Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
Vertalingen kweken begrip en verbinden culturen
| |
Het dagelijks levenBij de vertaling van Nou moe! van Veronica Hazelhoff, het eerste boek dat ik uit het Nederlands vertaalde, viel me meteen op dat het dagelijks leven er zo anders was neergezet. Die indruk werd later bevestigd door de vervolgdelen Hierzo! en Auww! In deze boeken gaat het om alledaagse, weinig spectaculaire gebeurtenissen. Ook in Duitsland kennen we dat soort verhalen. Maar die zijn in vergelijking met de boeken van Hazelhoff tamelijk vervelend. Maartje is een klein dikkerdje, een spontaan meisje dat meteen indruk maakt. Ze probeert alles uit wat op haar weg komt, en staat open voor het nieuwe en onverwachte. Hoe elegant en trefzeker zijn haar opmerkingen, hoe eenzijdig haar waarnemingen. Hoe terloops maar zonder aarzelen vindt ze het evenwicht tussen opstandigheid en toegeeflijkheid, dat haar in staat stelt met haar ouders en omgeving om te gaan. Dit is het nieuwe meisjes-type, dacht ik. Zo moet het zijn. Vooral de liefdevolle scepsis ten opzichte van haar moeder is me bijgebleven. Deze moeder beviel mij ook. Zij was zeker niet de altijd begrijpende, ideale moeder, maar een impulsieve, hartelijke vrouw, die goedlachs was en van zichzelf niet eiste dat zij volmaakt of conse- | |
[pagina 38]
| |
quent was. Zelfs Maartjes vader was aardig, een nieuw type man dat de afwas doet en openlijk laat merken dat hij met zijn vrouw vrijt (het Nederlandse woord ‘vrijen’ omvat handelingen die verder gaan dan het Duitse woord ‘schmusen’ aangeeft). De terloopsheid waarmee het sociale milieu van Maartje en de vertrouwelijke relaties binnen het gezin beschreven werden, vond ik geweldig. Deze boeken kwamen met iets dat ik uit de Duitse kinderliteratuur niet kende: ze lieten zien, dat je van conventionele rolpatronen onconventioneel gebruik kunt maken. Ik vond dat heel bemoedigend.
Het kan best zijn, dat er in Nederland vóór Maartje al andere meisjes van dit soort zijn geweest. Voor mij was ze de eerste. Later kwamen er nog twee kinderen bij, protagonisten van Rindert Kromhout: Merel, een iets jonger, maar vergelijkbaar type als Maartje, en Olaf, de hoofdpersoon in Olaf de rover en Olaf de geweldige. Ik beschouw hem als een broertje van Maartje. Bij laatstgenoemde boeken valt overigens op, hoe vanzelfsprekend Kromhout een alleenopvoedende vader neerzet. Al is hier waarschijnlijk toch sprake van een modieuze weergave van het huiselijke leven, losjes gebaseerd op het volgende patroon: vrouw en huishouding - vervelend Na een tijdje echter begon ik problemen te krijgen met dit type ‘leuk’ kind, dat met slagvaardige humor alle situaties aan kan. Het werd meer en meer een truc die begon te irriteren. Was het de tijdgeest, die zo veel Maartje-imitaties opleverde? Elke samenleving laat in haar kinder- en jeugdboeken zien hoe ze haar kinderen wil hebben. Als kinderen zoals Maartje telkens als louter geestig uit de verf komen en het emancipatoire element te niet wordt gedaan, levert dat betrekkelijk eenvoudig opvoedbare plastic-kids op, die het klaarspelen om hun problemen bijna onopvallend en daarbij ook nog humoristisch op te lossen. Zonder strubbelingen gaan ze deel uit maken van de prestatiemaatschappij, hun eisen zijn niet al te hoog en vooral aangepast. Misschien zijn dat de kinderen die onze maatschappij wil. De tijdgeest komt als verklaring dus zeker in aanmerking. | |
[pagina 39]
| |
Duitse uitgave van Olaf de geweldige
| |
[pagina 40]
| |
Het zijn mogelijkerwijs echter ook uitgeversbelangen, die leiden tot een veelvuldige imitatie van dit succesvolle patroon en daarmee natuurlijk ook tot een toespitsing op precies dat aspect, dat als goed in de markt liggend wordt beschouwd.
In ieder geval buitelen in dit soort literatuur de humoristische formuleringen over elkaar heen. Wat op televisie blijkbaar een onstuitbare zegetocht houdt, de soap, verovert in toenemende mate ook de kinder- en jeugdliteratuur. Het is immers allemaal zo leuk. Iemand uit mijn vriendenkring merkte op: Het doet er niet toe als het hele gezin aan Aids bezwijkt zolang er maar een leuke grap op hun lippen bestorven ligt.
Ik heb niets tegen humor. Ik was enthousiast over Hazelhoff en Kromhout. Kinderen hebben in een tijd waarin vaak hoge eisen gesteld worden zeker recht op amusement, maar puur amusement wordt pretentieloos en leidt op den duur tot inwisselbare en tenslotte vervelende boeken. Amusement om wille van het amusement wordt banaal. Humor die niet in dienst staat van het blootleggen van verbanden en het ontsluieren van achtergronden verwordt tot een gag. | |
Poëtische beelden voor moeilijke thema'sGeheel anders verging het mij bij het tweede genre boeken dat ik ter sprake wil brengen en dat ik ‘poëtische beelden voor moeilijke thema's’ heb genoemd. Nederlandse en Vlaamse auteurs van kinderen jeugdliteratuur hebben naar mijn mening een zeer onafhankelijke vorm gevonden om met thema's als dood, eenzaamheid of angst om te gaan: een bijzondere vermenging van realiteit en fantasie. In de Duitse kinder- en jeugdliteratuur treffen we meestal óf het een óf het ander aan, men waagt zich zelden aan de mengvorm.
Mijn eerste boek in dit genre was Kleine Sofie en Lange Wapper. De hoofdpersoon, een doodziek kind, speelt in haar laatste nacht met haar pop Lange Wapper, de kat Terror, Beer en later ook Annabella toneel, omdat ze wil weten wat het leven te bieden heeft. Ze gaan samen op reis en Sofie belandt in een wereld waarin ellende en rijkdom, ondankbaarheid en vrijgevigheid, wreedheid en goedheid | |
[pagina 41]
| |
naast elkaar bestaan. Op de jaarmarkt leert ze dat elk geluk een prijs heeft, die je zelf of iemand anders moet betalen. Bij de poging haar vriend Lange Wapper uit de gevangenis te bevrijden raakt ze zelf achter de tralies. Samen met haar vrienden vlucht ze per schip. Wanneer het begint te onweren, zingt Sofie, zich vastklampend aan het topje van de mast, tegen de storm in. Ze heeft meegemaakt wat het leven te bieden heeft: veel, zo veel. Sofie overleeft deze nacht niet, maar ze heeft haar leven geleefd, een heel leven.
Een tweede boek in dit genre is Annetje Lie in het holst van de nacht van Imme Dros. Annetje Lie is naar haar grootmoeder gebracht, omdat haar ouders uit elkaar zijn gegaan. Ze lijdt onder onwetendheid, onder het onvermogen van de volwassenen met haar te praten en haar de waarheid te zeggen en wordt ziek. De externe handeling komen we alleen via haar droomdenkbeelden te weten. De buitenwereld wordt binnenstebuiten gekeerd. De beleving van de buitenwereld komt tot uitdrukking in droomvoorstellingen. Haar vader die op bezoek komt, verandert in haar dromen in de vos. De klerenvrouw, de schommel en tot slot haar vriend Hein belichamen angst en bedreiging, veroorzaakt door de stijgende koorts. Maar telkens zijn haar vrienden er weer, de maan en de muizenkoning. Het verhaal van de volwassenen blijft onderbelicht, het gaat uitsluitend om de beleving van het in de steek gelaten kind. Zodra Annetje Lie de crisis te boven gekomen is weet ze dat haar moeder haar voortaan elke zondag komt opzoeken.
Kleine Sofie en Lange Wapper en Annetje Lie in het holst van de nacht hebben niets oppervlakkigs. Nooit ontstaat het gevaar van blijven drijven op een leuke vondst. Deze vertelvorm, deze manier van omgaan met moeilijke onderwerpen, maakt het de lezer niet alleen mogelijk om kopje onder te gaan, maar biedt net als in sprookjes archaïsche beelden en prototypes van het goede, het kwade, het gierige, het listige en gemene evenals algemeen geldende situaties van angst, verlatenheid en verlangen, omdat ze teruggebracht zijn tot het wezenlijke. Anders dan bij het sprookje vergemakkelijkt de persoonlijke betrokkenheid de omzetting van de literaire belevenissen in de werkelijkheid.
Ik beschouw dit als een moeilijke vertelvorm, waarbij gemakkelijk iets mis kan gaan. De beelden moeten kloppen, de associaties moeten | |
[pagina 42]
| |
kloppen, d.w.z. dat ze bij veel mensen (vooral hier zou ik geen onderscheid meer willen maken tussen jeugdige en volwassen lezers) soortgelijke associaties en gevoelens oproepen. Daartoe moeten ze werkelijk tot in de diepste krochten van de ziel afdalen. Wanneer een schrijver dit genre literatuur alleen maar nabootst, alleen maar wil meeprofiteren van een mode, wordt de tekst dwaas en gênant. Daarvan zijn in de Nederlandse literatuur ook voorbeelden te vinden, waar ik echter niet op in wil gaan.
Er hoort nog een boek bij dit genre, namelijk Lieveling, Boterbloem van Margriet Heymans. Berthe, de hoofdpersoon, het enige personage, brengt haar pop naar bed. In het rollenspel komen haar tegenstrijdige emoties tot uitdrukking. Het gaat om verantwoordelijkheid die een zware belasting kan worden, om sympathie en agressies, om te hoge eisen, om woede om geleden onrecht en niet in de laatste plaats om het slechte geweten. Volwassenen treden niet op, in Berthe en door Berthe worden ze allemaal vertegenwoordigd. Berthe is ze zelf, ze is haar moeder en tegelijk haar eigen kind, maar ze is ook de boze heksenfee, de poppenrover. Nog nooit zag ik in een kinderboek de omgang met tegenstrijdige gevoelens overtuigender beschreven. Dit is geen gemakkelijke lectuur, het past niet binnen het kader van de gebruikelijke beoordelingscriteria. Zelfs de leeftijd van de doelgroep is niet makkelijk te definiëren. Maar het is literatuur, een juweeltje onder de kinderboeken.
Toch rijst de vraag hoe een dergelijk boek uitgegeven kan worden. Verwacht men werkelijk hoge of tenminste kostendekkende verkoopcijfers? Waarom duiken er uitgerekend in de Nederlandse en Vlaamse kinder- en jeugdliteratuur met hun getalsmatig zoveel kleinere potentiële lezerspubliek, telkens weer dergelijke boeken op, die voor de uitgevers toch riskant moeten zijn? Is de relatie van de Nederlanders tot de literatuur inniger dan bij ons? Zijn hun ambities wat betreft kinder- en jeugdliteratuur eerder literair dan pedagogisch van aard? Zien Nederlanders en Vlamingen minder op tegen het nemen van risico's? Hoe het ook zij, doordat in Nederland en Vlaanderen zulke boeken gemaakt worden kunnen wij ze in het Duits vertalen. Daar ben ik dankbaar voor.
Het laatste boek dat ik hier nog wil vermelden is Kus me van Bart Moeyaert. Op het eerste gezicht hoort het niet thuis in een hoofdstuk | |
[pagina 43]
| |
waarin de mengeling van werkelijkheid en fantasie centraal staat. Maar misschien hoort het er toch bij, omdat het iets beschrijft dat ‘magische realiteit’ genoemd zou kunnen worden. Op de voorgrond staat een gevaarlijk spel dat vier jongeren in een hete zomer met elkaar spelen. Ieder moet een geheim vertellen en komt zelf in ruil daarvoor een geheim van de ander te weten. Carrie, de ‘geblondeerde’, en Lena, een dik meisje, botsen met elkaar. Lena is gefascineerd door Carrie maar verzet zich tegelijkertijd tegen haar afstandelijke arrogantie. Langzaam komt Lena's geheim aan het licht: ze heeft een onbekende jongen gezien, een mooie naakte jongen. Hij is het kruispunt van Lena's en Carrie's geheim. Deze onbekende jongen, een geestelijk gehandicapte, is Carrie's broer, wiens bestaan ze absoluut geheim had willen houden. Ze schaamt zich voor hem, terwijl ze tegelijkertijd van hem houdt. Lena schaamt zich voor haar sexuele wensen die ze nog niet kan benoemen. Ze leert de jongen kennen en merkt dat ze zich met iets heeft ingelaten, dat - voorlopig nog - te veel voor haar is. Er is geen happy end, maar aan het eind van het boek is er iets nieuws dat Lena en Carrie verbindt, iets dat het simpele verklappen van een geheim te boven gaat. Dit boek past op het niveau van de inhoud niet bij de beschreven mengeling van werkelijkheid en fantasie, maar wel op het niveau van de taal. Psychische processen worden niet gewoonweg realistisch beschreven, maar worden getransponeerd naar een bijna magisch taalniveau en zorgen daardoor voor iets geheimzinnigs, dat overeenkomt met de beschreven gebeurtenissen en gevoelens en de fascinatie van het boek uitmaakt. Het zal nog moeten blijken of zich hieruit een specifieke stijl ontwikkelt. Ik vind het in ieder geval een uitstekend jeugdboek. | |
De tijd van het Derde RijkHet laatste onderwerp betreft de weergave van het Derde Rijk en de gevolgen daarvan. Er bestaat een zinsnede, die tijdens de Duitse bezetting van Nederland beroemd is geworden. De uitspraak dateert van de staking van de havenarbeiders ten gunste van de gedeporteerde joden, en raakt mij telkens weer: Die koleremoffen moeten met hun kolerepoten van onze kolerejoden afblijven. Deze uitspraak lijkt mij typerend voor de onafhankelijkheid van de Nederlanders, hun afkeer van gehoorzaamheid | |
[pagina 44]
| |
en subordinatie. Tegelijkertijd tekent deze uitlating, zo ambivalent als ze is, de relatie van de Nederlanders met de joden. Er spreekt niets filosemitisch en niets antisemitisch uit, eerder onbevangenheid.
Iets van deze onbevangen omgang met het onderwerp ‘joden’ is tot de dag van vandaag in de Nederlandse en Vlaamse jeugdliteratuur merkbaar. Joden kunnen er zelfs als bijfiguren optreden, zoals in De reizen van de slimme man van Imme Dros (een boek dat ik zeer waardeer en een veel grotere verspreiding en officiële waardering verdient). In Duitsland hebben boeken over het Derde Rijk het moeilijk. Vooral omdat ze tegen meningen als het moet daarmee eindelijk eens afgelopen zijn en niet alweer dit thema in moeten gaan, hoewel dat de laatste jaren weer uitermate onzinnige argumenten geworden zijn. De overeenkomsten tussen jodenhaat en haat jegens buitenlanders zijn overduidelijk. Aangaande het Derde Rijk bestaan in de Duitse samenleving naast elkaar verdringing, ontkenning, apathie en verheerlijking van het onderwerp. Verdringing, ontkenning en apathie hebben tot gevolg, dat het onderwerp niet de aandacht krijgt die het verdient. Verheerlijking leidt echter tot inflatoir gebruik van het thema en tot het speculeren op bepaalde sentimenten. De literatuur moet tegen dit alles ingaan. Tegen verdringing door het levend houden van de herinnering en het verband met de situatie van nu duidelijk te maken. Tegen apathie door interesse te wekken, wat tamelijk moeilijk is, omdat dit tegelijkertijd een strijd tegen de afstompende invloed van de moderne massamedia is. Tegen inflatie van het thema door het Derde Rijk en de jodenvervolging niet als achtergrond bij avontuurlijke verhalen te misbruiken en door niet met effectbejag op bepaalde sentimenten te speculeren. Voor de meeste Duitsers, ook de politiek geschoolden, is de confrontatie met het nationaal-socialisme pijnlijk. Ze zouden dit hoofdstuk van de geschiedenis graag definitief afsluiten. Een helaas toenemend deel van de bevolking speelt zelfs nog steeds met de gedachte dat het nationaal-socialisme een goed concept is geweest, dat slechts bij de omzetting in de praktijk fouten heeft opgeleverd. Het Derde Rijk is zo weinig verwerkt in het bewustzijn van de meeste Duitsers en dus ook van de Duitse jongeren dat het niet als een onderdeel van de gemeenschappelijke geschiedenis begrepen wordt, als een tijd die volgde op de Republiek van Weimar en on- | |
[pagina 45]
| |
Duitse uitgave van De reizen van de slimme man
| |
[pagina 46]
| |
middellijk voorafging aan de Bondsrepubliek en daar zijn stempel op drukte. Er rust blijkbaar nog steeds een taboe op. Dit geldt natuurlijk niet voor alle Duitsers, maar naar mijn ervaring wordt bij veel mensen het stemgeluid hoger of zachter, verstarren de gelaatsuitdrukkingen, stokt de taal zodra dit onderwerp aangeroerd wordt. Het is net alsof men een groot zwart doek over dit deel van de geschiedenis heeft gelegd, dat slechts af en toe aan de zijkant wordt opgelicht om jongeren een kijkje te laten nemen. Helaas blijft dit kijkje dat de oudere generatie toelaat vaak beperkt tot de woorden Dat hebben de Nazi's gedaan of Wij wisten er niets vanaf. Nog verraderlijker qua impact op jeugdige lezers is de grondhouding ten opzichte van joden, die we in veel Duitse boeken aantreffen. Joden worden vaak op een sentimentele manier als slachtoffers beschreven en als martelaren op een voetstuk gezet, waardoor een normale toegang tot en omgang met het onderwerp niet meer mogelijk is. De goedbedoelde, d.w.z. pedagogische aanpak van de auteur wordt weliswaar duidelijk, maar ook hier blijkt de waarheid van de spreuk Het tegenovergestelde van ‘goed’ is ‘goedbedoeld’. In andere boeken worden joden volgens oude traditie gereduceerd tot de Jood, die anders is omdat hij andere feesten viert en thuis een achtarmige kandelaar heeft staan. De lezer krijgt het beeld voorgeschoteld dat joden anders zijn en met de eigen wereld niets te maken hebben. Je kunt ze al naar gelang de invalshoek met medelijden of koele distantie bekijken. Nederlandse en Vlaamse auteurs geven vaker een genuanceerder of realistischer beeld door niet met goede bedoelingen maar a priori vanuit het slachtoffer te schrijven. Ik moet, zij het tandenknarsend, toegeven dat dat laatste makkelijker is, omdat de bijna automatische verdedigingsdwang wegvalt.
Mijn eerste ontmoeting met Nederlandse jeugdboeken over het Derde Rijk waren de boeken van Ida Vos. Zij is als kind met haar ouders en haar jongere zus ondergedoken en in haar boeken vertelt ze steeds weer over deze traumatische ervaringen. Door haar worden de joodse slachtoffers echter niet op een voetstuk gezet. Zij beschrijft ze als normale burgers, als buren die niet kunnen begrijpen wat hun overkomt, omdat ze net zo zijn als alle anderen. Niet beter, verstandiger, vromer, kwaadaardiger of genialer, maar gewoon mensen die niets anders nastreven dan anderen. De joden in de boeken van Ida Vos zijn alleen herkenbaar als joden door- | |
[pagina 47]
| |
Vertalingen van het werk van Ida Vos
| |
[pagina 48]
| |
dat ze worden vervolgd. Verder zijn het levendige, meerdimensionaal beschreven personages. In Wie niet weg is wordt gezien vertelt Ida Vos over de tijd die zij als onderduikster heeft doorgebracht. In Anna is er nog gaat het om de verwerking van Anna's belevenissen tijdens de periode die ze gescheiden van haar ouders en verstopt op een zolder doorbracht. In Dansen op de brug van Avignon spelen de belevenissen van een joods meisje in de bezettingstijd een rol, evenals dromen en illusies die de hoop op redding in een bijna uitzichtloze situatie levend houden. Het is moeilijk te zeggen welk boek mij het dierbaarst is, misschien toch Dansen op de brug van Avignon.
De invloed van de geschiedenis reikt verder dan de politiek. De Bondsrepubliek is ontstaan uit de puinhopen van het Derde Rijk. Wij zijn allemaal door deze tijd beïnvloed. Ook onze kinderen, hetzij direct, hetzij door datgene wat ouders of grootouders overbrengen c.q. niet overbrengen. In de Duitse kinder- en jeugdliteratuur wordt er verbazingwekkend weinig op zulke samenhangen gewezen. In de Nederlandse en Vlaamse literatuur ligt dat anders. Een goed voorbeeld is een boek van de Vlaamse auteur Jaak Dreesen, dat tot dusver niet vertaald is. Een ander boek van hem zal in het voorjaar bij een Duitse uitgeverij verschijnen. Het boek dat ik bedoel heeft als titel Aan de overkant van de rivier. De hoofdfiguur van het boek is Mirjam, een meisje van de derde generatie. Haar oma, die de holocaust overleefde, kon haar dochter niet liefkozen en emotioneel in voldoende mate verzorgen. Daardoor is het deze dochter op haar beurt weer niet gelukt om een werkelijke relatie met Mirjam op te bouwen. Mirjam reageert door zich niet meer in te laten met haar omgeving. Ze slaapt in en wordt gewoon niet meer wakker. Pas wanneer oma 's nachts bij haar waakt, met haar praat, voor haar de liedjes zingt die ze in het concentratiekamp zelf van een Poolse geleerd heeft, lukt het Mirjam om in de realiteit terug te keren. Dit boek heeft niets verheerlijkends, geen overgrootmoeder die door veel leed gelouterd en boven alles verheven is, maar een onzekere vrouw, die haar verwondingen niet te boven gekomen is. Ze weet dat ze schuldig is aan de tekortkomingen van haar dochter, maar wil, nu haar eigen leven afloopt, haar kleindochter toerusten voor het leven. De schuld wordt niet verdoezeld, er wordt niet over het verdriet heen gepraat. Het blijvende verdriet geeft kleur en sfeer aan het verhaal. Het enige, wat verandert is de schakering van het | |
[pagina 49]
| |
verdriet, van aanvankelijke hopeloosheid naar hoop. Een poëtisch boek.
Een andere auteur, die in Frankfurt geboren werd, in Nederland opgroeide, schrijfster werd en tenslotte in Duitsland vermoord werd, mag hier niet ontbreken: Anne Frank. De manier van omgaan met haar dagboek hoort mijns inziens bij het aspect ‘verheerlijken’, bij het speculeren op sentimenten. Begrijpt u mij alstublieft goed: ook ik beschouw het dagboek van Anne Frank als een buitengewoon belangrijk boek, dat veel voor mij betekent. Wat hier klinkt is dus niet tegen het boek gericht, maar tegen de manier waarop met het boek wordt omgegaan. Niet alle lezers recipiëren het boek op de hier beschreven wijze, maar een niet onaanzienlijk deel van de lezers, vrees ik, wel. Het dagboek van Anne Frank behoort in Duitsland nog steeds tot de meestgelezen boeken door 12- tot 14-jarige meisjes. Waarom kopen zo veel goedbedoelende volwassenen het dagboek van dit joodse meisje voor jongeren? En waarom wordt het eigenlijk als jeugdboek behandeld? Omdat een jongere het heeft geschreven? Op het eerste gezicht is dat zo, maar een andere reden zou ook kunnen zijn, dat het boek op deze manier gebagatelliseerd, in de ongevaarlijke hoek van het jeugdboek geschoven wordt. Waarom wordt het boek zo vaak klassikaal op school gelezen? De goede bedoelingen van onderwijzers en leerplanmakers niet te na gesproken, zou het ook kunnen zijn dat de volgende overweging een rol speelt: Engagement is verplicht waar het het Derde Rijk en de joden betreft en hoe kan gemakkelijker aan deze verplichting worden voldaan dan met een tekst, die ophoudt voordat het menens wordt? Het dagboek is licht verteerbaar en stelt ons in staat tot ongevaarlijke sentimentaliteit en identificatie. Hoe gemakkelijk kan men zich verplaatsen in het leven van de acht onderduikers in het achterhuis. Het gebrek aan ruimte en voedsel zijn in te passen in de verhalen die in eigen familiekring over vroeger verteld worden. Toen alles platgebombardeerd was moesten ouders en grootouders vaak met zijn vijven of met zijn tienen in een kamer wonen en iedereen weet, dat ze in de ‘slechte tijden’ honger hebben geleden. Het was natuurlijk erg dat Anne Frank zich moest verstoppen, dat ze niet de straat opmocht. Maar dat was geen echte bedreiging voor haar leven. Dat gebeurde immers pas na de laatste zin, na Hier eindigt het dagboek van Anne Frank. | |
[pagina 50]
| |
Ik ben bang dat veel jongeren, ook degenen die van goede wil zijn en hun ogen niet voor dit onderwerp willen sluiten, het boek zullen wegleggen en de gedachte - zo hij al opduikt - dat Anne Frank in een concentratiekamp op de Lüneburger Heide vermoord werd, snel van zich afwerpen om bij het volgende boek over het Derde Rijk de van de ouders geleerde verzuchting ‘Alweer dat onderwerp’ te slaken. Als voorbeeld voor een opvatting die niet meer goedwillend genoemd kan worden, volgt hier een brief die ik in april 1993 ontving: betreft: Anne Frank-lezing in Würzburg Zulke reacties kwamen vroeger zelden voor of werden zelden hardop uitgesproken. Dat is nu helaas een beetje veranderd. Met het afbreken van de muur zijn blijkbaar ook scrupules weggenomen.
Waarom zijn de Nederlandse en Vlaamse boeken over het Derde Rijk zo anders? Er waren toch ook nazi's in Nederland. Dat klopt, maar ze zijn nooit een volkspartij geworden en de Nederlanders die tegen de nazi's vochten waren groter in getal dan de nazi-aanhangers. Al | |
[pagina 51]
| |
waren zeker niet alle Nederlanders tolerant en ruim van opvatting en al hielden ze zeker niet allemaal van hun joodse medeburgers, toch zijn er grote verschillen in de grondhouding van de bevolking tegenover de joden. In Nederland zijn er tot aan de Duitse bezetting geen ghetto's geweest, ook vroeger niet. De historische betrekkingen met joden waren eerder ontspannen. Er waren geen pogroms, noch werden er vreemdelingen of andersgelovigen verdreven. Exemplarisch daarvoor is een verordening uit 1616, waarin drie strikte gedragsmaatregelen voor joden worden genoemd: het verbod om het christendom in woord of geschrift te smaden; het verbod om een christen tot het jodendom te bekeren; het verbod om sexuele omgang met christelijke vrouwen te hebben. Dat waren betrekkelijk milde beperkingen, wanneer men bedenkt dat ongeveer tezelfdertijd hier in Frankfurt de zogenaamde Fettmilch-opstand plaatsvond, een pogromachtige actie tegen de joden onder leiding van Vincenz Fettmilch, die leidde tot een bijna twee jaar durende verdrijving van de joden uit de stad. Op vele plaatsen in Europa kwam het destijds nog tot rituele moordprocessen en in 1648-49 vonden onder Chmielnicki de bloedigste pogroms tegen het Poolse jodendom plaats. Hierbij vergeleken verbleken de aan de Nederlandse joden opgelegde beperkingen. Deze historische excursie toont aan dat de manier van omgaan met het onderwerp ‘joden’ in de Nederlandse en Vlaamse kinder- en jeugdliteratuur niet zonder reden normaler, minder krampachtig is. Een dergelijke houding zal in Duitsland waarschijnlijk nog lang onmogelijk zijn. De hier besproken vertaalde Nederlandse boeken voorzien in iets, waar de Duitse literatuur niet in kan voorzien en wat men eerlijk gezegd ook niet van haar kan verwachten, zelfs als de meeste auteurs niet meer tot de generatie behoren waaraan schuld kleeft.
De beschrijving van joden in het kinder- en jeugdboek is voor mij één van de bewijzen van het belang van vertalingen voor de eigen cultuur. Duitse kinderen en jongeren kunnen eigenlijk alleen maar in vertalingen, vooral uit de Israëlische literatuur maar ook uit de Nederlands-Vlaamse, een relatief ontspannen ontmoeting hebben met joden, die noch op een voetstuk staan, noch ‘heel bijzondere’ mensen zijn. | |
[pagina 52]
| |
Vertalingen verbinden volkeren onderling. Boeken uit buitenlandse literaturen kweken begrip voor andere culturen, we verruimen er onze horizon door en niet alleen onze literaire horizon. Vertalingen kunnen taken overnemen, die de eigen literatuur niet aan kan. En ze kunnen nog iets: ze kunnen waarden, die binnen het eigen volk bedreigd worden, consolideren en steviger in het bewustzijn verankeren. |