hoven stelt deze vraag in zijn boek niet aan de orde. De overname van het literairesthetische begrippenapparaat lijkt het enige wat aan de kant van de baten bijgeschreven kan worden. (En status-verhoging voor de jeugdboekenkritiek uiteraard, maar dat is een buiten-literair en irrationeel argument).
Tenslotte: wat zijn de kosten die gepaard gaan met het opheffen van het wederzijds isolement? Ook deze vraag komt niet expliciet aan bod, maar uit een passage op blz. 35 meen ik op te kunnen maken dat Van den Hoven bereid is daar een hoge prijs voor te betalen. In het kielzog van enkele laakbare opmerkingen van Peter van Gestel wordt daar een pleidooi gehouden voor de afschaffing van de kinderjury's. Het schrijven van recensies door kinderen moet plaatsvinden binnen het onderwijs als onderdeel van de literaire vorming en niet van de openbare recensiepraktijk, zoals dat het geval is bij kinderjury's. (35) Terecht wordt beweerd dat de waarde daarvan - d.w.z. van het recenseren van kinderen voor kinderen (34) - moet worden omschreven en gerelativeerd. (35) Maar dat geldt voor het schrijven van recensies door volwassenen toch ook? Ik vrees dat de roep om erkenning door de critici van de literatuur voor volwassenen ertoe zal leiden dat de nek wordt omgedraaid van juist die zaken die de jeugdliteratuur tot zo'n boeiend en levendig geheel maken.
Het lijkt me beter van de literatuurcritici voor volwassenen te verlangen dat ze zich op hun beurt inzetten voor een beter georganiseerde lezersparticipatie. De kinderjury's zouden daarbij juist als voorbeeld kunnen dienen. Maar hoe het ook zij, een aansluiting van de jeugdboekenkritiek bij de kritiek voor de literatuur voor volwassenen die alleen maar tot conformisme leidt, is niet wenselijk.
Na het programmatische gedeelte volgt een elftal analyses waarin de primaire literatuur voor het voetlicht gehaald wordt. Deze analyses hebben zowel betrekking op proza als op poëzie. De hoofdmoot is gewijd aan het werk van moderne auteurs (Christine Nöstlinger, Imme Dros, Tonke Dragt, Peter van Gestel, Akky van der Veer, Thea Beckman, Ienne Biemans en Wiel Kusters), aparte artikelen zijn ge- | |
[pagina 146]
| |
wijd aan het volkssprookje De dood als peet, aan orale poëzie en aan het thema lezen en schrijven in een aantal hedendaagse jeugdboeken.
De meeste artikelen in dit gedeelte zijn de moeite van het lezen meer dan waard. Van den Hoven weet waar hij het over heeft en hij weet dat meestal ook goed duidelijk te maken door de manier waarop hij zijn artikelen opbouwt en door zijn begrijpelijke manier van schrijven. Je krijgt als lezer alle kans om je vertrouwd te maken met het besproken onderwerp en met de besproken boeken. Dit dankzij de vele citaten, vergelijkingen met andere boeken, de ruimte die aan de auteurs zelf gegeven wordt om hun achtergronden, problemen en opvattingen duidelijk te maken. Theoretische begrippen worden functioneel gebruikt en kritische opmerkingen worden niet geschuwd. De vele verwijzingen naar ter zake doende primaire en secundaire literatuur zetten aan tot verder lezen.
In deze reeks artikelen zijn er echter drie die wat uit de toon vallen. Het artikel over het werk van Imme Dros is een staalkaart van Dros' technisch kunnen, gedemonstreerd aan een groot aantal van haar boeken. Door de geringe ruimte die elk boek afzonderlijk krijgt, raak je als lezer in ademnood. De wonderdokter en de dood, over de verschillende versies van De dood als peet valt tegen omdat daarin meer beloofd wordt dan er wordt waargemaakt. Op blz. 135 en 136 wordt gesteld dat voor een goed begrip van volkssprookjes een sociaal-historische situering aangevuld moet worden met het besef dat ze als verhaal, als literaire constructie, langs verschillende tekstedities tot ons zijn gekomen. Bij mijn weten is de historisch-sociologische sprookjesbenadering daar allang volledig van overtuigd. De interessantste passages uit het artikel grijpen daarop ook terug, ze laten juist de historische en maatschappelijke betekenis van het sprookje zien. Wat de literaire betekenis van de veranderingen en de constructie is, wordt niet goed duidelijk gemaakt en ik heb ook niet de indruk dat ik nu meer begrip heb van het sprookje dan tevoren.
Wat rest is een handzaam overzicht van de verschillende versies van De dood als peet, zowel van de versies die anoniem gebleven zijn als van die waarvan de auteur bekend is. | |
[pagina 147]
| |
Met het artikel over Thea Beckman is iets vreemds aan de hand. In vormgeving wijkt het nogal af van alle andere artikelen in deze bundel. Het bestaat uitsluitend uit citaten, ten dele afkomstig uit Het geheim van Rotterdam, ten dele uit het werk van verschillende auteurs die het begrip kitsch onder de loep nemen. Verder blijft elke poging tot analyse achterwege. Omdat alle citaten uit Het geheim van Rotterdam betrekking hebben op afzonderlijke woorden, zinsdelen en zinnen, vermoed ik dat er vooral iets mis is met het taalgebruik van Thea Beckman. Omdat de citaten niet ingebed zijn in een analyse van Beckmans werk, wordt niet duidelijk of de kritiek alleen betrekking heeft op dit ene boek of dat hier in feite het hele werk van Beckman bekritiseerd wordt. In Achter de keukendeur heeft Van den Hoven zich nogal lovend uitgelaten over eerder werk van haar (... een staaltje meeslepende vertelkunst van hoog niveau, die zonder noemenswaardige inzinkingen bijna duizend bladzijden lang is volgehoudenGa naar voetnoot5, zonder evenwel zijn kritiek te sparen: Haar meer sociaal-economisch getinte beschrijving van de gebeurtenissen is boeiend al heeft ze zich hier en daar...niet kunnen inhouden, en dringt een opeenstapeling van feiten...door het verhaal heen en wordt ze al te didactisch. De karakters van personen zijn ook lang niet altijd even duidelijk. (...) Soms ook blijven de karakters steken in te clichématige trekken...en hangt er een wat al te nobel sfeertje rond de eigenschappen van diverse personen.Ga naar voetnoot6
Nu is er sinds 1980 natuurlijk veel veranderd en je kunt een criticus niet vastpinnen op opvattingen van 14 jaar geleden, maar het artikel over Thea Beckman zou aan duidelijkheid en overtuigingskracht gewonnen hebben als de omslag in waardering voor haar werk ook in een analyse verwoord was.
Misschien wordt duidelijk wat Van den Hoven tegen het taalgebruik van Thea Beckman heeft als we het artikel over Imme Dros er nog eens op naslaan. Daar lezen we namelijk: Pagina's dialoog die bij andere auteurs ergerniswekkende verveling oproe- | |
[pagina 148]
| |
pen vanwege clichématige woordvulling, staan bij Dros meestal strak gespannen als elastiek door de emotionele lading en de consciëntieuze woordkeus. (77) Toegepast op Het geheim van Rotterdam blijkt zo inderdaad dat dit boek geen talig kunstwerk is waarbij de literaire vormgeving van de inhoud centraal staat (26) en dat Van den Hoven streng maar rechtvaardig zijn oordeel velt door Thea Beckman te kijk te zetten als koningin van de kitsch. Helaas, zo eenvoudig ligt het niet. Want op bladzijde 190 - we zijn dan inmiddels aangekomen in het derde gedeelte van Grensverkeer - lezen we over het oeuvre van An Rutgers van der Loeff dat het daarin in de eerste plaats gaat om de inhoud, de boodschap en minder om de vorm, al wordt die zeker niet verwaarloosd.
Dat is spannend! Niet slechts één boek, nee, het hele oeuvre voldoet niet aan de eisen van de literaire esthetica! De voorspelbare anti-climax laat niet lang op zich wachten, er wordt al snel een beroep gedaan op pedagogische criteria, buiten-literair of niet. Prikkelen tot een persoonlijke instelling, begrip aankweken voor iets anders dan het eigene, bewust onderscheidingsvermogen aanwakkeren, dat is geloof ik, wat we moeten doen. Prikkelen tot een kritische instelling opdat ze zullen gaan zien hoe betrekkelijk alles is, opdat ze afstand kunnen winnen van zichzelf, van het eigen hoekje, de eigen clan. We moeten vlucht geven aan hun fantasie en hun inlevingsvermogen scherpen, want een armzalig mens is hij die alleen maar in zijn eigen schoenen kan staan. (191) Deze woorden zijn van An Rutgers van der Loeff, maar zou Thea Beckman ze niet kunnen onderschrijven?
Nu is het van twee dingen één. Ofwel de literair-esthetische benadering is een bruikbaar instrument om het kaf van het koren te scheiden, en dat is dan jammer voor de boeken van An Rutgers van der Loeff. Ofwel de boeken van An Rutgers van der Loeff bezitten eigenschappen die waardevol zijn, maar dan behoeft de literair-esthetische kritiek aanvulling, een aanvulling die ook expliciet verwoord moet worden.
Het derde en afsluitende gedeelte van Grensverkeer bestaat uit drie besprekingen van recente secundaire literatuur. Achtereenvolgens zijn dat Wat heten goede kinderboeken?, de dissertatie van Anne de Vries, An Rutgers van der Loeff, een biografie, geschreven door Joke Linders en De hele Bibelebontse berg, de geschiedenis van het | |
[pagina 149]
| |
kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden onder redactie van Nettie Heimeriks en Willem van Toorn.
De besproken boeken dateren uit de jaren 1989 en 1990. Als recensie in strikte zin hebben de artikelen erover dus geen actuele waarde meer. Ze blijven evenwel lezenswaardig omdat ze alle drie het besproken boek in een ruimer kader zetten. De boeken worden vergeleken met soortgelijke boeken, de problemen van de biograaf en de geschiedschrijver worden belicht en de achtergronden waarvanuit de boeken geschreven zijn worden beschreven. Uiteraard worden van elk boek afzonderlijk de positieve en de negatieve aspecten tegen elkaar afgewogen.
Grensverkeer, dat zal inmiddels duidelijk zijn, is in mijn ogen niet op alle onderdelen even sterk. Met name de artikelen uit het middendeel zullen het interessantst zijn voor een breder publiek. De drie boekbesprekingen vergen al een meer specialistische belangstelling. Het eerste gedeelte stelt mij vooral teleur. Er worden problemen besproken die voor een goed begrip van de kinder- en jeugdliteratuur van groot belang zijn. Maar de bespreking zelf vertoont fundamentele tekortkomingen. De problemen hadden beter doordacht en beargumenteerd moeten worden. Te snel worden er nu keuzes gemaakt op te wankele argumenten, waarvan de consequenties ook niet overzien lijken te worden. Met name het probleem van de gezamenlijkheid van de kritiek en de keuze voor de beste manier om boeken te beoordelen verdienen een doordenking die meer recht doet aan de complexe werkelijkheid die de wereld van het kinder- en jeugdboek te zien geeft! Tenslotte moet overigens ook gezegd worden dat ik veel waardering heb voor het feit dat Van den Hoven ons een dergelijk uitgebreide blik gunt in de keuken van zijn literaire kritiek. Te velen houden die keukendeur nog steeds gesloten. |
|