Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Hajaa klief beng dood
| |
[pagina 28]
| |
meemaakte en zich zelfs een harnas liet smeden om de liefde van haar ridder te winnen.
Die nostalgische fascinatie was de aanleiding. Bij herlezing blijkt het verhaal nog steeds verpletterend kleurrijk, maar vol multi-interpretabele symboliek. Men kan Fidessa lezen als een allegorie over ontwikkelende seksualiteit of een symbolisch verhaal over kuisheid en trouw, maar wie zich in het verhaal laat meevoeren door de taal en de beelden, komt terecht in een wereld die wonderlijk en sprookjesachtig is. Drie werelden beschrijft Couperus: de nimfenweide midden in het zwarte inktwoud, de ijzeren stad van geharnaste strijders en de grotten in het hoge basaltgebergte waar de cycloop woont. Het verhaal dat zich daarbinnen afspeelt over de onmogelijke liefde tussen de naakte nimf Fidessa en de geharnaste ridder Sans Joye lijkt ons voldoende mogelijkheden te bieden er een prachtige voorstelling van te maken. De personages zijn wonderlijk en de werelden boeiend door hun afzonderlijke klankkleur.
In de eerste zes weken vooronderzoek van schrijfster, regisseur en acteurs blijven we, uit respect voor Couperus, dicht bij zijn tekst. We hebben niet voor niets zijn werk als uitgangspunt genomen en hebben het gevoel dat we niet zomaar aan zijn bedoelingen mogen sleutelen. Schrijvend, pratend en improviserend gaan we op zoek naar die bedoelingen. In eerste instantie proberen we de drie werelden gestalte te geven door afbeeldingen te zoeken, teksten te schrijven en scènes te improviseren. We componeren liedjes en zoeken geluiden om iedere wereld van een toepasselijk klankdecor te voorzien. We stuiten op allerlei vragen: hoe beweegt een nimf, hoe loopt een cycloop? Hoe voorkom je dat een droevig sprookje sentimenteel wordt? Hoe maak je van een verzameling hoofdstukken een hecht scenario? En steeds vaker ook rijst die ene onhandige vraag: waarover gaat Fidessa eigenlijk?
Die laatste vraag wordt steeds nijpender naarmate de voorbereidingen vorderen. Er lijkt geen eenduidig antwoord te bestaan. Scènes strekken zich bladzijden lang uit, personages praten bloemrijk en prachtig, maar wat zeggen ze eigenlijk? Het boek Fidessa behandelt zoveel thema's dat een heldere, voor kinderen interessante verhaallijn schreeuwt om het afwerpen van ballast. Hoofse liefde, zondige | |
[pagina 29]
| |
naaktheid, een eenhoorn als fallisch symbool, een kasteel vol wellust, zelfmoord, een van moraal druipend hiernamaals. Ingrediënten die nauwelijks verteerbaar te maken lijken voor een hedendaags kinderpubliek. Het trouw volgen van het boek blijkt onmogelijk. Hoofdstukken zijn geen theaterscènes, boekdialogen niet zomaar toneelteksten. Er moet worden vertaald, geschrapt, afgeworpen en voor alles: we moeten ons afvragen wat wíj eigenlijk met Fidessa bedoelen. Het wordt tijd om van Couperus' Fidessa over te stappen op Saga's Fidessa. Elke avond kijkt de cycloop naar de sterren De onmogelijke, niet geaccepteerde liefde tussen twee wezens uit verschillende culturen. Daar moet ons verhaal over gaan. Dat de link naar een actuele situatie te leggen is, spreekt voor zich, maar dat willen wij niet nog 'ns extra benadrukken. Evenmin als de vraag of het beter is naakt en gedachteloos te zijn dan geharnast en plichtsgetrouw. Vanuit het gegeven dat de werelden er zijn ontstaat het verhaal. Om dit thema helder te krijgen, moeten veel andere afvallen. Het seksuele, de symboliek die de personages slechts een afspiegeling van een idee laat zijn en geen wezens van vlees en bloed. Ook het moralistische laatste hoofdstuk waar Fidessa naar een hogere hemel mag dan Sans Joye omdat ze zich zo'n trouwe maagd heeft getoond. De eenhoorn laten we slechts optreden als een sprookjesdier dat een brug slaat tussen de twee werelden. Om niet de suggestie te wekken dat het stuk gaat over de opofferende liefde van een vrouw voor een man, kiest ook Sans Joye voor Fidessa. Terwijl Fidessa zich een harnas laat smeden, trekt Sans Joye het zijne uit. De cycloop wordt de verteller van het verhaal, de vriend | |
[pagina 30]
| |
van Fidessa. Hij is het die haar, als Sans Joye in de oorlog gestorven is en Fidessa hem zelfs daarheen volgen wil, zachtjes dood maakt. Daarmee eindigt ook het stuk.
Na het wieden van het onkruid en het timmeren van het scenario kunnen we gaan bouwen aan de uiteindelijke voorstelling, nu weer met Couperus in het achterhoofd. Want de sfeer van zijn taal moet het uitgangspunt blijven voor de sfeer in ons stuk. In Couperus' Fidessa is het woordgebruik zo muzikaal dat de lezer sommige passages bijna kan horen: De éven-schelte van zachte cymbalen, getemperd door ingehouden slagen van de metalen schalen, dof op elkaâr. Of het tingen van glazen klokjes geluidfijn of het belletjes waren van bloemen... Naar aanleiding van passages uit het boek worden teksten geschreven waarop de acteurs van achter de gordijnen zingend, fluisterend en donderend de nimfenweide, het woud, de stad en het onweer verbeelden. Dit klankdecor omlijst de hele voorstelling.
Verjaagd uit de stad komt Fidessa in het basaltgebergte terecht. Het onweert. Couperus beschrijft dit als volgt: De donder rommelde zwaar en dreigend, en weêrkaatste tegen de bazalten bergtafelen aan, en door de dikke wolken zigzagde het weêrlicht als degens van reuzen, die vochten. In het klankdecor wordt het: KADAM donder daverende donder Acteurs stampen en roffelen op het hout, de gordijnen bewegen wild alsof het waait. Het licht flitst. Fidessa zit ineengedoken in een cirkeltje van licht, bij elke donderslag duikt ze in elkaar.
Het ROFFELT, het ROMMELT, het DENDERT, het SCHALT
het altijddurende onweer in de bergen van basalt
Is een onweer nog iets dat iedereen kent en eenvoudig vertaalbaar is, moeilijker wordt het bij het verbeelden van de wereld van de nimfen. Daarvoor bestaat geen referentiekader. Hoe bewegen nimfen, hoe spreken ze, wat doen ze? Zoekend en improviserend ontdekken we de valkuil van de cliché-nimfen: een stelletje gillende en krioelende meisjes. Maar nimfen zijn geen meisjes. Meisjes houden van het bos, nimfen zijn het bos, het gras, de nevel en de dauw. Kan een acteur | |
[pagina 31]
| |
dauw zijn? Ja, dat kan: spelend met klanken en natuurelementen worden de acteurs wezentjes die niet meer van deze wereld lijken te zijn. Eerst in zichzelf gekeerd, niet sprekend nog, maar langzaam op het ritme van oosterse muziek, geluiden uit het woud en stukjes tekst krijgen de nimfen een taal:
Honingzoet rozenhoed
Manebloed ganzevoet
En eigen rituelen en spelletjes:
Opspringen neerkomen
Induiken wegstromen
Duikelen, duikelen, pling
En zo murmelend en klakkend, zingend en fluisterend lijken de nimfen van Couperus gevonden te zijn: ... dat zij niet schimmen bleken, maar leven, zoo luchtig, zoo vrolijk als schimmen niet dansten.
De tweede wereld, die van de ijzeren mensen, krijgt een ander ritme. De stad wordt bevolkt door strijders die Hajaa klief beng dood roepen en vechten voor de koning voor de stad, klief ze door, stamp ze plat. Om hun wetmatige leven te illustreren, introduceren we een ochtendklok om op te staan en een avondklok om te gaan slapen. De conservatieve burgers vinden alles wat geen harnas draagt ronduit belachelijk. Dat volk, bij Couperus slechts een abstracte, joelende menigte, krijgt in de voorstelling een eigen gezicht. Op het staccato ritme van brullende massa's jouwen ze Fidessa uit.
Hé Sans Joye! Miezer! Verliezer!
gooi het op de straat
Dan zullen we het grijpen
Het is nog niet te laat
Het: want ze spreken over Fidessa, dat blote bosding, als een ‘het’. -Wat is het dan, is het een vrouw?
-Dat kun je niet zien, het heeft geen harnas aan.
-Het loopt niet, het hipt.
-Het schrijft niet, het danst.
| |
[pagina 32]
| |
Wij dansen niet KLING KLONG
Wij dansen niet KLING KLONG
Wij kunnen niet KLENG
Wij mogen niet BENG
Wij schrijden met passen
Wij stampen de grond
On fat soen lijk
On be hoor lijk
On tegen zeggelijk BOEM
Voor de uitbundige wereld van de cycloop hoeven de teksten niet nieuw verzonnen te worden, bijna alleen maar vertaald. De volle ronde Couperus taal biedt mogelijkheden te over. De cycloop reusachtige titan met zijn donderende lach, de harde werker dampend in zijn eigen lijfswalm en zijn goedbedoelende maar overdonderende knechtjes krijgen het ritme van de blues als verbeelding van hun harde arbeidersbestaan. Ik maak werken, wereldgroot. Ik smeed den bliksem, ik slinger den donder (...) wereldspiralen slinger ik uit, banen beschrijf ik en met schroeven bevestig ik starren... Men hoeft er weinig meer aan te doen, het is al een lied. De hulpcycloopjes maken op het bluesritme smidsgeluiden onder het lied van de meestercycloop:
Zonnen en manen en verre planeten
Ik weet hoe ze heten, ze zijn mijn bezit
Sidder en beef als ik timmer en hamer
Wie is er bekwamer? Wie is er de smid?
Ai de cycloop, dat is de cycloop!
Naast de fysieke transformaties van de acteurs, maakt de taal de afstand tussen de verschillende werelden duidelijk. Als Fidessa in de ijzeren stad komt, neemt ze haar eigen taal mee: Ik sprong op de rug van eenhoorn manestraal bloedkoraal. In het begin verstaan de geharnasten en Fidessa elkaar niet. Heksenpraat, kippentaal, zeggen de strijders. Maar Sans Joye luistert en probeert haar te verstaan. Gaandeweg leren ze elkaars taal spreken. Fidessa roept ook Hajaa klief beng dood, Sans Joye leert opspringen, neerkomen, induiken, wegstromen. Langzaam wordt de nimf een beetje ridder en de ridder een beetje nimf. | |
[pagina 33]
| |
Vanuit die gevonden tekens en taal kunnen we veelomvattende scènes in essentie omzetten in voor kinderen geschikte dialoog. Couperus beschrijft de gedachten van Fidessa als zij zich, uit de stad verdreven, afvraagt of ze een harnas zal aantrekken om bij Sans Joye te blijven: Twijfel om zich en weemoed om allen, om wat zij dachten de waarheid...De waarheid, zij had nooit aan de waarheid gedacht; zij had geleefd haar leven van kind van de lucht, maar wel wist zij, intuitie van edeler natuur, dat het de waarheid niet was het metaal te aanbidden en te strijden tegen elkander in! De tweestrijd van Fidessa komt in ons stuk als een monoloog tijdens het klankdecor van het onweer. Fidessa zit hoog in het bazaltgebergte en roept haar zusjes:
Anina! Gizella! Deborah! Sophie! Hier is Fidessa!
Waar is Fidessa?
Hier ben ik! Vind me dan.
Hier ben ik! Vind me dan.
Zoek me!
Zoeken ze me?
Nimfen hoeven helemaal niet flink te zijn.
Nimfen horen niet tussen ijzer en lood, hajaa klief beng dood.
Nimfen houden van niemand, ze zijn gewoon leuk alleen.
Anina! Gizella! Deborah! Sophie! Hier is Fidessa!
En Fidessa houdt wel van iemand.
En Fidessa is dapper.
En Fidessa gaat een harnas dragen. Hajaa!
Pling! roept Sans Joye verrukt als hij zijn harnas heeft uitgedaan en bijna kan dansen als een nimf.
Het omzetten van Couperus' verhaal in eenvoudige taal, klank, liedjes of nieuwe scènes, was onderdeel van een proces waarin Fidessa tot een kindervoorstelling werd. Niet alles valt te voorzien en dat is maar goed ook. Op den duur werden de acteurs zozeer de personages van Couperus dat de schrijver niets meer hoefde te doen dan te kijken als zij speelden. De slotscène waarin Sans Joye sterft en Fidessa hem - niet wetend wat de dood is - tevergeefs probeert wakker te maken, is op die manier ontstaan. In het boek voeren de twee nog een lang gesprek over de | |
[pagina 34]
| |
waarheid en rechtvaardigheid van het sterven. Maar wat moeten onze nimf en onze ridder tegen elkaar zeggen? We opperen wat stamelende laatste woorden, een klaagzang van Fidessa, een monoloog van de cycloop. Onderwijl beginnen de acteurs improviserend te spelen: Fidessa trekt aan Sans Joye, blaast tegen zijn gezicht, probeert zijn arm over haar schouder te leggen, hem te laten opstaan. Sans Joye, fluistert ze. Miezer? Verliezer? Hoor je me? Langzaam ontstaat in haar ogen het besef dat hij haar nooit meer zal horen. Soms moeten schrijvers hun mond houden. |
|