Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Mijn meester vertelde
| |
Hij sjokte een beetjeHij zag er voor mij in het begin gevaarlijk uit. Hij had een groot hoofd. Hij droeg een zwaar zwart montuur bril. Hij had zijn ‘lange’ zwarte haren achterover gekamd. Hij kon brullen als een stier in nood. In de kerk zong en bad hij altijd vanuit het koor veel te hard mee. Hij sjokte een beetje. Het kruis van zijn broek hing dikwijls te laag. Hij wist dat juist de kleintjes op school het bangst voor hem waren. Daarom kwam hij aan het begin van het schooljaar met zijn Solex naar school en alle eerste klassers mochten bij hem achterop. Hij scheurde dan met zo'n bang wezentje op de bagagedrager een rondje | |
[pagina 38]
| |
over de speelplaats. Een keer reed hij zelfs de school binnen. Ik weet dat nog zo goed omdat ik toen bij hem achterop zat. | |
Woorden in bruikleenHet zou nog vijf jaar duren voordat ik hem als leraar kreeg. Hoe mijn vijfde en zesde klas bij hem precies verliepen weet ik niet meer zo goed. Wat ik wel heb onthouden is zijn vertelkunst. Van zijn verhalen ben ik de tekst kwijt. Maar de beelden kan ik nu, zelfs na 29 jaar, nog steeds voor de geest halen en pas dan komen de woorden. Woorden die inmiddels van mij zijn. Iven gaf zijn woorden in bruikleen, met de bedoeling dat wij er onze eigen weg mee zouden inslaan. Zelfs als hij les gaf, vertelde hij. Hij kon me rekenen leren, vooral de redactiesommen, omdat hij met zijn vertelling de sommen liet leven. Als de ramen vanwege de hitte openstonden en hij behandelde de poolgebieden, zat je te blauwbekken in je bank. Hij nam je aan zijn hand in de gangen van een mol mee. Daarom hoorde ik later bij voorbeeld bij het lezen van Bomans' Erik, of Het kleine insektenboek zijn en niet Bomans' karakteristieke stem. Ondanks zijn wisselende en soms ongenaakbare humeur werd zijn vertelkunst voor mij een gids bij het lezen en later een leidraad bij het vertellen. | |
Zijn geheimOp een keer, ik zat toen in de zesde klas, vroeg ik aan Iven waar hij zijn verhalen vandaan haalde. Hij liep daarop naar een glazen wandkast en schoof de enige deur, waar een gordijntje voor hing, open. Hij pakte een boek, waarvan ik de titelGa naar voetnoot1. pas later, toen ik het bij een antiquariaat kocht, weer herkende. Ik mocht het meenemen. Op weg naar huis had ik een waas voor mijn ogen: ik had nu zijn geheim in mijn bezit. Ik zou, als ik het boek had gelezen, ook kunnen vertellen. Het was mijn steen van Rosetta. Ik las, lezen buiten school om was toen voor mij iets onbekends omdat we geen boeken hadden. Nie- | |
[pagina 39]
| |
mand uit onze klas, in een dorp van nauwelijks duizend inwonersGa naar voetnoot2., had thuis boeken. Een bibliotheek was er niet. Ik bladerde en ik las fragmenten, maar nergens herkende ik de verhalen die ik had gehoord. O jawel, de verhalen leken wel, maar meester Iven maakte er andere verhalen van. | |
TeleurstellingNa een week toen ik het boek terugbracht, vertelde ik mijn teleurstelling. Hij reageerde nors. Ik had het gevoel alsof ik weer dat bange jongetje achterop de Solex was. Een maand later, geloof ik, kreeg ik van hem tijdens de les verplicht stillezen het boek Dode lente van Rachel CarsonGa naar voetnoot3.. Iedereen mocht een uurtje in de Kinderen van 1813 van An Rutgers van der Loeff-BasenauGa naar voetnoot4., het eerste kinderboek dat we ooit zonder bruine kaft onder ogen kregen, lezen. Ik moest van hem twee weken achter elkaar in Dode lente lezen. Populair wetenschappelijke literatuur van één van de wonderlijkste vrouwen die ik ken. Rachel Carson was het die voor het eerst vanuit een wetenschappelijke visie het gebruik van synthetisch-organische verdelgers scherp aan de kaak stelde. Voor mij werd dit mijn eerste echte lesboek in de vertelkunst. | |
[pagina 40]
| |
Dode lente‘Er heerste een merkwaardige doodse stilte. De vogels bij voorbeeld, waar waren ze gebleven? Velen spraken erover, onbegrijpend en verontrust. De voedertafels in de achtertuinen bleven onbezocht. De weinige vogels die nog gezien werden, zieltoogden; zij trilden over hun lijven en konden niet vliegen. Het was een lente zonder lentestemmen. De morgens, die eens vervuld waren van het gezang en geroep van roodborstjes, spotlijsters, duiven, vlaamse gaaien, winterkoninkjes en tal van andere vogels waren nu dood; geen geluid klonk over de velden en bossen en heiden. Op de boerderijen broedden de kippen wel, maar geen kuikens werden geboren. De boeren klaagden dat ze geen varkens meer konden fokken; de worpen waren klein en de jongen leefden slechts enkele dagen. De appelbomen bloeiden wel, maar geen bijen gonsden om de bloesem, zodat er geen bevruchting plaats vond en er dus geen vruchten zouden komen. De bermen van de weg, die eens pronkten van schoonheid, waren thans begroeid met bruine en halfvergane planten, alsof er een vuur had gewoed. Ook de wegen lagen stil en verlaten, alsof geen levende wezens ze meer wilden betreden. Zelfs de beken waren levenloos. Hengelaars kwamen er niet meer, want de vis was uitgestorven. De mens had dit over zichzelf gebracht.’Ga naar voetnoot5. | |
Leerling-vertellerOp een dag vertelde meester Iven een verhaal. Het kwam regelrecht uit Dode lente. Ik zat op het puntje van mijn stoel. Knap hoe hij voor ons het boek samenvatte. We genoten van zijn verhaal, maar ik luisterde ook als een leerling-verteller. Ik kende de tekst, zoals ik deze had gelezen. Hij gebruikte eigenlijk alleen de inleiding van Carsons boek. Ik kreeg door hoe hij ons, als boerenkinderen, aansprak op wat we al wisten. Zijn kijk op de dingen gaf beroering. Hij kende als dorpsmeester ons huiselijk leven als geen een. Iedereen in de klas | |
[pagina 41]
| |
had tijdens Ivens vertelling het kippenhok, varkenskot, de melk- of koeiestal of haag of beuk in zijn of haar eigen omgeving voor ogen. Hij wijdde uit over wat we zo goed kenden. We griezelden bij de gedachte dat de dood van een koe of het verdwijnen van madeliefjes in het weiland misschien wel kwam omdat onze vaders met gif hadden gespoten. De stiltes in zijn verhaal waren om te snijden. Hij luisterde dan of hij een vogel hoorde fluiten. Tijdens zo'n stilte hoorden we alleen af en toe een auto voorbijrazen. Geen rampenfilm heeft op mij later meer indruk gemaakt, dan Ivens vertelling toen. Met zijn handen in de zakken van zijn veel te wijde broek wapperde hij ijsberend door de klas. Zijn onrust, omdat geen vogel wilde zingen, ging bij ons door merg en been. Hij floot slecht, maar toen was elk geluid waarmee hij een vogel nabootste, een verademing. Hij gaf ons hoop. Hij declameerde in zijn verhaal het gedicht Gierzwaluwen van Guido Gezelle. | |
ImproviserenAls Iven vertelde was geen vorm hem vreemd. Tijdens zijn vertellingen zagen we hem improviseren. Hij kon als hij een verkeerde weg was ingeslagen, plotseling achter zijn bureau gaan zitten. Als een verslagen man zat hij dan letterlijk met zijn handen in het haar. Hij streek zijn haren naar achter. Soms zette hij zijn bril af en wreef dan woest over zijn gezicht. Op dat moment was bij ons de spanning te snijden. We zaten stokstijf aan onze banken gekluisterd. Op zulke momenten leerden we onszelf respect te hebben voor iemand die in zijn verhaal blijft steken. Aldoende vonden we het heel natuurlijk als hij zijn verhaal even kwijt was, want we wisten dat hij na zo'n kleine onderbreking sterker zou terugkomen. | |
Armen en benen gevenMaar hij deed nog meer. Hij gaf aan begrippen als microbische pesticide, DDT, herbiciden, een Japanse kever die per ongeluk de Verenigde Staten binnenkwam en chromosomen een persoonlijke | |
[pagina 42]
| |
Gierzwaluwen
(Cypselus Apus) ‘Zie, zie zie,
zie! zie! zie!
zie!! zie!! zie!!
zie!!!
tieren de
zwaluwen,
twee-driemaal
drie,
zwierende en
gierende:
‘Niemand, die...
die
bieden den
stiet ons zal
Wie? wie? wie??
wie???’
Piepende en
kriepende,
zwak en ge-
zwind;
haaiende en
draaiende,
rap als de
wind;
wiegende en
vliegende,
vlug op de
vlerk,
spoeien en
roeien ze
ringsom de
kerk.
Leege nu
zweven ze, en
geven ze
bucht;
hooge nu
hemelt hun’
vlerke, in de
lucht:
amper nog
hoorde ik... en
die 'k niet en
zie,
lijvelijk
zingen ze:
‘Wie??? wie??? wie?
Wie...’
| |
[pagina 43]
| |
betekenis. Het werden karakters. Iven deed dat vooral als de zakelijke betekenis van een begrip wat moeilijk uit te leggen was. Toen ik later de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen leerde was zijn manier van uitleggen eerder een steun dan een sta-in-de-weg voor mijn studie. Na de lagere school liep ik weleens met hem op. Hij kwam dan in z'n eentje als een eenvoudig geklede jager met een (k)wispelturige jachthond voorbijlopen. Uit de weinige woorden die we dan wisselden, begreep ik dat hij zijn omgeving als een allegorie beschouwde: alles hing samen met alles. | |
Hij kende de beeldenMeester Iven wist op een bijzondere manier wat we kenden en wat vreemd voor ons was te verbinden. Een koe stond niet alleen voor een beest, maar was voor velen van ons de reden van het boerenbestaan. Ivens vertelkracht zat hem vooral in het feit dat hij deed alsof hij iedereen en alles uit het verhaal, zelfs de schurken, persoonlijk kende. Hij kende de beelden, de woorden kwamen dan vanzelf. Een aantal verhalen vertelde hij elk jaar weer opnieuw. Van mijn broertje en zusje hoorde ik, toen zij bij hem in de klas zaten, die verhalen terug. Altijd had hij nieuwe feiten en kleine veranderingen in de gebeurtenissen aangebracht.
Zijn verhalen leefden met hem mee. |
|