Markus in de modder
Jantien Gerdes
Noordelijk, en nog verder naar het noorden, is het punt waar het land ophoudt land te zijn, maar nog niet besloten heeft zee te worden.
De lange dijken, die ogenschijnlijk nutteloos in het land liggen, proberen rust en orde te bewaren. Het lukt ze de weilandzeeën in toom te houden, maar onherroepelijk komt het moment waarop de aarde zich in oeverloze discussie met het water stort, uitmondend in een wirwar van slenken, geulen en platen.
Zonder enige waarschuwing ligt het daar, na tientallen kilometers dijken, sloten en soppig grasland. Soms droog, soms kolkend, maar altijd onbetrouwbaar: het Wad.
En al zak je er tot je liezen in weg, het blijft ondoorgrondelijk. Maar daar neemt de mens geen genoegen mee. Het onoverwonnene moet bedwongen, en gewapend met stroomkaarten en tijdtabellen ploetert men van eiland naar eiland.
Het is een rare paradoxale bezigheid, want juist deze eilanden zijn de ware meesters in het wadlopen. Wie slim is nestelt zich geriefelijk op een eiland en wandelt zo, heel rustig, zonder een voet te verzetten, van de wereldkaart af.
Zuiderlingen, westerlingen, oosterlingen ... allen kijken ze wantrouwend op naar het hoge noorden. Het lijkt of het gebied nog een zwak schijnsel van het noorderlicht opvangt, waarin alles een andere dimensie krijgt.
Wat in Holland nog een lieflijk slotenlandschap is, riekt in het noorden gevaarlijk naar leegte. Vertrouwde woorden veranderen plotseling van klank, terwijl er geen grenspost te bekennen is. Het is bedreigend dat de wereld zomaar, zonder vertoon van paspoort kan veranderen. Eén gedachte troost: in het land waar alles vrij is, is iedereen balling.
Het was eenendertig oktober negentienhonderdzes. Op een boerderij buiten Ouwe Syl werd een kind geboren, een meisje. Ze was de