Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
Literatuur op de planken
| |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
Jacques VriensBoris van Jaap ter Haar (Van Holkema & Warendorf, 1966). Ik heb iets met dat boek. In al die jaren dat ik voor de klas stond, heb ik mijn voorleesrepertoire regelmatig vernieuwd, maar Boris ben ik blijven voorlezen. Het blééf een ijzersterk boek.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Leningrad door de Duitsers belegerd. De inwoners van de stad houden moedig stand. Dagelijks wordt Leningrad gebombardeerd. De halve stad brandt en veel mensen sterven van honger en uitputting. De lezer ervaart dit allemaal vanuit de optiek van het jongetje Boris en zijn vriendinnetje Nadja. Het is een ontroerend, spannend en zeer levensecht verhaal. Ondanks alles blijven de kinderen van het leven houden. Het is een ‘oorlogsboek’, maar vooral ook een boek over de vriendschap tussen twee kinderen.
Ik heb mij al vaak afgevraagd of het ‘speelbaar’ zou zijn. Jaren geleden zag ik het legendarische Werkteater De Gebroeders Leeuwenhart spelen. Het is ook een boek waarin nogal veel overhoop wordt gehaald en ik was zeer benieuwd hoe Het Werkteater dit zou oplossen. Met prachtige theatrale middelen lukte het. Misschien is dat met Boris ook mogelijk, omdat dit óók een boek is over liefde en vriendschap, temidden van een hoop geweld en verdriet. Het lijkt me een uitdaging om daar theater van te maken. | |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
Peter van den HovenAnderland van Paul Biegel verscheen in 1990 en heeft als ondertitel: een Brandaan mythe. Het is een knappe hervertelling van een oud, middeleeuws verhaal, voortkomend uit de mondelinge Keltische verhalenschat, over de Ierse monnik St. Brandaan uit de zesde eeuw, die een lange ontdekkingstocht over de zee maakt. Centraal in Biegels vertelling staat de vriendschap tussen de op het strand aangespoelde verhalenverteller Bran en de ‘simpele’ jongen Malle. In hun relatie spiegelt zich de kern van het boek: het tweespalt tussen feit en fictie, droom en werkelijkheid, gebaseerd op het diep menselijke verlangen naar de andere kant van het leven. Malle stapt aan het eind van het boek in de voetsporen van de zoeker Bran en met die vereenzelviging van kind en volwassene, van fantasie en realiteit, keert het boek terug naar het begin, naar ‘de golventeller’ waarvan niemand weet of hij ooit is teruggekeerd van zijn zoektocht naar dat andere land. De vormgeving van het boek maakt het ontstaan van de mondelinge overlevering zichtbaar doordat het laat zien hoe een verhaal groeit, vervormd wordt, hoe het nieuwe verhalen in zich opneemt en tenslotte bestaat uit een veelheid van oude en nieuwe versies. Het orale vertelkarakter wordt duidelijk uit de springlevende directheid van de weergegeven gesprekken vol spanning, humor, variaties, plotselinge overgangen, onderbrekingen, verbaasde uitroepen, onafgemaakte zinnen en de ruwe taal van de volksmond. Anderland is niet speciaal voor kinderen geschreven. Ik heb geen moment een kinderboek willen schrijven, zegt Biegel zelf (NRC, 8-3-1991), maar daarmee is het nog niet ongeschikt voor kinderen. In 1991 werd het boek bekroond met de Libris Woutertje Pieterse Prijs als beste kinderboek van het jaar. Het boek was niet eens aan de jury toegezonden en werd op haar verzoek aan de lijst toegevoegd...In het juryrapport staan dan ook te lezen: Voor het kinderboek bestaat geen bovengrens in de leeftijd, zomin als er voor literatuur een ondergrens valt aan te wijzen. (...) Paul Biegel negeert met Anderland het vermeende verschil tussen kinderboek en literatuur, wij vallen hem met deze beoordeling van harte bij. In aansluiting op deze uitspraak acht ik Biegels schitterende en ontroerende versie van de Brandaan mythe uitermate geschikt voor een theaterbewerking voor grote en kleine mensen. Het kan niet anders of dat moet kunnen leiden tot authentiek vertellerstoneel, tot een vanzelfsprekende integratie van literatuur en theater. | |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
Wim HofmanIn de diepdonkere nacht van vijf op zes december 1944 bracht de Heilige Nicolaas, die in de harten van kinderen kan kijken, een boek van maar liefst 189 bladzijden! Het heette: De wonderlijke avonturen van MIJNHEER PRIKKEBEEN, opnieuw berijmd door Gabriël Smit, bij tekeningen van Aart van Ewijk. Mijn broer Zweitze (6, kon goed lezen) en ik (4, kon al heel wat letters) vonden het een fantastisch en overrompelend boek: zoveel spannends, angstigs, geks hadden we nog niet vaak gezien in boeken en zeker niet met zoveel plaatjes: op elke pagina een uitvoerig getekende plaat! Van de andere versies wisten we toen niet veel af. We maakten kennis met de vlindervanger Prikkebeen en zijn geschifte zusje Ursula, hij wilde naar Amerika, kwam in zee terecht, een walvis slokte hem op (dat kwam ook in de Bijbel voor), hij bevroor aan de Noordpool, kwam in handen van Algerijnse zeerovers, wist te ontkomen, zelfs aan Usrula die uit louter nijd uiteenspatte. Pas veel later, in 1970, kreeg ik de originele versie van Rodolphe Töppfer in handen, omdat ik het voor uitgeverij Van Hoeve vertalen mocht. Ik las ook de berijming van Goeverneur en merkte dat men, in het grijze verleden, het wezenlijke uit het verhaal (de liefdesgeschiedenis tussen Ursula en Prikkebeen) gesneden had, wellicht omdat het niet gepast was kinderen bezig te houden met verliefdheid, driehoeksverhoudingen, jaloezie. Sindsdien loop ik met de gedachte rond dat het mogelijk moet zijn de originele versie op een eigentijdse wijze, compleet met dolle avonturen en liefdesperikelen aan kinderen te presenteren. Ik zou het wel heel mooi vinden als door toedoen van het jeugdtheater de figuur van Prikkebeen weer zou gaan leven en nog mooier als Ursula tot hoofdfiguur gemaakt zou worden!
Het origineel is zeker antiquarisch (Monsieur Cryptograme). De bewerking van Goeverneur is in zeer-veelvoud gedrukt. De bewerking van Smit, die ik zelf wel heel leuk vind, is ook slechts in antiquariaten of misschien bij het NBLC in Den Haag te vinden. Ook mijn vertaling (twee drukken) is haast nergens meer te vinden. | |||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||
Joke LindersEén van de aardigste verhalen die ik mijn kinderen ettelijke malen heb voorgelezen is Iggeltje Piggeltje Pop! of Het leven moet meer waard zijn van Maurice Sendak. Het verscheen in 1967 bij Harper & Row in New York, vier jaar na het inmiddels wereldberoemde Max en de Maximonsters. Uitgeverij Bert Bakker bracht het in 1974 op de Nederlandse markt en sindsdien beleefde het drie drukken. Het boek is opgedragen aan Jenny - Sendak's lievelingshond - en is voorzien van pentekeningen die het midden houden tussen ironische lichtvoetigheid en klassieke gravures. De eerste helft van de titel is ontleend aan een versje van Moeder de Gans; de tweede helft is te zien als een motivatie voor avontuur. Ik wil iets dat ik niet heb, zegt de hond aan het begin van het verhaal. Alles hebben is niet genoeg. Het leven moet meer waard zijn. Die ondernemingslust is de basis voor het verhaal over de ondernemende hond Jenny die van huis wegloopt om ervaring op te doen en tenslotte hoofdrolspeler wordt in Het WereldGezelschap van Moeder de Gans. Dat verhaal leidt na tal van omzwervingen tot een toneelstuk voor vier figuren en een leeuw dat in veertien scènes is uitgebeeld. De tekst voor dat toneelstuk is het complete bakerversje:
Iggeltje Piggeltje Pop!
De hond At de Zwabber op!
Het varken had haast
De kat was Verbaasd
Iggeltje Piggeltje Pop!
[Elke hoofdletter is het begin van een nieuwe scène.] De tekeningen - of zo u wilt de verbeeldingen op toneel - hebben absurdistische trekken. Niet alleen het verhaal zit vol dubbele bodems en subtiele verwijzingen naar de zin van het leven of de moeilijkheden daarin, de daadwerkelijke gebeurtenissen zijn net zo grillig als het leven zelf. Er is een kat met een melkwagen, een kamermeisje dat uitblinkt in het bakken van karnemelkpannekoeken, een baby die niet wil eten, een leeuw die mislukte kindermeisjes eet en ouders die hun kind missen. Kortom, een verhaal vol sprookjesachtige situaties en archetypische gevoelens waarin niets is wat het lijkt en alles tegelijkertijd volkomen logisch is. De opbouw in korte, overzichtelijke scènes en vooral de flitsende dialogen leveren zeker uitstekend materiaal voor kindertheater. | |||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||
Rindert KromhoutNu heb ik er genoeg van! Ik ben het al zo lang kwijt, mijn lievelingsboek van toen ik heel klein was. Ik kan niet meer zonder, ik wil het terug. Ik loop naar de kast met kinderboeken en begin te zoeken. Andreus, Biegel, Collodi...O, ik heb het ik weet niet hoe vaak gelezen, toen ik een jaar of zeven was. Zelfs nu, bijna dertig jaar later, weet ik nog precies hoe het verhaal ging. Dahl, Dragt, Ende...Meneer Menetti was een dik Italiaans kereltje, dat op een goeie dag in het stadje Spriet ging wonen, ergens boven op een berg. De mensen in Spriet waren allemaal ontzettend dun, net als hun huizen, hun huisdieren, de lantaarnpalen, alles. Menetti begint een spaghettikraam in het stadje. Eerst weten de Sprieten niet wat ze proeven, als ze dat verrukkelijke Italiaanse gerecht proberen, maar als ze eenmaal de smaak te pakken hebben, kunnen ze niet meer ophouden met eten. Ze vréten spaghetti! Dat kan natuurlijk niet goed blijven gaan. Hofman, Janosch...De mooiste tekeningen vond ik die, waarop je ziet hoe de burgemeester van Spriet en zijn vrouw steeds dikker worden. Tot ze zo vet zijn dat ze niet meer in hun huizen passen. Ik zie mezelf opeens weer zitten, op een sombere middag op mijn bed. Regen tikt op het zolderraam en ik grinnik om die dikke Sprieten, die nu allemaal buiten moeten slapen. Op iedere bladzijde heb ik mijn naam geschreven, want dat heb ik pas geleerd. Ik loop verder langs de boekenkast en zie dat er nauwelijks boeken van mezelf in staan. Maar wel veel van Kuiper en erg veel van Kuijer. Maar goed, terug naar Menetti. Woedend zijn de Sprieten op hem. Ze kunnen hun huizen niet meer in en dat is zíjn schuld, vinden ze. Ze besluiten hem te pakken te nemen. Menetti slaat op de vlucht. De Sprieten gaan achter hem aan. Ze rennen en rennen en rennen, en terwijl ze rennen... Aha! Eindelijk gevonden! Spaghetti van Menetti, geschreven door Kees Leibbrandt, met tekeningen van Carl Hollander. Ik pak het boek uit de kast en begin erin te bladeren. Geweldig! Nu ik het weer heb, zal ik er nooit meer afstand van doen, neem ik me voor. Het is mijn schat, mijn kostbare schat, mijn lievelingsboek. Ik stop het onder mijn jas, sluip zonder het te laten afstempelen langs de bibliotheekjuffrouw, en hol met een rood hoofd naar buiten. | |||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||
Ellen de Groot
| |||||||||||||||||
Karel EijkmanIk vind het leunen op bekende boeken uit de jeugdliteratuur voor een theatervoorstelling eigenlijk een zwaktebod. Mijn voorkeur gaat uit naar het geven van een directe schrijfopdracht aan een jeugdboekenschrijver, die dan aan de hand van een dramaturg (schrijven voor theater is tenslotte een ander vak!) aan de gang kan gaan. Ik denk daarbij dan aan Wim Hofman of Veronica Hazelhoff. | |||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||
Victor FrederikIk verklap het niet graag. Want ik weet het zeker. De jeugdtheatermaker die dit boek leest is verkocht. En dat wil ik niet, want ooit wil ik dit verhaal zelf nog eens op toneel zetten. Een jaar of vijf geleden heb ik al eens een poging gewaagd om dit heerlijke boek van John Yeoman te bewerken. Wekenlang heb ik me samen met een acteur suf gelachen om die heerlijke scènes tussen die grote, logge, lieve beer en die eenzame, speedy kluizenaar. Mijn vriend liep in een grote zware jas als beer door mijn huiskamer en ik danste druk babbelend om hem heen als kluizenaar. De speelkaarten vlogen door de kamer en de tafel moest opzij voor een bokswedstrijd. Slapstick, pure slapstick en tegelijkertijd zo warm. En wie dat fenomenale, ontroerende slot leest, weet dat dit zich naadloos in theater laat vertalen.
Toen het thema van de Kinderboekenweek bekend gemaakt werd (Vriendjes, maatjes, kameraadjes), kreeg ik weer even een oprisping: De kluizenaar en de beer! Want vriendschap daar gaat het over. Twee volslagen verschillende personages, die vanuit afwijkende drijfveren tot elkander komen. En die elkaar leren accepteren.
Helaas, bij mijn poging om theater van dit boek te maken, liep ik stuk op de fragmentarische opbouw. Elk hoofdstuk is een afgerond verhaal. Dat is heerlijk om op de rand van een bed voor te lezen, maar op het toneel leidde het tot brokkeltheater. Het lukte me niet om een doorgaande spanningsboog te maken.
Edele theatermaker, als u besluit dit boek te gaan lezen en als het u lukt een opbouw te bedenken, beloof mij één ding: denk aan mij. Want ik ben een talentvolle kluizenaar en een zeer acceptabele beer. En vertel het niet verder. | |||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||
Spelen met woordenEls Hazenbos studeerde in augustus 1993 af bij de vakgroep Theater-, Film- en Televisiewetenschap (Rijksuniversiteit Utrecht). Haar scriptie Spelen met woorden. Een onderzoek naar het bewerken van narratieve tekst tot theatertekst (begeleider Bart Dieho) is het verslag van een tekstvergelijkend onderzoek. Doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in mogelijkheden om een narratieve tekst te bewerken tot theatertekst. Allereerst wordt verslag gedaan van een literatuuronderzoek, waarbij de narratieve verteltheorie en theatertheorieën bestudeerd worden om een beeld te krijgen van narratieve teksten enerzijds en theaterteksten anderzijds. Volgens de verteltheorie van Mieke Bal is een narratieve tekst opgebouwd uit drie lagen, te weten geschiedenis - verhaal - tekst. Dit onderscheid in drie lagen is in het onderzoek ook toegepast op theaterteksten. De nadruk ligt daarbij uiteindelijk op de vergelijking van de laatste laag: de narratieve tekst en de theatertekst. Na een theoretische beschrijving van narratieve teksten en theaterteksten is de centrale vraagstelling gespecificeerd. De specifieke vraagstellingen zijn vooral gericht op het verschil in mediumspecifieke eigenschappen van narratieve teksten enerzijds en theaterteksten anderzijds. Omdat een bewerker tijdens het bewerken van een narratieve tekst tot theatertekst altijd zijn stempel drukt op het vertelde verhaal, is ook gekeken naar de invloed van de bewerker. Vanuit een vergelijking van de theoretische omschrijving van narratieve teksten en theaterteksten is een aantal veronderstellingen geformuleerd ten aanzien van het bewerken van een narratieve tekst tot theatertekst. Deze vormen de basis voor een analysemodel waarmee een drietal voorbeelden uit de praktijk - narratieve teksten en de theaterteksten die daar bewerkingen van zijn, te weten Erik of het klein insectenboek, De Maan en de Muizenkoning en Ik vier mijn jas - bestudeerd zijn. Uit de resultaten van de specifieke vraagstellingen bleek steeds dat het voor verschillende aspecten van een bewerking belangrijk is hoe de primaire vertellerstekst omgezet wordt. Ingebedde teksten kunnen eventueel rechtstreeks overgenomen worden in een theatertekst. De ingebedde teksten in een narratieve tekst verschillen niet fundamenteel van de personageteksten in de hoofdtekst van een theatertekst. Beide staan op een tweede tekstniveau. | |||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||
De primaire vertellerstekst daarentegen heeft meer informatieve mogelijkheden dan de vertelinstantie in een theatertekst enkel in de neventekst heeft. Een voorbeeld daarvan is de vrije indirecte rede. Deze kan wèl op het niveau van de primaire vertellerstekst voorkomen, niet op het niveau van de neventekst. Voor de centrale conclusie zijn de verschillende tekstniveaus waarmee een narratieve tekst en een theatertekst kunnen worden opgebouwd schematisch weergegeven:
Bij een bewerking kan men gebruikmaken van een verteller in de theatertekst, zoals in Erik of het klein insectenboek en Ik vier mijn jas te zien is. In de hoofdtekst neemt een personage in de rol van verteller een deel van de primaire vertellerstekst voor zijn rekening. De status van de vertelinstantie verschuift dan een niveau: de vertelinstantie in de dramatische positie staat het woord af aan een personage in de rol van verteller en neemt zo de epische positie aan. Een andere mogelijkheid is de informatie, gegeven in de primaire vertellerstekst, te verwerken in verschillende tekstniveaus van de theatertekst. Dit is te zien in de theatertekst De Maan en de Muizenkoning waarin de primaire vertellerstekst uit de narratieve tekst is verwerkt in de neventekst en in de hoofdtekst (gedialogiseerd). De externe verteller blijft dan extern, in de dramatische positie. Voor meer informatie over deze scriptie kan men zich wenden tot de auteur (Wittevrouwensingel 42, 3581 GD Utrecht). |
|