Daarom was de herkenning laat op gang gekomen.
‘Hallo, Roos, hoe gaat het met jou’. zei ik, ‘Dat is lang geleden zeg!’
Gek, er was al die jaren niets wezenlijks veranderd. Nog steeds de piep in de deur, dezelfde knikkerpotjes en kapstokken. Zelfs de juf had nog dezelfde knot in haar nek. Toen ik de school uit liep, werd het plots helder waarom ik teruggekomen was.
Ik was op zoek naar mijn mond.
Ik stond op. Als het goed was, moest de doos met mijn jeugd erin ergens achterin die hoek staan. Voorzichtig schuifelde ik verder, deze keer beter voorbereid op eventuele spinnewebben.
Mijn vingers herkenden de doos feilloos. De bovenkant voelde vertrouwd aan, van de vele keren dat ik er vroeger over heen gestreken had. Een roos, uitgesneden in hout, was op de bovenkant geplakt.
Ik ging zitten en zette de doos op mijn schoot. Moeder had de doos dus nooit weggegooid. Ik deed het deksel open. Bovenop lagen een paar brieven die een vriendinnetje gestuurd had nadat ze verhuisd was. Ik had nooit teruggeschreven en na een paar keer was ze er mee opgehouden. Daaronder vond ik wat ik zocht. Het papier was opgevouwen, omdat het anders niet in de doos paste. Ik vouwde het open en zag de tekening voor moederdag. Ik zag mijn moeder, getekend door een zesjarig meisje, met aan haar hand de dochter die ze altijd had willen hebben. Geen doerak met kort zwart haar, maar een echt meisje met blonde staartjes en blauwe ogen.
Een maagdelijk wit papier en een pakje viltstiften liggen op tafel. Ik pak een zwarte stift en teken de vorm van een gezicht. Dan neem ik een rode viltstift. Ik heb de mond nog maar net getekend of de stem in mijn hoofd begint alweer te zeuren.
‘Ik wil mooi, blond haar.’
‘Met staartjes, geen vlecht...’
Ik luister niet meer. Als ik bruine ogen, kort zwart haar en oren zonder oorclips teken, wordt het tumult in mijn hoofd haast ondraaglijk.
Maar deze keer schreeuw ik terug.