Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Kennis maakt macht maar in een mierenhoop doe je daar weinig mee.
| |
[pagina 48]
| |
[pagina 49]
| |
Bomans belicht in de successievelijke voorwoorden vooral de insektologische kant van zijn verhaal en behandelt de correcties die hij op grond van de kritiek aanbracht bij de geleedpotigen, de bouw der oorwurmen, de maalkiezen der regenwormen of de fysionomie van bladluis en pissebed. Zijn bombastisch gebazel over de biologische kant van de zaak mondt uit in een motto van Leonardo da Vinci die omstreeks vijftienhonderd aan ene Gabriele PiccolominiGa naar voetnoot2 geschreven zou hebben: Wij zijn alle ballingen, levend binnen de lijsten van een vreemd schilderij. Wie dit weet, leeft groot. De overige zijn insecten. Hetgeen gezien de onzekerheid over de bron ook een waarschuwing aan het adres van de lezer kan zijn een en ander niet al te serieus te nemen. | |
[pagina 50]
| |
En daarmee komen we op de kernvraag: wat voor soort boek is Erik of het klein insectenboek? Een biologische studie over de anatomische eigenschappen van insekten, een symbolisch sprookje over de betrekkelijkheid van het leven of een speurtocht naar de zin daarvan à la Dante of Elckerlijc, een fantasierijk kinderverhaal of een initiatieroman voor adolescenten, een succesvol humoristisch genrestukje uit de jaren veertig - in het jaar van verschijnen waren maar liefst acht drukken nodig, inmiddels zijn we toe aan de achtenveertigste drukGa naar voetnoot3 -, een autobiografie of parodie op Hildebrands portrettering van de families Stastok en Kegge, een imitatie van De Kleine Johannes van Van Eeden of ironische stijloefening in de geest van Dickens, een verhandeling over misverstanden of een persiflage op de handel en wandel van de hogere standen waarop Bomans door afkomst en studie psychologie in Nijmegen enige kijk begon te krijgen, een stil commentaar op de troebelen der Duitse bezetting? Enz. enz. want deze stoet van vragen en suggesties laat zich met tal van anderen aanvullen.Ga naar voetnoot4 | |
VerwonderingIk zie Erik of het klein insectenboek in de eerste plaats als het verhaal van de grote verwondering. Verwondering over de verschillende normen en waarden die wespen casu quo mensen hanteren. Erik scheert wespen en bijen met het grootste gemak over dezelfde kam en zingt in aanwezigheid van de Vliesvleugelen uit volle borst een loflied op de bijen, hetgeen tot gevolg heeft dat Erik spoedig daarna gemaand wordt te vertrekken. Mevrouw van Vliesvleugel sprak over de bijen op denzelfden toon als waarmee thuis aan tafel over den armen oom Bob gesproken werd (die met een vrolijke jonge dame naar Indië | |
[pagina 51]
| |
vertrokken was om cacao-bonen te zoeken). Haar voornaamste grief tegen de leden van dien tak was, dat zij tot den arbeidenden stand waren afgezakt en dientengevolge allen tezamen in één huis woonden. ‘Het moet er rieken,’ besloot zij, ‘en het riekt er ook.’ Verwondering ook dat de dingen zo anders blijken te zijn dan ze in eerste instantie lijken. Bestaat het leven uit een aaneenschakeling van toevalligheden? Is er sprake van richting, ordening van hogerhand of vanuit de vrije wil? Vragen waarop Bomans uiteindelijk evenmin het definitieve antwoord zal blijken te hebben. Want noch zijn toevallige ontmoetingen in het schilderij, noch zijn keuze terug te keren naar de werkelijkheid leveren hem veel op. Als Erik eenmaal binnen de lijst van het schilderij belandt, kan hij de herder met zijn schapen nergens vinden. In de wereld van Wollewei zijn de verhoudingen anders en gelden andere wetten dan in Eriks dagelijkse leven. Zelfs de wetten van Solms Beknopte Natuurlijke Historie gaan daar niet onverbloemd op. Want als de dieren zich naar de letter van dit biologieboek willen gedragen dreigen ze hun natuurlijke instincten te verliezen. Als confrontatie met een wereld waar andere wetten en opvattingen heersen, is Erik of het klein insectenboek goed te vergelijken met Het tinnen soldaatje van Andersen of Alice in Wonderland van Lewis Carroll. Men neemt er wat van mee. Zo wordt op Wollewei de waarde van wat men bezit of verzamelt niet bepaald door het bankwezen of welke onafhankelijke hogere instantie dan ook, maar door wat het voor de betreffende diersoort betekent, een naar anarchie neigende gang van zaken. Erik is er geen kleine, onhandige jongen maar een goeroe, een geleerde aan wie iedereen advies vraagt. [De glimworm die vreest dat het slecht met hem zal aflopen: U bent een dichter, meneer, een hoogvlieger, en dat loopt altijd verkeerd af kan alleen achteraf betrapt worden op het voorspellende karakter van zijn uitspraak. Want dat Bomans aan zijn eigen hoogvliegerij ten onder is gegaan, zal iedereen die enigszins vertrouwd is met Bomans levenloop duidelijk zijn.] | |
[pagina 52]
| |
Binnen de lijst van het schilderij worden moraal en religie gerelativeerd. Voor mensen is het dragen van kleding een absolute eis van zedelijkheid, dieren beschouwen zo'n loshangend tweede vel als buitengewoon onpraktisch. En zelfs het Godsbestaan komt op de tocht te staan. Want J.Th. van Brienen mag dan de maker van het schilderij zijn, dat betekent niet automatisch dat hij de God der insekten is.Ga naar voetnoot5 De grootste cliché's blijken belangrijke levenslessen te bevatten. Een uitspraak als De drang naar het hogere is eenieder aangeboren, levert Erik inzicht op in zichzelf en de menselijke drijfveren in het algemeen. Dat inzicht of die kennis is het resultaat van de vermenging van menselijke en dierlijke eigenschappen, van het letterlijke met het figuurlijke, van de verbeelding met de werkelijkheid respectievelijk de verandering van afmeting en omstandigheden. Als metamorfose is Erik of het klein insectenboek dan ook verwant aan Nederlandse kinderboeken als Michiel, de geschiedenis van een Mug van Henriëtte van Eijk (1940) of Jeroen en de zilveren sleutel van Daan Zonderland (1942), en zelfs Wiplala (1957) en Wiplala weer (1962) of Minoes (1970) van Annie Schmidt. Op een aantal plaatsen kun je Bomans betrappen op een relativerende zelfanalyse. Wat vindt hij belangrijker? Vasthouden aan de normen en opvattingen zoals die in zijn familie van vader op zoon zijn doorgegeven of opgaan in een nieuwe wereldorde? Erik kiest er tenslotte voor terug te keren naar zijn eigen, vertrouwde wereld om tot zijn verwondering vast te stellen dat zijn maandenlange verblijf onder de insekten van nul en generlei waarde blijkt te zijn, of hooguit tot een zekere relativering heeft geleid.Ga naar voetnoot6 Tussen de bedrijven door zijn er speelse verwijzingen naar de troebelen der Duitse bezetting: Vooral voor Duitse werken -Schicksal der Gegenwart- heb ik veel eerbied; men voelt bij elken zin: daar steekt iets achter. Maar ja, Wat? Dat is het 'm juist. Enige bladzijden later gebruikt hij die Duitse diepzinnigheden als betaalmiddel en scheurt hij rück- | |
[pagina 53]
| |
sichtslos bladzijden uit het mooie in leer gebonden boekje.Ga naar voetnoot7 In de laatste hoofdstukken van het boek trekken de mieren onder het zingen van strijdlustige liederen de oorlog in:
Vooruit! Vooruit!
Zo klinke 't kloek besluit!
Nu ook niet langer mieren,
Trekt allen uw rapieren
En werpt u op den buit.Ga naar voetnoot8
Het droevig spoor van gebroken eierschalen, vleugeltjes en dekschilden dat deze oorlogszuchtige schare achterlaat, ontlokt Erik de vertwijfelde uitroep: Ja maar, dat was mijn bedoeling niet.
Alle doodgravers keerden zich om...
| |
[pagina 54]
| |
Taal en stijlLos van welke levensbeschouwelijke aspecten dan ook toont Bomans zich in Erik een superieure beheerser van de taal, zowel op het niveau van de woordkeus als het gebruik van beelden. Het begint al met de naam van zijn hoofdpersoon. Pinksterblom is uiteraard een knipoog naar de biologische onzin die volgen gaat, heeft ook iets van frisse springerigheid of de spontaniteit van het kinderlijke: Pink- gaat naar boven en -blom gaat weer naar beneden, constateert de sprinkhaan. Er zijn op het talige vlak nogal wat relaties tussen de anatomische eigenschappen van de dieren en hun gedragingen. De wesp zet zijn angel in de paraplu-bak, haalt zijn vleugels op of hangt ze aan het daarvoor bestaande haakje. Mevrouw Van Vliesvleugel heeft een pracht van een wespentaille. En het gedrag van vlinders wordt met de vleugels der liefde bedekt, terwijl het niveau van hommels en slakken adequaat is uitgedrukt in hommelgeleerdheid en slakkenpraat. Eriks overgang naar de wereld van het schilderij is in een reeks van beelden zorgvuldig voorbereid. Vanuit het oude hemelbed van zijn grootmoeder aanschouwt hij nauwlettend zijn wonderlijke omgeving, het schilderij aan de muur en de portretten van zijn grootouders. Een en al verbazing over de dingen die kunnen gebeuren. Fraai in dat verband is de confrontatie van de kleinzoon met zijn grootmoeder, waarbij de kleinzoon groot is en de grootmoeder klein. Zijn eerste daad in de nieuwe wereld is die van elke boreling: huilen. Zijn tocht door het dierenrijk is vervolgens gelardeerd met ogen die staren, wegrollen of ontbreken -niets blijft ongezien of onopgemerktGa naar voetnoot9-, terwijl terugkeer in de mensenwereld pas mogelijk wordt door een bijtend vocht dat hem recht in het gezicht gespoten wordt, zodat hem de ogen opengaan. En terwijl hij wreef en wreef voelde hij dat er iets wonderlijks met hem gebeurde. Het was of de wereld wijder en wijder werd, en toen hij het waagde tersluiks een blik om zich heen te werpen, zat hij rechtop in bed, in zijn eigen kamer, met beide vuisten zijn ogen uitwrijvend. De zon stak door het reetje van de gordijnen in zijn gezicht, en zo fel was dit licht, dat hij zijn hoofd op het kussen moest leggen. Erik was oneindig verbaasd. Ook op andere fronten hanteert Bomans ingenieuze beelden. De | |
[pagina 55]
| |
wespen spreken in het soort raadselen dat Bomans van zijn vader kende. Men is het of men is het niet. Is men het dan is men het ook, maar is men het niet, welnu, dan is men het ook niet, al leveren dat soort verwijzingen niet direct een autobiografie op. De doodgravers verkondigen zinsneden als Zolang er leven is is er hoop / Nog een stap, vriend en gij zijt een kind des doods / De dood is een rechtvaardige zaak, en vroeg of laat steken wij allen onze pootjes omhoog. En de regenworm die aan twee kanten kan zien en praten en horen en ruiken is qualitate qua altijd op weg naar boven. | |
OorspronkelijkErik of het klein insectenboek is vaak gezien als een nabootsing van De kleine Johannes van Frederik van Eeden, omdat beide hoofdfiguren op zoek zijn naar diepere waarheden. Maar helemaal terecht lijkt dat niet. Van Eeden laat zijn kleine Johannes een strikt allegorische weg gaan, waarin Windekind, Wistik en Pluizer de confrontaties symboliseren met achtereenvolgende levensfasen. Het avontuur van Erik loopt langs de lijnen van de toevalligheid, zonder een duidelijke op- of neergang in zijn ervaringen. Zijn rol wordt ook steeds op de helling gezet. Hij is niet alleen dapper maar ook bang. Het ene moment is hij de aanvoerder van de mieren, het andere de oorzaak van hun ondergang. Voor een sprookje is de afloop niet sprookjesachtig genoeg en al helemaal niet gunstig. Erik keert weliswaar uit vrije wil terug naar de mensenwereld, maar heeft daar niets aan zijn moeizaam verworven wijsheden. De onbegrijpelijke wartaal die hij in zijn proefwerk uitslaat, leidt tenminste tot grote verontrusting van juffrouw Schönberg en levert hem een onaangenaam briefje aan zijn moeder op, met alle gevolgen vandien. Het boek ontleent zijn waarde mijns inziens vooral aan de combinatie van de verschillende verwijzingen die in de virtuoze stijl van Bomans tot een nieuwe eenheid zijn geworden. Vanuit de positie van een jongetje dat de wonderlijke wereld onbevangen aanschouwt krijgt de volwassen wereld de gestalte van een wijs en vaak ook onwijs toneelstuk waarover de schepper in de zaal hartelijk zit te lachen, heeft Kees Fens ooit gezegd. Daarin schuilt de kracht van dit boekje. Je ziet jezelf, de wereld, de literatuur en het toneel als in een sterk relativerende spiegel. Van die relativering gaat zo'n troost uit dat daarna alles weer mogelijk is. | |
[pagina 56]
| |
Die veelzijdigheid of gelaagdheid biedt samen met de aantrekkingskracht voor een breed publiek de verklaring voor het geweldige succes ervan. Kinderen zullen het, mits voorgelezen, beleven als een sprookje waarin herkenbare zaken als bang zijn voor een proefwerk of prestatie, het verhaspelen van woorden en niet weten hoe je je moet gedragen een rol spelen. Volwassenen herkennen in de verwijzingen naar staat, politiek of adel de relativiteit van wat belangrijk lijkt. Adolescenten in het overgangsgebied van kinderliteratuur naar literatuur zullen vooral gegrepen worden door de humor, door de omdraaiing en overdrijving van alles. Dat geeft je een superioriteitsgevoel waarmee je weer even verder kunt. Bomans heeft voor al die groepen en op al die niveaus wat te zeggen. Dat zijn sprookje zich ook nog liet bewerken tot toneelstuk kan nauwelijks verwondering wekken. Tenslotte is het opgebouwd uit een aantal overzichtelijke hoofdstukjes (scènes) die ieder in een ander decor spelen en bevolkt door spelers met een prototypisch karakter. De overvloed aan dramatische handelingen en speelse dialogen leveren, dunkt me, volop materiaal voor toneelmakers. |
|