Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
[pagina 59]
| |
Repelsteel als opera
| |
[pagina 60]
| |
‘Ik heb Repelsteel in 1991 geschreven en opgestuurd naar Teneeter. Ik heb het stuk uit eigen beweging gemaakt en wist toen nog niet dat het een opera zou worden. Ik heb wel rekening gehouden met muzikale intermezzi; ik hou ook erg van muziek en liedjes en ik schrijf vrij ritmisch.’
Hou je van opera? ‘Ik geloof niet dat ik veel opera's gezien heb. Al in mijn studententijd stond het me tegen. Ik vind de karakters zo vlezig. Ik kan er niet in meegaan. Greet Koeman, een sopraan, speelde altijd het jonge meisje en de held was altijd Ettore Babini, een tenor. Er was ook een bas, Guus Hoekman. Het is jammer dat hij niet alle rollen kon spelen. Hij speelde de duivel in Faust. Dat was eigenlijk het begin en einde van mijn operaliefde, ik was meer in toneel geïnteresseerd.’
Je hebt een toneelbewerking gemaakt van je eigen boeken Annetje Lie in het holst van de nacht en onlangs van De reizen van de slimme man. Is er een groot verschil in het bewerken van je eigen werk en dat van een ander, zoals bij voorbeeld dit sprookje van de gebroeders Grimm? ‘Ik weet niet of er veel verschil is. Voor theater moet je heel efficiënt schrijven. Er moet veel over blijven voor de acteurs. Ik schrijf altijd al vrij geserreerd. Je moet meer suggereren dan zeggen. Ik schrijf niet veel regie-aanwijzingen, hoewel dat wel helpt om je verhaal rond te krijgen. Regie is een wezenlijk onderdeel van je verhaal.’
Mag een regisseur wijzigingen aanbrengen? ‘Geen enkele auteur vindt het prettig als men de dialoog verandert. Dialoog is taal en vooral bij mij is het vaak ritmisch geschreven. Het is fantastisch als mensen respect hebben voor je werk.’
Repelsteel
En wat zei Jan de Molenaar?
Mijn kind spint haverstro tot goud.
Het was niet waar.
En wat zei koning Hartedief?
Gelukkig ben ik niet getrouwd.
Hij vond haar lief.
| |
[pagina 61]
| |
En wat zei meisje Schattebout?
Help Noordenwind, help Oostenwind!
Ze spon geen goud.
En wat zei stemmetje Aardenacht?
Geef mij het eerste koningskind.
Ik spin, ik wacht.
En wat zei monster Dikkebult?
Geef hier of raad hoe of ik heet.
Betaal je schuld.
En wat zong mannetje Weetjeveel?
Ik heb een naam die niemand weet.
Repelsteel.
‘In een bepaalde periode, er was iets naars gebeurd, mijn broer was verongelukt, kon ik een tijdlang niet schrijven. Ik heb toen veel gelezen, schreef geen dingen die ik zelf bedacht maar bewerkingen van oude verhalen. Ik schreef ook gedichten en één van die gedichten was Repelsteeltje. Ik vond dat een interessant sprookje. Toen kreeg ik de opdracht om voor de NOT (Nederlandse Onderwijs Televisie) een aantal sprookjes te bewerken, daar was ook Repelsteeltje weer bij en ik had er nog een rijmprent van gemaakt. Sprookjes zijn altijd eenvoudige verhalen maar ze worden bizar gemaakt. Zo is er bij dit sprookje sprake van een klein afschrikwekkend aardmonster. Dat is spannend en onmiddellijk dringt zich de vraag op: waarom is dat mannetje daar? Als je het vergelijkt met andere sprookjes, dan gaan die verhalen vaak over sex, over oerproblemen van mensen. Hier dus ook: een meisje dat trouwt met een koning en hoe ze aan elkaar wennen, want dat zijn toch twee werelden die botsen. Ik denk dat het verhaal daar in wezen over gaat. Daarom is in mijn versie, deze versie voor het theater, het monster de man zelf.’
Dat is een vrij opmerkelijke, rigoureuze verandering. Waarom heb je dat zo aangepakt? ‘Dat weet ik niet meer. Een van de stappen was dat ik dacht, waar komt opeens zo'n monster vandaan, waar is het voor en hoe moet | |
[pagina 62]
| |
dat? Bij dat gedicht ben ik uitgegaan van een heel ander probleem van Repelsteel. Ik dacht, waarom wil hij dat iemand zijn naam raadt? Ik ging van het monster uit dat mensen dwong om naar zijn naam te raden. Bij dit stuk ging het anders. Misschien heb ik in die tijd andere verhalen gelezen waarin meisjes vroeger altijd op huwelijksreis gingen met hun man. Dat gebeurde alleen maar om te zorgen dat die man het enige vertrouwde was in een vreemde omgeving. Die man was natuurlijk zo ontzettend vreemd, dat in een vertrouwde omgeving hij alleen maar iemand was om van je af te houden. En ik vond dat het een verhaal was over leugens. Die twee die zo tegen elkaar liegen dat ze elkaar niet meer vertrouwen. Dat moet doorbroken worden om weer tot een relatie te komen.’
koningin
Wil je al eten?...
Wat is er toch met hem? Waarom kijkt hij zo strak?
lakei
Of uwe majesteit al wil dineren.
koning
Nee, ik wil niet eten, ga weg!...
Ze is zo bleek... tot in haar lippen....
lakei
Zijne majesteit heeft nog geen trek.
koningin
Wil je nog thee dan?
Is er iets mis met het goud van het monster? Verandert het weer in stro? Weet hij iets? Nee, dat kan niet...hij weet niets.
lakei
Of uwe majesteit nog een kopje thee blieft.
koning
Nee, ik wil geen thee...Ga je mee rijden in het park? Ach wat! Ze is bleek omdat ze een kwaad geweten heeft. Ze heeft vanaf het begin gelogen. Ze liegt altijd. Net haar vader. Die leugenmaker.
(fragment uit: Repelsteel)
‘Ze kunnen elkaar niet meer vertrouwen want ze liegen tegen elkaar. Ik denk dat dat heel vaak zo is bij het begin van een relatie dat mensen niet eerlijk zijn. Het zou natuurlijk heel mooi zijn als dat op een bepaald moment doorbroken werd, zoals in dit verhaal. Meestal wordt het waarschijnlijk helemaal niet doorbroken en blijft er een soort van scherm, een mist van leugens tussen man en vrouw bestaan.’ | |
[pagina 63]
| |
Weet je nog wanneer je zelf Repelsteel voor het eerst hoorde? ‘Ik denk toen ik een jaar of zes was. We hadden de sprookjes van Grimm en van Andersen. Ze werden ook wel verteld op school dus niet echt voorgelezen. Ik geloof niet dat dit sprookje extra veel indruk op me gemaakt heeft. Ik hield toen ik klein was meer van Sneeuwwitje en Doornroosje, verhalen met mooie prinsessen, Assepoester met al die prachtige kleren en die koets. Ik vond het dan weer ergerlijk dat die koets in een pompoen veranderd werd. Ik vond het akelige van Repelsteeltje van Grimm dat dat mannetje zichzelf in tweeën rukt en er stond een naar plaatje bij. Dus dat sprookje had alleen al door dat prentje geen prettig effect. Ik heb ook geweigerd om het zo te laten eindigen bij de sprookjes van de NOT. Bij mij loopt Repelsteel weg, verdwijnt en komt nooit meer terug. Ik vind het een heel naar eind. Ik vond als kind ook dat einde van Sneeuwwitje zo akelig. Die stiefmoeder moet dansen op gloeiende ijzeren schoenen tot ze er dood bij neervalt. Dat vond ik gruwelijk, daar kan ik niet echt tegen.’
Wil je dat zowiezo niet, een naar einde? ‘Het is niet het einde, het is het wanstaltige, het sadistische, het gruwelijke ervan. Dat mensen zoiets verzinnen om een ander aan te doen, dat kan ik niet hebben. Als je iemand dood wilt slaan, sla hem dan snel dood, dan is het afgelopen.’
koning
Molenaar. Leugenaar, breng me je dochter.
Breng me je dochter, die goud spint uit stro.
Ze mag voor ons spinnen, ze moet voor ons spinnen.
Wij hebben stro over en nooit genoeg goud!
Veel te veel stro en veel te veel schulden.
Als het haar lukt het stro te vergulden
Is zij de vrouw die de koning trouwt.
Lukt het haar niet - noteer dat lakei -
dan voer ik je leugentong eerst aan de honden
en hang je hier op met je dochter erbij...
(fragment uit: Repelsteel)
‘Van vroeger had ik vooral het plaatje in mijn hoofd van die dwerg die zichzelf in stukken scheurt als de molenaarsdochter, de koningin, zijn naam raadt. | |
[pagina 64]
| |
Ik had het idee dat die dwerg wilde dat zijn naam geraden werd. Waarom zou hij anders zingend en dansend in het bos zijn naam roepen? Ik heb jaren met dat verhaal gelopen: een dwerg die vanuit het donker het licht in wil, een dwerg die zich bekend wil maken, gekend wil worden. Dus toen ik begon met schrijven had ik dat verhaal al gemaakt en bekeek ik het eens van een andere kant. Sprookjes hebben altijd iets met psychologie te maken. Het gaat hier om een molenaar die een zekere macht heeft door de leugens die hij vertelt, en een koning, de almachtige die de molenaar wil bestraffen. Maar hij treft zichzelf want hij is tot over zijn oren verliefd op dat meisje en hij wil haar niet ombrengen. Hij weet dat hij het onmogelijke vraagt, want je kunt geen goud spinnen uit stro. De koning is een verwende, arrogante stoethaspel. Hij valt door de mand bij de eerste de beste confrontatie op de markt, als hij denkt dat hij zonder te betalen iets mee kan nemen. De molenaar is eigenlijk de held. Hij is een leugenaar, een verhalenverteller, hij kan het verhaal naar zijn hand zetten en dat vind ik natuurlijk het leukste.’
De vader, de molenaar speelt een tamelijk essentiële rol. Ik heb het idee dat die rol hier veel nadrukkelijker is dan in het sprookje. Hij is uiteindelijk ook degene die de problemen oplost. ‘Ja die vader is de verzinner van verhalen en hij overziet ook alle mogelijkheden en dat is eigenlijk zijn bron van inkomsten. Hij heeft wel een molen maar waar hij eigenlijk geld mee verdient is met zijn fantasie. In het sprookje is hij toch wel de aanleiding voor het verhaal. Hij zegt: mijn dochter spint goud uit stro. Dat zegt hij uit liefde maar ook om effect te sorteren. Hij wil bewondering en hij denkt, daar heeft die koning geen antwoord op. Het is een soort uitdrukking zoals: mijn vrouw kan van een dubbeltje een kwartje maken, of zij kan uit niets nog iets maken. Dat is vaak zo in sprookjes. Mensen die met hun fantasie uit vrijwel niets iets kunnen maken.’
In deze Repelsteel is de koning zelf dat vreselijke mannetje, hij vermomt zich... (onderbreekt me) ‘Ja wat moet hij anders. Hij kan moeilijk open en bloot dat goud regelen, hij moet zich, dat vind ik zo grappig, uit liefde voor dat meisje, vreselijk uitsloven. Hij is absoluut verliefd, op zo'n sterke manier wat je ook bij Tristan en Isolde hebt, er is niets | |
[pagina 65]
| |
meer aan te doen. Hij kan geen personeel vragen om te helpen, hij moet het stiekem doen en het zijn grote zolders dus hij moet erg veel stro wegslepen (lacht hard) en erg veel goud aanzeulen. Hij vermomt zich als monster en gaat haar dan ook testen. Wat hij eigenlijk probeert is haar zover te krijgen dat ze hem bij voorbaat al ontrouw is.’
meisje
Ik geef je alles wat je vraagt...als je dit stro verandert in echt goud.
Repelsteel
Alles...Alles?
meisje
Mijn parels, armband, uitzet, ring...
Repelsteel
Wat doe ik met juwelen, met zilver, parels, edelsteen... Ik huis tussen de wortels, ik ga nergens heen. Opschik! Ha!
meisje
Meer heb ik niet.
Repelsteel
Wel meer...want jij kunt iets wat ik nooit kan... jij maakt iets...uit niets. En dat...dat wil ik hebben. Dat.
meisje
Goed goed, je krijgt het...goed, ik weet niet wat het is, maar goed, je zult het hebben. Goed.
Repelsteel
Je eerste kind. Dat moet van mij zijn en van mij alleen.
(....)
meisje
Mag het iets anders zijn? Iets anders. Alsjeblieft.
Repelsteel
Je eerste kind, of...niets.
(....)
Ik wil iets uit niets...en ik maak goud uit stro.
Gelijk oversteken.
(fragment uit: Repelsteel)
‘Mannen zijn altijd bang dat ze niet de enige zijn, niet de eerste. In ieder geval in die tijd wel. Meisjes moesten altijd maagdelijk zijn, ze moesten absoluut trouw zijn. Het was natuurlijk niet voor niets dat de schoonmoeders de lakens controleerden na de bruidsnacht en dat vrouwen kuisheidsgordels moesten dragen. Hij test haar dus. Uiteindelijk heeft ze niets meer te geven en dan geeft ze zichzelf. Daar komt dat eerste koningskind vandaan. Het is natuurlijk niet zomaar het kind van een ander. Het is het kind van het monster, zijn eigen kind maar hij weet dat ze hem ontrouw is geweest want zij kon niet weten dat hij het was. Hij gaat eraan kapot. Want als het eenmaal zo ver is dan kan ze nog zo trouw zijn maar ze heeft hem bedrogen, één keer, met hemzelf. | |
[pagina 66]
| |
Het is dus een sprookjesachtig verhaal maar de karakters hebben echte problemen, oerproblemen: twee verliefde mensen in een krankzinnige situatie.’
Hoe herkenbaar is dat voor kinderen? ‘Ik denk dat ze bepaalde problemen spannend vinden. Volgens mij vinden ze het leuk dat de koning, die verwende nare koning die mensen wil onthoofden, die taart niet krijgt terwijl de molenaar alles krijgt. Ik houd er geen rekening mee als ik schrijf maar je weet dat het leuk is als het publiek iets slimmer is dan de personages. Dat is een soort grondregel. Ik geloof niet dat die kinderen weten dat de koning en het monster één zijn. Ze zullen niet snappen dat het koningskind al voor het huwelijk gemaakt is. Bernard van Beurden componeerde eerder voor Teneeter de muziek voor De maan en de muizenkoning en voor Berthe Berthe (een theatervoorstelling van Margriet Heymans' Lieveling Boterbloem). Heb je de muziek gecomponeerd met het idee dat het voor kinderen moest zijn? ‘Het script dat ik kreeg aangereikt was bedoeld voor kinderen en hun ouders, en dat zegt mij al een heleboel. Ik heb mij als eerste vraag gesteld: wat voor soort taal ga ik gebruiken tegenover die kinderen? Ik ga me niet anders opstellen dan ik ben. Ik ga niet anders tegen ze praten, want dat doe je met muziek. De muziek die ik schrijf is heel direct op iemand gericht, zoals ik ook praat. Zo zit ik in elkaar, zo maak ik ook het beste contact met mensen.’
Ook omdat je wilt dat er bij het publiek geen ontsnappen mogelijk is? ‘Mijn hele componeren is natuurlijk geen, wat je bij andere componisten nog wel eens hoort, complexe zaak. Het is primair, het is simpel, in de goede zin van het woord. Vanmorgen heb ik net een symfonie naar Donemus gebracht, een symfonie voor dertig instrumenten, die kent wel een zekere complexiteit maar heeft toch diezelfde directheid, die felle expressie. Ik denk dat je daarmee kinderen ook heel goed bereikt. Het is een | |
[pagina 67]
| |
verteltrant die kinderen aanspreekt. Dat is ook zo met het stuk van Imme Dros, een prachtige tekst die heel veel kleuren en fantasie heeft en die je ongelooflijk stimuleert. Als je daar geen muziek bij kunt schrijven dan ben je, ik wil niet zeggen een slechte componist maar ik weet niet wat je dan wel bent.’
Is er een groot verschil tussen het componeren van een abstract werk en het componeren van zo'n opera? ‘Bij een opera ben je erg gebonden aan de tekst. Je moet op een gegeven moment toch weer samen met Imme Dros het verhaal gaan vertellen. Ik heb geen muziek gemaakt om haar tekst te ondersteunen. Wij hebben samen een groot verhaal gemaakt, zij heeft de tekst voor haar rekening genomen en ik de muziek. In die tekst zaten zo veel mogelijkheden om mijn fantasie op gang te brengen en mij een stuk te laten schrijven in een taal die misschien wel modern is maar dat maakt voor kinderen niet zoveel uit. Ik heb vroeger heel veel met kinderen en muziek gewerkt en ontdekt dat het er niet toe doet wat voor taal je gebruikt, als kinderen maar het gevoel hebben dat het over hen gaat en over hun wereld, dan kunnen ze heel veel talen verstaan.’
Kan je concreet aangeven hoe je met dit stuk te werk bent gegaan? ‘Er zit bij voorbeeld een koortje in dat zingt over de molenaar die weer eens met een maf verhaal gekomen is: “hij is gek, goed gek, hij is gekker dan de rest, nog veel gekker dan je denkt”. Zoals we zelf vroeger deden en zoals kinderen dat nu nog doen, op alle mogelijke manieren zeggen dat iemand gek is: hij is gek, je bent gek. Ik heb hetzelfde gedaan. Ik geef met de muziek op een uitermate felle, schelle, dissonerende manier aan, hoe gek die man wel is. Nou dat zullen die kinderen oppikken en ik denk niet dat er kinderen bij zijn die zeggen, “nou dat zijn wel moderne harmonieën” of “daar zit wel een hele vreemde melodische lijn in.” Zolang van die muziek afstraalt dat iemand echt gek is zoals ze dat zelf vaak tegen anderen zeggen, ben ik op hun niveau bezig, spreek ik met mijn eigen taal hun taal. Ik denk niet dat ze daar mee zitten. Vlak voor de pauze is er een regel: “de nacht is doof, de duisternis is blind”. Dat is een tekst waarvan ik in eerste instantie dacht: nou die is ook niet makkelijk voor kinderen. Ik ben er van overtuigd dat ze hem niet letterlijk zullen begrijpen maar wel tot in hun diepste worteltjes zullen aanvoelen wat er aan de hand is. | |
[pagina 68]
| |
Ze zullen in hun eigen taal navertellen wat ze gehoord hebben en daar heb ik ook in de muziek rekening mee gehouden.’
De klokken luiden, het volk zingt
koor
Hoera er is een prins van zeven pond
zijn haar is blond
de moeder en het kind zijn goed gezond
Leve de koning en de koningin
Hoera!
de koning en de koningin staren naar elkaar over de lange, lange tafel
samen
hierover zullen wij niet praten
over de houten tafel
tussen ons
over de lucht
de samenstelling van de lucht
zuurstof, koolzuur, stikstof
tussen ons
als er diep water was, een land, een taal
als er een oorlog was, een vrede tussen ons
dát zouden we in alle woorden zeggen
vrijuit
hierover kunnen we niet praten
over de spijkers in de tafel
tussen ons
over het ijzer van de spijkers
tussen ons
over het licht
over de snelheid van het daglicht
tussen ons....
(fragment uit: Repelsteel)
‘Als het kind geboren is en de koning en de koningin aan tafel zitten ontstaat er een ongelooflijke spanning aan die tafel. Die spanning heb ik dus gewoon op een hedendaagse manier verwoord. Dat spanningsveld is intens voelbaar en aanwezig. Dan moet je bij mij nog met goede argumenten komen om te zeggen: “nee hoor, daar zijn andere noten voor, voor kinderen.”’ | |
[pagina 69]
| |
Heb jij als je begint met componeren al een lijn in je hoofd of start je en zie je wel waar je uit komt? ‘Ik begin niet met een geheel concept in mijn hoofd maar wel met losse flarden en ideeën en terwijl ik componeer, komt het eruit. Het is net of het allemaal in de aarde ligt en op het moment dat ik erin ga wroeten komt het los.’
Het zit allemaal in je hoofd. Je hebt dan nog nergens stiekem wat nootjes neergezet of notities gemaakt? ‘Jawel hoor, bij voorbeeld het Repelsteelmotief staat ergens op een krant, dat heb ik in de trein geschreven. Ik zat toen alsmaar Repelsteel te lezen en dat motief kwam naar binnen stormen. Ik vond dat eigenlijk een uitstekend motief en van daaruit ontwikkelt zich dan weer iets anders.’
In hoeverre word je gestuurd door het ritme van de tekst? ‘In hoge mate. Er zit een cadans in die tekst, daar kom je bijna niet onderuit en ik wil er ook niet onderuit komen. Het is juist die ritmische cadans die zo prachtig is, die jou in de muziek meesleept. Het is dus voortdurend een wisselwerking waarbij de muziek iets met de tekst doet maar ook omgekeerd. Ik ben zo met de tekst bezig, dat ik zelf woorden en zinnen verander en er aan toevoeg en pas later ontdek, dat ik dat gedaan heb. Dat is nu ook weer gebeurd. Ik heb Imme opgebeld en gezegd: “Imme, ik heb twee volledige zinnen geschreven die niet in jouw script staan.”’
Vond Imme het goed? ‘Dat vond ze gedeeltelijk goed. Een zin heeft ze gewijzigd en de andere vond ze goed.’
molenaar
Hij is geen mens, hij heet geen Kees of Koos maar Boomstronk, Wielewaaltje, Eendekroos...
koor
Ranonkel? Beukenootje? Herderstas?
Springbalsemientje? Boktor? Schapegras?
Graftakkebos? Miljoenpoot? Oeverriet?
Repelsteel
Zo heet ik niet, zo heet ik niet....
koor
Kromhout? Hazelhoff? Beckman? Vos?
Pelgrom, Tellegen, Dorrestijn, Dros?
Törnqvist, Krever, Hofman, Schell?
zo heet je vast, zo heet je wel
| |
[pagina 70]
| |
Repelsteel
Geef het kind en zeur niet langer....
koor
Biegel? Kuijer? van Leeuwen? de Zanger?
Wilmink? van Lieshout? Geelen? Schmidt?
Repelsteel
Zo heet ik niet, zo heet ik niet!
‘Ik heb ook in dat namenkoor van haar er zelf nog een heleboel namen bij gefantaseerd. Dat weet ze nog niet maar daar heb ik namen ingevuld omdat de muziek die ik daar componeerde ongelooflijk opgewonden en heel hectisch werd en ik eigenlijk namen tekort kwam of andere namen nodig had om mijn muziek te kunnen blijven doorcomponeren zoals ik dat wilde.’
Kon je haar namen niet gewoon herhalen? ‘Nee, ik had even andere namen nodig. Met haar taal kwam ik niet uit. Ik had veel meer muziektaal tot mijn beschikking op dat moment maar ik had te weinig namen of een type naam die paste binnen mijn muziektaal.’
Nou heb je voor je bezetting gekozen voor drie vocalisten en een aantal instrumenten, waarom juist die? ‘Het is volksopera, zoals sprookjes allemaal voor het volk zijn. Ik wilde geen klassieke opera maken met strijkers en clavecimbel, terwijl ik wel een keyboard gebruik met vaak clavecimbel erop. Ik heb de saxofoon en de accordeon. Dat is een instrument waar ik erg van hou. Er zit iets enorm melancholieks in dat instrument en ik vind de Franse musette en de hedendaagse muziek voor accordeon schitterend. Ik heb er veel voor geschreven. De barokmuziek klinkt er prachtig op. Er is veel van die quasi virtuose romantische literatuur voor geschreven, maar dat hoeft voor mij niet. Die accordeon combineert fantastisch met die sprookjesachtige oerklassieke verfijnde harp.’
Is dat een gebruikelijke combinatie? ‘Absoluut niet. Die muzikanten spelen elk drie instrumenten. Het bachtrompetje, dat is dat hele hoge trompetje dat je altijd hoort bij het Weihnachtsoratorium en in de Messiah van Händel. De bugel komt uit de harmonie- en fanfareorkesten. Dat instrument heeft ook de vorm van een trompet maar hij is groter en heeft een zachtere, meer fluwelen klank. De sax heb ik gekozen om het schalmei-achtige, het pastorale. | |
[pagina 71]
| |
Daarnaast hebben de musici wat slagwerkjes tot hun beschikking waar ze op moeten slaan. En de dirigent zit net zoals vroeger de dirigent achter het clavecimbel zat, nu achter het keyboard.’
Waarom heb je in deze setting toch ook nog een keyboard nodig, welke instrumenten mis je dan allemaal? ‘Ik heb hem achter een keyboard gezet omdat piano zich heel moeilijk mengt met accordeon maar het belangrijkste is dat op zo'n keyboard allerlei kunstmatige zaken zitten als de vibrafoon, de clavecimbel, de celesta en die had ik allemaal nodig. Dus ik heb Arno Dieteren gewoon achter een ornament van toets- en tokkelgeluiden gezet. Het is ook een groot voordeel dat het een laag instrument is en hij verder de hele zaak kan dirigeren. Het is zoals vroeger de meester achter het clavecimbel zat. Daar is zijn partij ook op geschreven. Ik heb zelfs rekening gehouden met het omslaan van de pagina's. Het is bijna aldoor gelukt, dat hij niet hoeft om te slaan op momenten dat hij moet spelen.’ Speellijst januari 1995: |
|