Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
[pagina 89]
| |
Brieven aan Anne HolmGa naar voetnoot1.
| |
[pagina 90]
| |
Future King) op zoek naar het leven van een jongen die hij pas had leren kennen toen hij (die jongen) stierf. Deze noemde ik ‘de witte jongen’:
De dood staat achter mij: ‘Ik ga.’
Ik draai me om. Je bent de witte jongen
die ik wegstal uit de dood.
Je neemt mijn hand,
leidt me naar de spiegel.
‘Goed, ik ga mee.’
Het is mijn stem, jouw lippen
bewegen. Kruislings staan wij
vastgeklonken aan elkaar.
‘Laat mij dan nu in jou gaan,’
zeg je, jouw lippen. Mijn lichaam
schuift samen met het jouwe.
Als eens en altijd nieuw
passen wij ledematen aan elkaar
om warmte. Trots
als de schalen van de oester om zand
verhit ik je gezicht tot warme honing
in mijn oksel, hecht ik je vast
aan kaak-, juk- en neusbeen.
Alleen de lippen maak ik zelf,
lippen van rozenblad. Jouw naam.
En toen, op een nacht, vertelde mijn vrouw Margje mij, dat mijn linkerooglid zakte als ik piekerde of moe was. ‘Dat deed mijn grootvaders ooglid ook!’ riep ik.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 91]
| |
Die nacht ontsnapte Uw boek uit het zolderkamertje; het tuimelde de trappen van mijn herinnering af en belandde precies in mijn handen. Ik las het opnieuw en vond het nog mooier dan vroeger. Ochtendlicht sloop onze slaapkamer binnen toen ik het dichtsloeg. Ik bewonderde het boek en U, de schrijfster, zo zeer, dat ik besloot U een brief te schrijven om U te bedanken voor Peter. Dit alles speelde zich vijftien jaar geleden af. Veel veranderde. Ik begon kinderboeken te schrijven en vergat vaak dat ik ooit een dichter was; Margje en ik kregen twee prachtige kinderen, de konijnen gingen dood en de goudvissen werden onsterfelijk; we verhuisden naar een klein wit huisje aan de kust - alles veranderde. Gelukkig maar. Twee dingen echter bleven altijd hetzelfde: ik schreef U deze brief niet, en ik las Peter ieder jaar opnieuw. Het boek heeft mij nooit verlaten. En dat is niet omdat ik Uw gele jongen veranderde in een witte, en niet omdat mijn linkerooglid wel eens afzakt als ik pieker of moe ben, nee, dat is alleen omdat Peter het aller-, allermooiste boek over vriendschap is dat ik ooit heb gelezen. Nog altijd schrei ik bittere tranen als Peter afscheid moet nemen van Kimoon, nog altijd lopen de koude rillingen langs mijn rug als hij in het kruisbeeld de brief van Torquil en Rosamund vindt, en ik verzeker U dat ik vele vrienden heb van wie ik houd, maar als ik eerlijk moet zijn: ik ben nog steeds op zoek naar mijn Kimoon... Misschien ben ik te oud om hem ooit nog te vinden, maar dat betwijfel ik. Zo oud ben ik nu ook weer niet. Zo oud zal ik nooit zijn ook. Ik ben nu veertig, en ik wil niet opscheppen, maar de boeken en de andere dingen die ik schrijf worden hier en daar met enig enthousiasme begroet. Ik verzorg veel lezingen op scholen en in bibliotheken en altijd als de kinderen mij vragen welk boek ik als kind het mooiste vond noem ik Peter en vertel ze over Uw boek. Het is alleen zo jammer dat ze niet naar bibliotheek of boekwinkel kunnen hollen om het te halen en te lezen! Het boek is nu al vijfentwintig jaar of langer niet meer verkrijgbaar. Laatst heb ik mijn uitgeefster gevraagd of zij het wilde herdrukken, maar ze vond dat er teveel over God in stond. Daar kan ik me nou zo over opwinden! Ik bedoel, we zullen nooit weten of er een God bestaat of niet, maar wat we wel weten, is dat er miljoenen jongens van dertien over die vraag nadenken. Neem Peter, neem mij... Toen ik dertien was. Nu heb ik Uw eigen Nederlandse uitgeefster mijn reserve-exemplaar van Peter gestuurd in de hoop dat zij het boek net zo mooi zal vinden als ik. | |
[pagina 92]
| |
Het spijt me dat ik U in het Engels schrijf. Mijn Deens voelde zich niet zo lekker en ik vermoed dat het met Uw Nederlands al net zo gesteld is. En ik moest U schrijven. Nu. Om U te zeggen wat ik eerder in de brief al zei: Uw boek Peter heeft mij nooit verlaten. Dank U. | |
19 Januari 1993Geachte Mevrouw Holm,
Toen ik zojuist Uw brief op de mat vond sprongen de tranen in m'n ogen en nu ik hem gelezen heb ben ik nog steeds ontroerd en opgewonden. En om maar meteen met het goede nieuws in huis te vallen: Uw Nederlandse uitgeefster gaat Peter herdrukken! Ze dacht dat ik het wel aardig zou vinden om U het nieuws te brengen. Nou en of! Nu kan ik op scholen en in bibliotheken mijn liefste boek nog laten zien en aanprijzen ook! Het verbaasde mij enigszins te lezen dat U Peter een boek over eeuwigheid noemt. Ik heb het, zoals ik al eerder schreef, altijd gezien als een boek over vriendschap. Het zal wel een boek over eeuwige vriendschap zijn. Mag ik U een domme vraag stellen? Bestaat het schilderij van de Gele Jongen echt? Dat is natuurlijk geen domme vraag, ik vermoed alleen dat honderden mensen U daarmee al eens eerder lastig vielen. Mijn broer, die een paar weken kunstgeschiedenis studeerde (het gezin waarin ik ben opgegroeid heeft vrij weinig serieuze studenten voortgebracht, maar we zijn allemaal dol op Peter) heeft naar het schilderij gezocht, maar kon het niet vinden. Ik hoop dat het niet bestaat (het bestaat immers tóch), maar áls het bestaat zou ik het zo vreselijk graag een keer zien. Natuurlijk heb ik ook David ontdekt de wereld en De lucht werd rood gelezen, en ik vond ze beide even prachtig, maar zoals U al vermoedde, ik was volwassen toen ik ze las en zo werden ze nooit een droom - een droom als Peter. Zijn deze drie de enige boeken die U geschreven heeft? Afgezien van Uw poëzie? Of valt er voor mij nog iets te ontdekken? Vragen, vragen, vragen... Ik ben me ervan bewust dat deze brief bij lange na niet zo verrukkelijk (dank U voor dat compliment!) is als de eerste. Dat komt, aan deze heb ik twee uur gewerkt, aan de vorige vijftien jaar. | |
[pagina 93]
| |
Mag ik U nog één ding vragen? Meende U het serieus toen U mij uitnodigde om langs te komen? Het lijkt mij geweldig, maar alleen als U het écht meende... We hebben voor de komende zomer een aantal vage plannen, en een bezoek aan Denemarken is er één van. Als U het echt meende wordt het Denemarken. Ik kon K. niet vinden op de kaart, maar waar het ook ligt, er is vast wel een camping in de buurt waar we onze tent op kunnen zetten. Vanzelfsprekend bent U ook meer dan welkom bij ons als U eens in Nederland bent. We zullen ons zeer vereerd voelen. De lente is prachtig in Bakkum, de herfst al net zo. De zomer is er voor het plezier, de winter voor het werk. Het is volop winter. | |
13 Juli 1993Geachte Mevrouw Holm,
Dank voor Uw brief van 15 mei! Vergeeft U mij alstublieft dat ik zo lang niet heb geantwoord! Er zijn een paar piepkleine verzachtende omstandigheden - ze hebben voornamelijk met werk te maken. Eenmaal terug van Kreta was ik vastbesloten m'n vingers aan flarden te typen opdat ik in ieder geval op 1 augustus klaar zou zijn voor Denemarken, maar in plaats van gebroken vingers liep ik een voetbalknietje op. Tijdens het voetballen - het heeft iets redelijks. Nu wacht ik op een oproep van het ziekenhuis. Het probleem is dat je nooit weet wanneer die komt, ze bellen je twee dagen van tevoren. Maar ik denk dat we hoe dan ook begin augustus naar K. komen. Toen ik m'n blessure net had kon ik geen stap verzetten, laat staan tenten opzetten en dollen met Marianne en Joost. Maar het gaat alweer wat beter. Als ze lang wachten met de oproep mogen ze wat mij betreft nóg langer wachten en gaan we eerst op reis. Wilt U mij Uw telefoonnummer sturen? We zouden U niet graag ‘verrassen’ met z'n vieren. De operatie aan mijn knie wordt een kijkoperatie, de kleinste ingreep die een mens verzinnen kan, maar desondanks droom ik iedere nacht over ziekenhuizen. Ik ben nog nooit in een ziekenhuis geweest, daar komt het van. Ja, één keer, toen ik vier was en m'n amandelen moesten eruit. Mijn ouders hadden een bedje op de bank gemaakt, daarin kon ik dan gaan liggen als ik thuiskwam. Ik heb er met grote verbaasde ogen naar staan kijken: | |
[pagina 94]
| |
‘Voor wie is dat bedje?’ Ik houd me groot, maar U moest es weten hoe bang ik ben. Vooral de gedachte aan de narcose bezorgt me de stuipen. Het zij zo. Afgelopen nacht had ik voor de verandering een prettige droom. Ik was weer een jongen in het huis waar ik als kleine jongen woonde en mijn moeder zei dat ze overmorgen naar de stad zou gaan om nu eindelijk eens wat mooie jurken voor zichzelf te kopen. Ik zei verbaasd: ‘Maar zoiets heb je volgens mij nooit gedaan!’ Want ik was een jongen, maar toch had ik alle herinneringen van de volwassen man die ik later werd. De telefoon ging. Moeder nam op, luisterde en legde de hoorn weer neer. ‘Je oom en tante komen overmorgen,’ zei ze. ‘Ze willen iets bespreken. Het is belangrijk, zeggen ze. Laat ik dan toch maar niet naar de stad gaan om die jurken te kopen.’ ‘Zie je wel?’ zei ik. ‘Zoiets heb je nooit gedaan...’ Enige zakelijke mededelingen: De herdruk van Peter zal eind augustus verschijnen. Ik kan dus helaas nog geen exemplaar voor U meebrengen als wij naar K. komen. Ik vernam van Clara Hillen (van uitgeverij Becht, die heel aardig klinkt en schrijft; ik heb haar nog nooit ontmoet) dat U niet eens wist dat Den rode Himmel in Nederland was uitgegeven! Dat heeft te maken met onzorgvuldigheid van Uw Engelse uitgever. Heeft U daarover al enige opheldering ontvangen of zal ik mijn speurneus er eens insteken? Heeft Clara Hillen U al officieel ingelicht over de herdruk van Peter? Het is geen vaag plan meer, ze gaat het echt doen. Ze vertelde me dat ze U een exemplaar van De lucht werd rood heeft gezonden. Heeft U dat ontvangen? Kreta was fantastisch. U had groot gelijk in wat U schreef over Knossos, maar er is op dat eiland zo veel meer te genieten! Volgens mij hadden ze Knossos moeten laten zoals het werd gevonden (voor mensen die graag op De Plek Zelf staan, omdat ze in staat zijn om paleizen te bouwen uit splinters en gruis en er bovendien van houden om vanaf De Plek Zelf de heuvels en olijfgaarden te zien die ooit de inwoners van Knossos zagen) en daarnaast hadden ze op een kilometer afstand het hele zaakje mogen reconstrueren naar eigen idee. Dan hadden we twee prachtige dingen gehad in plaats van één lelijk ding. Ik moet U eerlijk bekennen dat ik me zéér treurig voelde in Knossos. Maar de kinderen vonden het geweldig en we hadden niet de moed ze te vertellen dat het allemaal nep was. Het fijnste wat ik op Kreta heb meegemaakt, was een wandeling door de bergen. We stonden om half zes op, namen een bus bergopwaarts, en liepen twaalf kilometer, | |
[pagina 95]
| |
van Therisso naar Meskla. We kwamen schapen tegen, wolken en olijven. Verder niemand. Het was een van de mooiste dagen van mijn leven. Tijdens het lopen hebben wij veel gezongen. Nu wachten mij andere plichten. Ik heb mijn uitgever een boekje voor kleuters beloofd - dat moet deze week af. Ik denk dat ik het red. Daarna moet ik Marianne's kamer verbouwen. Ze wordt zo groot opeens. Ze is al zes en smacht naar een Groot Bed. En daarna? Denemarken! Als het echt onmogelijk blijkt om U in augustus te bezoeken (kijkoperatie of nog onaangekondigde rampen) laat ik U dat uiteraard weten. Maar gelooft U mij, ik verheug me er enorm op U te ontmoeten. Het is zó spannend bij iemand op bezoek te gaan van wie je alleen de boeken kent! En als een van die boeken ook nog je ‘mooiste boek aller tijden’ is... Ik weet niet eens wat ik mee moet nemen als geschenk. Goudse kaas? Oude Jenever? Zal ik ‘De Nachtwacht’ voor U stelen? | |
23 Juli 1993Geachte Mevrouw Holm,
Dank voor Uw brief. Ik geloof niet dat het bezoek van Uw Italiaanse vriendin en het onze elkaar in de weg zullen staan. Wij zijn van plan minstens veertien dagen in Denemarken door te brengen en kunnen bij U langskomen wanneer het U schikt, de eerste dag, de laatste, of ergens in het midden. Ik denk trouwens dat we een paar dagen later vertrekken. Ik loop nog moeizaam, moet veel oefeningen doen, en hoewel ik maar een ochtend in het ziekenhuis hoefde door te brengen en dacht dat ik diezelfde middag wel weer aan het werk zou kunnen, bleek dat niet zo te zijn. Ik was moe en niet in de grootse vorm die nu eenmaal nodig is om iets fatsoenlijks te kunnen schrijven. Ik moet dus nog het een en ander doen voor ik met rust in mijn gemoed op reis kan. Die halve dag in het ziekenhuis was uiterst aangenaam. Jammer dat ik zó bang was dat ik er niet ten volle van heb kunnen genieten. Ik weet uiteraard dat slechts één op de tien miljoen niet uit de narcose ontwaakt, maar aangezien niemand me verteld had dat er juist gisteren iemand in gebleven was, gaf ik mijzelf een goede kans die éne te zijn. Ik had, ongelogen, mijn testament opgemaakt en een soort | |
[pagina 96]
| |
verlanglijstje voor mijn begrafenis. De dag begon al fijn. Ik verdwaalde in het ziekenhuis en ontmoette de dokter die me zou opereren in de lift. Ik bedoel dat ik haar ontmoette in de lift, niet dat ze me zou gaan opereren in de lift. Mijn Engels is ook niet meer wat het geweest is. Ze leek me in topvorm, wees me de weg en zei: ‘Tot straks’, en dat beviel me. Natuurlijk heb ik haar niet gezien die dag, maar zij mij wel, en ze heeft me met aandacht bekeken ook, want ze heeft de klus perfect geklaard. Alle dokters zouden vrouwen moeten zijn. Niet dat ik zo'n Moderne Man ben, dat ben ik niet, maar ik voel me gewoon meer op m'n gemak bij vrouwen. Ik heb heel lang gedacht dat ik zelf een vrouw was, secuur verstopt in een mannenlijf, achter mannelijk verlangen. De gedachte nooit een kind te mogen dragen, die jaloezie. De zuster was ook al zo aardig. Zelden heeft iemand mijn knie zo teder geschoren! Ze vroeg of ik om sentimentele redenen in David lag te lezen. Dacht zeker dat ik mijn leven in één flits aan me voorbij zag trekken. Ik zei dat ik eigenlijk alleen maar kinderboeken las. Toen begon ze pillen en naalden in me te proppen en hees mij in de vreemdste kledij die ik ooit aanschouwde, laat staan droeg. Die pillen doen helemaal niks, dacht ik zeer ontspannen. Het was heerlijk om in een bed door het ziekenhuis gereden te worden en toen ze me wegmaakten was mijn laatste gedachte: Wat is dit verrukkelijk. Sterren, cirkels en bellen en floep! Ik werd wakker zonder tranen, zonder pijn, zonder braken. Ik werd gewoon wakker. Ik leefde! Gisteravond laat besloot ik deze brief aan U af te maken. Heb ik U al eens geschreven over mijn werkplaats, achter in de tuin? Het is een prachtig huisje met uitzicht op een groot weiland. Aan het einde van het weiland begint het bos. Er is tussen mij en de zee niets dan bos en duin: ‘De branding is mijn hekje’. Maakt U zich vooral geen zorgen, ik ben lang niet zo babbelziek als mijn brieven wellicht suggereren. Er zijn dagen waarop ik meer woorden schrijf dan spreek. Hoe dan ook, ik liep mijn werkplaats binnen en keek uit het raam. Ik zag de duisternis langzaam opstijgen uit het gras en de verre bosrand. Een kleine maan, fijn als een babynageltje stond boven de bomen. Ik opende de deur naar het weiland, ging op de drempel zitten, dronk bier, rookte, zat om me heen te kijken tot alles volslagen donker was, pakte mijn krukken op, hinkte door de tuin naar ons huis, vroeg mijn vrouw vriendelijk toestemming om in mijn werkplaats te mogen slapen, strompelde terug, legde een matrasje vlak bij de deur, een kussen op de drempel, en ging liggen met mijn hoofd onder de sterren. En wat ik vurig hoopte, dat gebeurde ook: Een paar uur later werd ik gewekt | |
[pagina 97]
| |
door slagregens die mijn opgetogen hoofd teisterden... Ik leefde als nooit tevoren! Margje en ik hebben besloten niet voor de achtste af te reizen naar Denemarken. Dat lijkt ons verstandig. Als U ons laat weten wanneer U Uw Italiaanse vriendin verwacht, komen wij een andere dag in Augustus. Zoals ik U al eerder schreef verheugen wij ons enorm op dat bezoek. Ik zal U vertellen hoe ik David opnieuw las en steeds meer van het boek ging houden. Er zijn nu eenmaal gebeurtenissen in het leven die je nader tot, ja, soms zelfs bijna in een boek kunnen brengen. Maar daar sla ik weer op hol! Stop!
Met de meeste hoogachting,
Sjoerd Kuyper
(wordt vervolgd) |
|