| |
| |
| |
Toneelschrijvers-project Stuk-lezen
Marjan Jordan
In 1991 werd in Utrecht voor de eerste keer het festival Stuk-lezen georganiseerd. Dit festival poogt kinderboekenschrijvers en jeugdtheatermakers met elkaar in contact te brengen om nieuw repertoire te ontwikkelen voor het jeugdtheater en goede toneelversies te laten zien van bekende en minder bekende (kinder)boeken.
Het Utrechts Toneelschrijversproject, voortgekomen uit de behoefte nieuw Nederlandstalig toneelrepertoire te ontwikkelen, heeft tijdens dit festival workshops voor jeugdtheatermakers en jeugdboekenschrijvers georganiseerd. Centraal tijdens deze workshops stond de vraag hoe men vanuit de jeugdliteratuur tot nieuw jeugdtheaterrepertoire kon komen. Jeugdtheatermakers hebben zich gebogen over bewerkingen van jeugdboeken en jeugdboekenauteurs hebben kennis gemaakt met het fenomeen jeugdtheater.
Twaalf schrijvers hebben onder leiding van Suzanne van Lohuizen door middel van kleine schrijfopdrachten de verschillen tussen proza en theaterteksten onderzocht. Deze workshop maakte de deelnemers nieuwsgierig en enthousiast en het Utrechts Toneelschrijversproject besloot tot een vervolg.
| |
De workshop
Zeven schrijvers (Ienne Biemans, Imme Dros, Henk Figee, Harrie Geelen, Veronica Hazelhoff, Koos Meinderts en Lydia Rood) zijn de uitdaging aangegaan en hebben onder leiding van Suzanne van Lohuizen, dramaturge en schrijfster van jeugdtheaterstukken (in 1992 onderscheiden met de Nederlands-Vlaamse Toneelschrijfprijs) een half jaar lang de (on)mogelijkheden van het schrijven voor theater onderzocht. Daarbij stonden vaktechnische aspecten centraal: Hoe moet je via een conflictsituatie een verhaal vertellen? Hoe kun je ‘sferisch beschrijven’ vermijden? Hoe maak je een dialoog zo dat hij het verhaal voortstuwt?
Suzanne van Lohuizen heeft gewerkt vanuit de klassieke aristotelische wetten van de dramaturgie: de exposé, het conflict, het moto- | |
| |
risch moment, de ontwikkeling, climax en omslag en de afwikkeling. Naar haar eigen zeggen omdat deze wetten nog altijd gelden en je deze als auteur moet beheersen voor je kunt besluiten een ander soort dramaturgie toe te passen.
Suzanne startte de workshop met sterk beperkende opdrachten; het schrijven van kleine scènes met personages en voorwerpen in onzinnige combinaties die het de schrijvers vrijwel onmogelijk maakten een eigen ‘touch’ aan de opdracht te geven. Dat gaf haar de mogelijkheid alleen de opdracht te bespreken, zonder de schrijver in zijn/haar schrijverschap aan te tasten.
De opdrachten werden iedere bijeenkomst gezamenlijk doorgesproken. Alle schrijvers vonden het moeilijk. Ze moesten alles wat ze reeds beheersten, vergeten en helemaal opnieuw beginnen. Maar gaandeweg begon er bij de deelnemers iets te dagen van de voordelen van het weglaten, van de uitdaging alles wat je wilt zeggen in dialoog en dramatische handeling samen te ballen en bepaalde problemen aan de regisseur over te laten. De opdrachten werden in de loop van het proces vrijer, zodat meer van het eigen materiaal gebruik gemaakt kon worden.
| |
De eenacters
Rond kerst 1992 is de schrijvers gevraagd of zij - opnieuw onder begeleiding van Suzanne van Lohuizen - een eenacter wilden schrijven. Deze eenacters zouden door de PaardenKathedraal, theatervoorziening van Midden-Nederland, in samenwerking met de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht, uitgebracht worden tijdens het tweede festival Stuk-lezen (november 1993).
Daarmee werd hen de mogelijkheid geboden in de praktijk mee te maken hoe een tekst tot een voorstelling wordt en konden de schrijvers ervaren dat hun tekst, hoe autonoom ook, niet een eindprodukt maar een tussenprodukt is, waar regisseur, vormgever, acteurs en eventueel componist hun eigen interpretatie aan geven.
Henk Figee moest wegens tijdgebrek de workshop voortijdig beëindigen maar de anderen ‘wilden het wel proberen’. De eenacters waren aan een aantal voorwaarden verbonden: niet langer dan 30 à 40 minuten, maximaal drie acteurs, een eenvoudige opzet en geschikt voor kinderen vanaf 6 jaar.
| |
| |
Suzanne's begeleiding werd vanaf dat moment individueel, maar de schrijvers zijn ook tijdens deze periode bij elkaar gekomen, om elkaar moed in te spreken en eerste opzetten van elkaar aan te horen. Rond april had iedereen een eerste versie van het te schrijven stuk klaar.
Van woorden naar daden
Schrijvers zijn oppermachtig zolang ze dichten of proza schrijven, maar zodra ze zich gaan bezighouden met drama wordt het kiezen of delen.
Dat is de belangrijkste les die zes kinderboekenschrijvers hebben geleerd van Suzanne van Lohuizen tijdens de wintercursus toneelschrijven 1992 van het Utrechts Toneelschrijversproject.
De boekenschrijvers waren enthousiast genoeg, maar bleken vastgeroest in hun eigen routine, ze wilden niet alleen bepalen wát een acteur moest zeggen maar ook hóe en hun macht der gewoonte openbaarde zich in een menigte regieaanwijzingen. Door middel van sluwe opdrachten hamerde Suzanne op steeds hetzelfde aambeeld: zet het verhaal neer in de dialoog.
Niet alle schrijvers waren er vanaf het begin echt zeker van dat ze voor toneel wil den schrijven en wie wel geïnteresseerd was in drama, wilde toch in de eerste plaats boeken blijven maken, maar iedereen streefde ernaar een stuk af te leveren, want het grote voordeel van de cursus op de PaardenKathedraal in vergelijking met andere cursussen was nu juist dat de stukken ook zouden worden opgevoerd.
En ‘the proof of the pudding is in the eating’. Pas na de première van de stukken, vielen allerlei voor de prozaschrijver discutabele theoriën op hun plaats.
De toneeltekst was inderdaad geen gesloten geheel zoals het boek, geen eindproduct maar onderdeel van een voorstelling. En de voorstelling was (meestal) een aangename verrassing voor de schrijver.
Voor mij zijn de lessen van grote waarde geweest. Al had ik eerder een stuk van mezelf opgevoerd gezien, nooit was ik me er zo duidelijk van bewust dat een toneeltekst net als een boek uit de taal getrokken moet worden; eerst komt het schrijven en dan -als het verhaal opdoemt in het ruwe materiaal- het schrappen tot het werk zijn vorm heeft. In een toneeltekst moeten alleen andere dingen geschrapt worden dan in een prozatekst.
Wat de regieaanwijzingen betreft, die kunnen als een stuk af is in
| |
| |
zijn geheel verdwijnen: ze fungeren als de rijgdraden die de schrijver nodig heeft zolang hij nog bezig is het plot af te ronden. Zodra het stuk staat, zijn ze overbodig en dus storend geworden.
Na afloop van het festival heb ik een stuk uit 1991 klaar gemaakt voor produktie in 1994. Alle regieaanwijzingen zijn gewist.
Imme Dros
| |
De uitvoering
Voor de uitvoering van de zes eenacters zijn professionele regisseurs uit het (jeugd)theater gevraagd; Kim van der Boon, Albert Hoex, Els van der Jagt, Jouke Lamers, Harry Piekema en Charlotte Riem Vis. De Hogeschool voor de Kunsten Utrecht leverde de acteurs (eindexamenstudenten en net-afgestudeerden van de acteursopleiding van de Faculteit Theater) en de vormgevers (studenten Theatervormgeving van de HKU).
Na een aantal uitvoeringen tijdens het festival Stuk-lezen werden de stukken een korte tijd op basisscholen gespeeld. Dat was voor de meeste spelers een eerste confrontatie met kinderpubliek.
Ook voor de schrijvers was het een nieuwe ervaring hun stuk op een school te zien spelen. Geen goed geoutilleerd theater met een mooi uitgelicht decor, maar rommelige speellokalen met de kinderen op matten en bankjes en schoolplaten aan de wand.
Gedurende de repetitie-periode was Suzanne stand-bye voor het geval een regisseur onoverkomelijke problemen met een tekst zou krijgen. Maar de stukken bewezen zich. Vrijwel alle regisseurs konden zonder noemenswaardige problemen met de uiteindelijke tekst overweg. Natuurlijk is er hier en daar wat geschrapt en zijn er - in overleg met de schrijver - kleine wijzigingen aangebracht, maar iedereen was het er over eens dat er zes heel verschillende, zeer speelbare teksten waren geschreven.
Dit in tegenstelling tot veel initiatieven in het zgn ‘volwassen theater’, waar auteurs uit het literaire circuit de mogelijkheid krijgen een drama-tekst te schrijven.
Wellicht ligt het schrijven van een kinderboek dichter bij het maken van theater dan het schrijven van volwassen proza. Als vanzelfspre- | |
| |
kend wordt in de jeugdliteratuur gespeeld met de grenzen tussen echt en niet-echt, tussen werkelijkheid en verbeelding. En dat is nu juist ook wat er in het theater gebeurt: namelijk dat het echt en niet echt tegelijk is. (Zie Sonja van der Valk, De verbeelding aan de macht, kinderboekenauteurs schrijven voor toneel in Toneel Theatraal nr.1, 1994). In alle stukken was die taal, een taal waarin magie en fantasie niet te scheiden zijn van het beleven van de realiteit, terug te vinden.
De kwaliteit van de teksten vormden de basis, maar het enthousiasme van de studenten van de acteursopleiding, de inzet van de regisseurs en vormgevers maakten dat de voorstellingen iets bijzonders werden.
| |
De voorstellingen
Doetje, geschreven door Lydia Rood en geregisseerd door Harry Piekema gaat over ouders die hun eigen ambities projecteren op hun kind. Lydia Rood schreef met de nodige humor en mild cynisme het verhaal van een meisje dat van haar moeder met een hoofd vol krullen en een zijden jurk de hoofdrol in de kerstmusical moet spelen, terwijl haar vader haar als de ster in het voetbalelftal ziet. Harry Piekema nam het gewelddadige in haar dialogen letterlijk, blies het op tot groteske proporties en maakte er met de spelers een clowneske voorstelling van.
Een voorstelling die over het algemeen zeer enthousiast werd ontvangen. Maar in de provincie kon zij niet overal gespeeld worden: niet iedere school-leiding waardeerde de driedubbele bodem en kon het onderscheid tussen echt en niet echt, tussen realiteit en fantasie onderkennen.
Een schip met Rode Zeilen, geschreven door Veronica Hazelhoff en geregisseerd door Els van der Jagt gaat over de zusjes Winnie en Nina die aan de waterkant wachten op de komst van hun oudere zus. Langzaam maar zeker aanvaarden zij dat er geen schip is en ook nooit zal komen. Een soort Godot voor kinderen. Een poëtische voorstelling, die door regie, spel en vormgeving vervolmaakt werd. (Al was het Utrechts Nieuwsblad een andere mening toegedaan, die sprak van een voorstelling die vermorzeld werd door een gebrek aan regie-visie). Een breekbare voorstelling, die zich echter ook op scholen goed staande kon houden.
| |
| |
De man in de wolken, geschreven door Koos Meinderts en geregisseerd door Charlotte Riem Vis, gaat over een man in een huis in de wolken en over de schoonheid van een schilderij dat hemzelf en zijn bezoekers volmaakt gelukkig maakt. Het geluk van de man verdwijnt als een onverwachte bezoeker, een koopman, het schilderij voor veel geld wil kopen.
Een prachtige, filosofisch getinte tekst. Het spel van de acteur die de man speelde, werd alom geroemd, maar de vaak zeer pragmatisch ingestelde jonge toeschouwers konden niet altijd hun aandacht houden bij de vaak abstracte teksten van Koos.
De jongen die niet, van Harrie Geelen en geregisseerd door Albert Hoex, gaat over een jongen die absoluut geen zin heeft om de dag te beginnen en geconfronteerd wordt met een bed en een kast die kunnen praten en zich ook nog met hem gaan bemoeien.
Harrie Geelen werkt bijvoorbeeld in zijn prentenboeken vaker met tot leven gekomen voorwerpen, maar het verschil tussen het nietmateriële van taal en de materiële aanwezigheid op toneel blijft een probleem en heeft de regisseur veel extra hoofdbrekens bezorgd. De meningen over het al dan niet geslaagde hiervan waren wisselend.
Altijdgrijs, geschreven door Imme Dros en geregisseerd door Jouke Lamers, was een bewerking van het boek Altijdgrijs. Voor velen de minst geslaagde voorstelling. Een meisje belandt onverwacht in een andere wereld waar planten het voor het zeggen hebben, planten die niet op mensen gesteld blijken te zijn. Hier bleken magie en fantasie niet op te kunnen boksen tegen de beleving van de realiteit: het blijft een probleem om pratende bomen en dieren geloofwaardig op het toneel neer te zetten.
Koning, Nar en Hartenvrouw, geschreven door Ienne Biemans en geregisseerd door Kim van der Boon was wellicht het meest raadselachtige verhaal. Een koning, die zijn hart en ziel heeft afgesloten zit alleen in zijn paleis. Alleen zijn nar is hem nog trouw. Het bezoek van Hartenvrouw, mysterieus en onbereikbaar, zorgt voor een ommekeer. De poëtische tekst met prachtig zintuiglijk taalgebruik rechtvaardigt de keuze voor een choreografe als regisseur. Een voorstelling waar magie en fantasie de boventoon voerden en die zich ook in rommelige speellokalen staande hield.
| |
| |
Weer op school?
Goed plan, dacht ik. Daar doe ik aan mee.
Eerste keer: Wat krijgen we nou? Zit ik per ongeluk weer op school? Dombo van de klas. Iedereen snapt het, behalve ik. Help! Ik wil weg.
Huiswerk. Huiswerk? Ik vind dit niet leuk.
Dat ging zo een paar avonden. Exposé, motorisch moment, enz. Ik vond het nog steeds niet leuk en wilde buiten spelen.
Suzanne liet lief/streng merken dat wat ik probeerde niet zo erg goed was. ‘Maar het idee vind ik heel mooi, hoor’. De schat.
Toen de opdracht: schrijf scène voor kinderen. Niet meer dan drie personen, twee vuilniszakken en een koningstroon. In mijn hoofd sprak Leen Jongewaard gezeten in een vuilnisbak over modern toneel. Een klasgenoot en ik liepen op de gang van de PaardenKathedraal. ‘Wij vinden dit niet leuk,’ zeiden we. ‘Waarom doen wij onszelf dit aan?’
Andere klasgenoot: ‘Kan jou het schelen, het is toch heel erg interessant? Gewoon doen! Wat heb je te verliezen?’
Tja.
Huisgenoot: ‘Als je nu stopt, vind ik je een grote lafbek.’
O.
Ik zal ze eens wat later zien!
Zwoegen aan die vreselijke opdracht. Vuilniszakken, koningstroon. En daar waren ze: Nina en Winnie. Zomaar. ‘Joehoe! Wij zijn hier! En we wachten.’
Meiden, ik doe mijn best.
Suzanne vond het mooi.
Vanaf die tijd begon ik er iets (een heel klein ietsje) van te begrijpen. En over Nina en Winnie zou mijn toneelstukje gaan.
Het schrijven van toneel heeft helemaal niks te maken met het schrijven van een boek. Het is een ander vak. En je wordt er doodmoe van. Geen alinea voor je uitmijmeren. Voort moet je, voort. En vooral géén aanwijzingen, een regisseur let daar toch niet op.
O.
Suzanne bleef aanwezig. Eerste versie, tweede versie, derde en beetje vierde. Nog die paar zinnetjes veranderen. ‘Anders zakt het in, snap je?’
Eh.... ja (?)
Nou ja, beetje.
Het was af.
| |
| |
‘Af? Zo werkt dat niet in het theater, hoor. Daar heb je altijd met andere mensen te maker. Je mag blij zijn als je iets herkent.’
Dat viel reuze mee. Ik herkende zelfs dingen die ik (omdat dat niet mockt en ik voor één keer een brave leerling was) nooit had opgeschreven. Ik had mazzel met de vrouwen die er iets heel moois van maakten. Moest daar toch een traan wegpinken om iets wat ik zelf had verzonnen. Je eigen stuk, maar dan anders. Zoiets.
Op een middag zat in een school te kijken. Eindelijk voornamelijk kinderen (hoe zit dat toch in het jeugdtheater?)
Nina stond op een boei en riep over onze hoofden heen: ‘Ik zie een schip!’ Voor me zat een klein jongetje. Hij draaide zich om, keek langs die wildvreemde dame heen en zei heel zacht: ‘Ik ook.’ Magie.
Toneel smaakt naar meer. Maar ik zal vast weer denken: Exposé, motorisch moment? Help! Ik wil buiten spelen!
En verder vind ik dat iemand die de kans krijgt zo'n workshop te volgen het moet doen (oefen vast in het voordragen van de gemaakte scènes).
Veronica Hazelhoff.
| |
Een geslaagd project.
De voorstellingen werden over het algemeen positief ontvangen, ook de spelers waren enthousiast. Het was voor velen van hen de eerste keer dat ze met het jeugdtheater in aanraking kwamen. De directe reacties van de kinderen, het contact met je publiek, dat alles werd als zeer positief ervaren. Er zijn nu een aantal startende acteurs die het volgende seizoen bewust kiezen voor het jeugdtheater.
Kortom, een zeer geslaagd project dat op verschillende manieren een vervolg zal krijgen. Zo zullen een aantal voorstellingen het komende seizoen in het reguliere aanbod van de PaardenKathedraal worden opgenomen. Daarnaast is het Utrechts Toneelschrijversproject zich aan het beraden, hoe er met de jeugdboekenschrijvers doorgewerkt kan worden.
| |
| |
| |
De teksten
Het Utrechts Toneelschrijversproject heeft de zes teksten in boekvorm uitgegeven. Hopelijk wordt hiermee een bijdrage geleverd aan de opbouw van repertoire voor het jeugdtheater en blijven deze jeugdtheaterteksten niet gebonden aan één bepaalde voorstelling. De bundel is te bestellen bij het Utrechts Toneelschrijversproject (030-731567). |
|