Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Een gedicht is een tijdrovend werkje.
| |
[pagina 55]
| |
Ook Jaap Goedegebuure spreekt eind 1988 in dit soort markttermen, als hij een lezing houdt over de hausse aan debutanten in de jaren tachtig. Hun aantal zou verdubbeld zijn, ondermeer veroorzaakt door een toenemende belangstelling voor literatuur bij het publiek. Belangstelling die wordt aangewakkerd doordat mensen beter zijn opgeleid en meer vrije tijd hebben. De jaren daarna neemt die aandacht eigenlijk alleen maar toe. Er is veel publiek en enthousiasme voor literaire evenementen als de Nacht van de poëzie, vertelfestivals, Boekenweek en de Nationale Voorleesdag. Maar ook op kleinere schaal kun je stellen dat de leeskringen en de literaire cafés (al heten ze tegenwoordig anders) het goed doen. Meer vrije tijd betekent niet alleen meer tijd om te lezen of de geliefde auteur te bekijken, en misschien zelfs aan te raken, maar ook meer tijd om zelf te schrijven. Bij wedstrijden voor debutanten is het aantal inzendingen altijd enorm en als Michaël Zeeman en Kees Fens het Nederlandse volk oproepen tot het schrijven van een pastiche, lukt het negen van de tien keer een aardig winnend tekstje in de Volkskrant te plaatsen. Schrijfcursussen, vaak opgezet vanuit Centra voor Kunstzinnige Vorming, Volkshogescholen of creativiteitscentra, schieten als paddestoelen uit de grond. Maar ook via het LOI, de schrijversvakschool 't Colofon of Teleac, kan iedereen die dat wil, leren schrijven. | |
Het ideeHet idee voor de serie Schrijven van gedichten en verhalen ontstaat eind jaren tachtig, nadat Teleac twee andere ‘schrijfcursussen’ heeft uitgezonden: Schrijven kun je leren en Wie schrijft die blijft. Cursussen die vooral gericht zijn op zakelijk schrijven: het juist hanteren van spelling en grammatica en het schrijven van brieven, bezwaarschriften en andere zakelijke epistels. Het team dat verantwoordelijk is voor de programma's, voelt er wel voor iets te doen met de zogenoemde ‘zondagsdichters’. Uit cursisten-onderzoek dat Teleac regelmatig uitvoert, blijkt dat het onderwerp ‘creatief schrijven’ hoog scoort. De eerste titel van 1989 luidt dan ook Creatief Schrijven. In juli 1993 verandert de titel in Schrijven van gedichten en verhalen. In een eerste projectplan (1989/1990) wordt de doelgroep als volgt omschreven: | |
[pagina 56]
| |
dat deel van de Nederlandse- en Belgische bevolking dat geïnteresseerd is in het schrijven van poëzie en proza. (...) We kunnen er vanuit gaan dat de doelgroep een opleiding heeft van MBO, VWO, HAVO, HBO tot aan academie en universiteit. De interesses van de doelgroep kunnen verschillend zijn maar gemeenschappelijk zullen ze waarschijnlijk hebben: In dat eerste projectplan staat ook dat in de cursus het accent moet liggen op poëzie en proza, eventueel aangevuld met het schrijven van creatieve reclameteksten. Bovendien moeten bij het proza een aantal vormen aan bod komen, zoals: het schrijven van korte verhalen, columns, essays, romans, toneel en hoorspelen. De cursus Schrijven van gedichten en verhalen zoals hij uiteindelijk de ether en via het boek de wereld ingaat, is toegespitst op: poëzie en proza, met name het korte verhaal en de roman. | |
Opzet van de cursusDe cursus is, zoals gebruikelijk bij Teleac, via drie verschillende manieren te volgen: op de televisie, via de radio en met behulp van het cursusboek. Ook het cursusboekGa naar voetnoot3 is tweedelig. Het eerste deel gaat over het | |
[pagina 57]
| |
schrijven van gedichten, het tweede deel over het schrijven van verhalen. Het boek geeft een uitvoerige toelichting op de technische aspecten die bij het schrijven van een gedicht of verhaal komen kijken. Het is een combinatie van achtergrondinformatie, uitleg, werkopdrachten, tips en voorbeelden. Het zijn voornamelijk fragmenten uit de Nederlandse en, in mindere mate uit de buitenlandse literatuur. Er staan niet alleen verhalen en gedichten van hedendaagse auteurs in maar ook citaten uit het werk van Willem Kloos, Hildebrand en Multatuli. Het cursusboek is door de vele voorbeelden uit de literatuur, die dienen om alle technische kanten van het vak te illustreren, zowel een handboek als een bloemlezing. | |
De radioserieDe radioprogramma's beginnen nadat de televisieserie is uitgezonden. In zes uitzendingen zal werk van mensen besproken worden, met een panel van deskundigen. Uitgangspunt is dat je door concreet materiaal te analyseren, door kritiek te leveren en aanwijzingen te geven voor verbeteringen, mensen iets kunt leren. Half november 1993 worden in een voorlichtingsprogramma voor de televisieserie Schrijven van gedichten en verhalen, aspirant schrijvers en dichters voor het eerst opgeroepen eigen werk in te sturen. Informatie over de serie en de oproep voor de radioprogramma's staan ook in de Teleackrant die in december verschijnt. Bovendien start begin januari 1994 de televisieserie, het is onduidelijk in hoeverre dat een rol speelt maar de redactie wordt overladen met, vooral poëzie. Er komen ruim vijfhonderd inzendingen binnen. Vaak bestaat een inzending uit meerdere gedichten, soms zelfs uit hele bundels. De hoeveelheid is dus overweldigend maar wat betreft de kwaliteit hoeft Battus zich niet ongerust te maken. De redactie (Voor Teleac de programmamakers Harm Oving en Eefje Cuypers, criticus Tom van Deel en ondergetekende) maakt uit de inzendingen een selectie. We kijken niet naar de ‘beste’ inzendingen (het is geen prijsvraag) maar naar bruikbaarheid: wat kun je bespreken zodat de maker en andere luisteraars er iets aan hebben. | |
[pagina 58]
| |
Het opknappen van een gedichtIn de eerste drie uitzendingen staat het schrijven van gedichten centraal. Het panel bestaat uit Tom van Deel, Erik Menkveld, redacteur bij de Bezige Bij en Elly de Waard, dichter en bovendien begeleidt ze werkgroepen poëzie. Wat opvalt is dat veel inzenders een bepaald idee hebben over wat een gedicht moet zijn, in elk geval ‘iets’ dat heel ‘mooi’ van taal is. Het gros van de poëzie is erg expliciet. De meeste inzendingen zijn vormvaste verzen, er zit maar een enkel vrij vers tussen. In het eerste programma draait het om de vraag: wat is nou eigenlijk poëzie? Elementen als ritme en metrum, klank en beeldspraak komen aan de orde. Verder ook aandacht voor helderheid, cliché en de aanleiding voor het gedicht. De tweede uitzending staat in het teken van vormvaste gedichten zoals het sonnet, light verse en de haiku. Vormkenmerken als strofebouw, rijm en rijmschema's komen ter tafel. In het derde programma gaat het om het vrije vers. Hoe vrij is dat vers of zijn er toch regels? In deze uitzending aandacht voor structuur, enjambement en regellengte. Uit de vrije poëzie blijkt dat de dichter denkt dat een vrij vers absoluut vrij is van regels. Volgens Elly de Waard kent het vrije vers in elk geval één belangrijke regel: Weet waar je de regel afbreekt. Ze voegt eraan toe dat de dichter zijn werk vooral hardop moet lezen want dan hoor je pas wat er staat. Het panel vindt dat veel verzen mank gaan aan een teveel aan taal: Het gedicht zou al enorm opknappen als er veel afgelaten zou worden. Ook onder dwang van de metriek worden vaak woorden toegevoegd, terwijl poëzie te maken heeft met ongedwongen muzikaliteit. Er moet wel sprake zijn van een ritme dat gestructureerd is maar niet op zo'n manier dat je uitgaat van een metrisch schema en dat vervolgens met woorden invult. Soms is het panel zeer te spreken over de aanleiding van een gedicht, een mooie eerste regel (Een washandje lag op de Waaldijk/verloren wellicht door een moeder met kind), maar veel minder over de uitwerking. Een dichter mag geen genoegen nemen met alleen formuleren dat iets hem heeft getroffen, de dichter moet juist onderzoeken waarom dat hem zo trof. Het panel raadt de dichters in spé ook aan niet altijd het meest voor de hand liggende te nemen: dan kom je als dichter niet op bijzondere formuleringen of zelfs sensaties. Ook in je metrum en rijm moet je | |
[pagina 59]
| |
verrassen. Als je met jezelf afspreekt dat je een sonnet volgens een zeker rijmschema zult schrijven heb je te maken met rijmdwang, dat kan negatief uitpakken maar het kan ook rijmvondsten opleveren. | |
Alle bijvoeglijke naamwoorden schrappenWat opvalt bij de korte verhalen is dat de meeste auteurs geneigd zijn om dicht bij de eigen ervaringen te blijven. Vaak beschrijven ze een gebeurtenis, geven een soort verslag en daar blijft het bij. We kiezen dus een zestal verhalen die ‘bedacht’, geconstrueerd zijn, waarbij de auteur duidelijk heeft gespeeld met de verschillende mogelijkheden van het korte verhaal. Aan de hand van dit werk komen ondermeer handeling, plot, structuur, personages, dialoog, perspectief, tijd en stijl aan de orde. Een moeilijkheid bij radio is dat luisteraars het materiaal niet voor hun neus hebben terwijl je het bespreekt. Het voordeel van poëzie is dat je het hele gedicht kunt laten horen, bij een compleet verhaal is dat, alleen al gezien de tijd, onmogelijk. We laten in elk geval een of twee fragmenten van het verhaal horen die kenmerkend zijn voor wat er aan bod komt. Ook geven we van elk verhaal een korte samenvatting. In deze programma's bespreken de auteur Doeschka Meijsing, criticus Anthony Mertens en Tom van Deel het werk en geven adviezen. Een van de eerste is deze: kies voor niet te veel personages en vertelstandpunten en kies heel zorgvuldig namen voor je personages. Elke naam roept associaties op en dat kan tegen je werken. Volgens Meijsing moet je als schrijver beginnen met fantasieverhalen omdat dat veiliger is. Als je over autobiografische dingen schrijft moet je een zekere afstand tegenover jezelf hebben en dat leer je pas als je gaandeweg schrijver bent. Net als bij de poëzie, is het panel het erover eens dat het proza vaak te expliciet is. De auteur wil te duidelijk zijn, teveel zeggen terwijl hij meer moet suggereren. Daarmee laat je meer ruimte voor de verbeeldingskracht van de lezer. Een van de belangrijkste tips: Schrap alle bijvoeglijke naamwoorden want meestal zijn ze lelijk en overbodig. | |
[pagina 60]
| |
De televisieserieAls redactie (twee regisseurs van Teleac: Joost Wieman en Lia van Beek, de auteur Willem van Toorn, criticus Tom van Deel en ondergetekende) besluiten we in de televisieserie uitsluitend ‘grote’ auteurs te interviewen over hun werkwijze. Juist door te laten zien hoe auteurs schrijven, dus werkwijze en de technieken die eraan te pas komen, kun je inzicht geven in het ambacht. Pas als je de technieken kent en beheerst, kan je er iets mee en kom je verder. We maken een plan voor de serie die ook uit zes afleveringen zal bestaan. Bij de keuze van de auteurs letten we op diversiteit in werk en werkwijze. We maken buitengewoon oneerbiedig een soort driedeling in emotie, taal en vorm. We gaan in eerste instantie ook uit van zes auteurs, keurig verdeeld dus, maar na verloop van tijd en na een aantal wijzigingen, worden het er acht. Een dichter als Kopland zal bijvoorbeeld ontdekken dat hij per ongeluk een sonnet heeft geschreven. Dat zal een vormvaste dichter als C.O. Jellema niet overkomen. Het is bijna ondenkbaar dat hij niet vanuit het sonnet, de ode of een andere vaste versvorm aan het werk gaat. Joke van Leeuwen valt misschien op in dit rijtje, maar we kiezen ervoor om volkomen vanzelfsprekend ook een jeugdauteur op te voeren. Ik noem het hier even, maar in de serie hebben we het er helemaal niet over omdat die scheiding tussen jeugd- en overige literatuur bij het maakproces niet terzake doet. Misschien is het enige verschil dat Van Leeuwen zowel vanuit taal als beeld werkt. In veel van haar boeken zijn tekst en tekeningen ook nauwelijks los te koppelen, omdat het een vaak associatief doorwerkt in het ander. In feite krijgen veel auteurs ideeën of invallen door wat ze horen en zien, alleen maken ze die beelden er niet ook nog zelf even bij. proza: De uitzendingen moeten zo concreet mogelijk zijn, dus ik zal met de auteurs praten aan de hand van recent werk. Materiaal waar ze mee | |
[pagina 61]
| |
bezig zijn of werk dat ze net geschreven hebben. We maken een opbouw die zowel voor de poëzie als het proza opgaat. In de eerste aflevering gaat het om ‘De aanleiding’. Hoe begin je, waar haal je je inspiratie vandaan en wat moet je doen om te zorgen dat je ook wat kunt met je ideeën. Het tweede programma wordt toegespitst op de meer technische aspecten van het ambacht. In welk stadium kies je voor een bepaalde vorm. In het laatste deel komt de afronding van het werk aan bod en de kwestie of schrijven een vak is, en of je het wel kunt leren. Met name op dat laatste deel zal ik hier wat verder ingaan. | |
Dichtbij huis blijven.Gerrit Kouwenaar beveelt aan om wat betreft het onderwerp, niet al te ver van huis te gaan. Niet als je in het laagland woont over bergen schrijven, dat moet je niet doen. De meeste auteurs voelen zich ook thuis bij het genre dat ze beoefenen. Elly de Waard moet er niet aan denken om zoals een prozaschrijver, maandenlang aan je tafel te zitten. Dat lijkt me vreselijk, afschuwelijk saai. Als dichter kun je per keer een gedicht maken. Je loopt de hele dag te flierefluiten en dan valt je wel iets in, dat vind ik verrukkelijk. Maar ja, alleen daarmee red je het niet natuurlijk. Ook Jellema voelt zich een dichter. Hij ziet zichzelf nog geen roman schrijven. Ik denk dat mijn talent beperkt is en dat ik eigenlijk alleen in staat ben om gedichten te schrijven. Ik heb deze zomer wel een wat langer prozaverhaal geschreven maar ik heb misschien wel te weinig fantasie. Ik heb het idee dat je voor proza meer moet bedenken terwijl het maken van poëzie veel meer uitgaat van beelden, associaties, maar vooral van de taal. | |
Is schrijven een vak?De meningen zijn verdeeld. Volgens C.O. Jellema is er pas sprake van een vak als je er ook je boterham meer verdient. Hij kent eigenlijk geen enkele dichter die ervan leeft. Voor hem is het geen vak maar een wezenlijk deel van je bestaan. En niet een wezenlijk deel maar misschien wel het wezenlijkste deel van je bestaan. | |
[pagina 62]
| |
Ja, wat is het eigenlijk dat schrijven, laten we zeggen een combinatie van een aanleg en een vak. Als je begint te schrijven heb je alleen maar de drang, en in sommige gevallen de aanleg om te schrijven. Naarmate je het meer doet, denk ik dat je ook vakmatig beter wordt. (Bernlef) Vonne van der Meer vindt het een heel eigenaardig vak, want het is wel een vak maar je kunt het niet leren. Ik geloof niet dat je schrijver kan worden, je kan een betere schrijver worden. Maar ik denk dat de mensen die bijvoorbeeld op 't Colofon zitten en schrijver worden, het eigenlijk al waren. Volgens Gerrit Krol is het belangrijkste dat je, als je schrijver wilt worden, bepaalde eigenschappen hebt, zoals geloof in jezelf. Bernlef is het daarmee eens: zelfvertrouwen moet je hebben, om überhaupt iets te schrijven. Om het dan ook nog aan te bieden en stel dat het gepubliceerd wordt dan krijg je te maken met een buitenwereld die niet van plan is voetstoots van jou aan te nemen dat het om een geweldig boek gaat. Je kunt dus ook nog wel eens een flinke klap voor je oren krijgen, daar moet je tegen kunnen. Wat Elly de Waard betreft, gaat het om discipline en zelfwerkzaamheid. Eigenzinnigheid, dat is het sleutelwoord, vindt Joke van Leeuwen en volgens Gerrit Kouwenaar is schrijven vooral een kwestie van doorzetten. Je begint aan een gedicht en dat moet je ook af willen maken. Soms werk je een paar dagen aan iets en dan laat je het even liggen en dan ga je er weer eens een uur op zitten. Ik tel dat niet op, ik werk ook niet aan één gedicht tegelijk, maar over het algemeen is het toch een vrij tijdrovend werkje. Het is in elk geval niks voor ongeduldige mensen, zegt Vonne van der Meer, want schrijven kost tijd en je moet ook de tijd over je werk laten gaan. Het lukt niet in één keer. Wat dat betreft lijkt het erg op het repeteren van acteurs. Een acteur heeft ook niet in een keer zijn rol te pakken. (Van der Meer is ook regisseur, MK) | |
Valt schrijven te leren?Joke van Leeuwen denkt van wel. Je kan je er bewust van worden hoe een boek is opgebouwd, waarom bepaalde zinnen mooi gevonden worden en andere zinnen niet. Maar dan ben je er nog niet. Volgens Bernlef kun je mensen leren een aantal beginnersfouten niet te maken. Beginnende schrijvers willen vaak alles vertellen, niets te | |
[pagina 63]
| |
raden overlaten. Ze nemen de lezer aan de hand. Iemand poëzie leren schrijven? Ik denk niet dat dat kan. Je moet het gaan doen en je moet ook kijken hoe andere mensen het doen. Je moet goed kijken en je afvragen waarom je een gedicht mooi vindt. Waarom doet het gedicht van meneer X mij zoveel, hoe heeft hij dat gedicht opgebouwd? Veel lezen en dat goed lezen. Niet alleen maar mooi vinden en zeggen ik ga ook iets moois maken, maar kijken hoe het is opgebouwd, gewoon heel technisch gaan bekijken. (Kouwenaar) Volgens de auteurs valt de techniek van het vak wel te leren. Je kunt proberen, zegt Jellema, als je weet hoe een sonnet in elkaar zit, er zelf een te schrijven. Iedereen kan leren aquarelleren en op een gegeven moment ook hele leuke aquarellen maken. Maar dan moet er nog iets bij komen waardoor het werk net iets meer is, net dàt waardoor het zich onderscheidt van het werk van de amateur. Tja, en wat dat ‘iets’ dan precies is? Kopland spreekt over een zekere aanleg, talent, de een kan iets beter dan de ander, dat is nu eenmaal zo. Volgens Elly de Waard is een voorwaarde dat je iets poëtisch kunt waarderen en uitdrukken. | |
Veel lezenDe geïnterviewde auteurs zijn het er allemaal over eens dat het voor een schrijver noodzakelijk is om veel te lezen. Kopland: Natuurlijk is het erg belangrijk dat je andere dichters leest. Dichters waar ik door aangesproken werd en soms zelfs door werd ontroerd, die heb ik veel gelezen. Niet om te kijken hoe ze het nou precies deden, maar toch pik je er wel manieren uit op om iets te formuleren. Elly de Waard heeft de vaste overtuiging dat goed lezen aan goed schrijven vooraf gaat. Zo werk ik bij de cursussen die ik geef ook. Je onderwerpt elke tekst aan een grondige leesanalyse. Mijn ervaring is dat mensen dat snel onder de knie hebben. In een groep geven cursisten elkaar natuurlijk kritiek en dat is makkelijker omdat het niet om je eigen tekst gaat. Maar wat je uiteindelijk moet leren, als dichter zelf, is dat je je eigen tekst als lezer kunt analyseren. Pas dan ben je in staat je werk ook te verbeteren. Ook het voorlezen van je eigen werk is belangrijk, zegt Vonne van der | |
[pagina 64]
| |
Meer, want dan hoor je of het klopt. Bernlef: Je kunt wel een aantal vuistregeltjes leren maar het is veel belangrijker om gewoon heel veel boeken te lezen. Zo heb ik het ook geleerd. Die relatie tussen lezen en schrijven is natuurlijk groot. Dat zie je ook aan de omschrijving van de doelgroep in het projectplan van Teleac. Men gaat ervan uit dat het publiek dat geïnteresseerd is in het schrijven ook wel belangstelling zal hebben voor het lezen van literatuur. Tot de subdoelgroep worden de mensen gerekend die niet zelf schrijven maar wel geïnteresseerd zijn in literatuur en literatuurgeschiedenis. | |
Is er een markt voor Schrijven van gedichten en verhalen?Wie bereik je nou met zo'n cursus die niet binnen school of via een centrum Kunstzinnige Vorming, maar op de ‘vrije’ markt wordt aangeboden? Van het boek, dat eind december verscheen in een oplage van 4000 stuks, zijn op dit moment (juni 1994) zo'n 3300 exemplaren verkocht. De televisieserie werd op een ‘moeilijk’ tijdstip uitgezonden: zondagavond van 18.45 tot 19.15 uur. Crisistijd voor mensen met kleine kinderen en Studio Sport als concurrent op het andere net. Toch keken er gemiddeld 120.000 mensen (absolute topper: 160.000, dieptepunt: 90.000). In ‘medialand’ zijn deze cijfers bijna niet meer te meten en volkomen oninteressant. Voor cultuurminnenden zijn het aangename hoeveelheden (schouwburgen vol). Je kunt er bovendien van uitgaan dat het publiek dat kijkt, gemotiveerd is. Voor de radio-uitzendingen valt hetzelfde op te merken. Naar de serie, uitgezonden op radio 5 (woensdagavond 22.30-23.00 uur), luisterden gemiddeld 36.000 mensen. De cultuurprogramma's worden praktisch allemaal via deze zender uitgezonden, en schommelen rond hetzelfde gemiddelde. Ook hier geldt dat de luistercijfers misschien niet hoog zijn, maar je zoekt de zender niet op omdat je een achtergrondmuziekje wilt horen. Kortom je hebt te maken met een geïnteresseerde markt. Hebben al die kijkers en luisteraars ook werkelijk geschreven? Het is duidelijk dat in elk geval vijfhonderd mensen zelf aan het werk zijn geweest. Ze hebben eigen werk ingestuurd. Of ze dat ook in het kader van deze cursus, aan de hand van de televisieserie of het boek | |
[pagina 65]
| |
hebben geschreven, is de vraag. Misschien was het werk dat al langer op de plank lag en was de oproep de aanleiding om het eens in te sturen. Het cursusboek doet het redelijk op ‘de markt’. Maar wie zijn de kopers? Beginnende schrijvers? Lezers? Wordt het wel gelezen of staat het alleen in de boekenkast? Kortom bij zo'n serie is niet precies duidelijk hoe actief of receptief de cursist eigenlijk is.
Misschien heb ik iemand op het verkeerde been gezet met het begincitaat, want Battus zegt nog meer in dat artikel: Maar het bekijken van een les bracht mij tot de overtuiging dat het juist een slimme manoeuvre is. Onder het mom van een cursus Gedichten Schrijven wordt ons immers in werkelijkheid Gedichten Lezen en Dichters Kennen bijgebracht. De televisieserie Schrijven van gedichten en verhalen wordt herhaald op TV2 vanaf zondag 25 september 16.05-16.35 en vanaf 9 oktober 23.20-23.50 uur. De radioserie wordt niet herhaald maar de geluidscassettes en het cursusboek zijn te bestellen bij Teleac (zie: enkele organisaties en tijdschriften). Het boek is ook te koop in de boekhandel. |
|