dit leest, groeit zijn gevoel van eigenwaarde. Hij is immers een of misschien wel dé beste egel! Wat is eigenlijk een verloren dag en wat betekent ‘tot hier en niet verder’ in de praktijk? Kortom: een dier denkt wat af. (Overigens kwam ik in de gedichten zelfs de mogelijke gedachtengang van een appel tegen als ook de verzuchting: Mijn gedachten zijn een zee/waarin ik dikwijls ben verdronken.)
Wat te zeggen over de verhaalfiguren? Er is geen dier dat niet mee mag doen. Wie een naam heeft, bestaat. Voor de beginnende Tellegenlezer is dat even wennen. Vooral in de eerste bundels fladdert en wandelt alles ordeloos, omtrekloos en onderling inwisselbaar door elkaar heen: sprinkhaan, lepelaar, kameel, tor, aardvarken, mossel, potvis, giraf, beer, vlinder en pelikaan.
Bij oppervlakkige waarneming houden de beesten zich aan de biologische afspraken - de nachtegaal zingt, de pad zwelt en de bever knaagt - maar wie iets verder kijkt, ziet een thee zettende spreeuw en de vlinder en de giraffe die het bed delen. Het dierenvolk profileert zich ook niet met menselijke eigenschappen, zoals in de fabel. Volgens Jacq Vogelaar heeft het alleen de taal van de mens geleend.
Opvallend is dat iedereen mét lidwoord en zonder hoofdletter optreedt. Het gaat hier om soortnamen, niet om eigennamen. Ik merk dat ik, naarmate ik een dier beter meen te kennen, geneigd ben over bijvoorbeeld Olifant of Egel te spreken. En dat geldt dan in de eerste plaats Eekhoorn en Mier, want dat zijn, naarmate de stapel vertellingen groeit toch de echte protagonisten op het bostoneel. Het zou me niet verbazen als Tellegen het niet zo bedoeld heeft, maar het tweetal is aardig op weg om de Nederlandse pendant van Arnold Lobels Kikker en Pad te worden.
De eekhoorn is de argeloze vragensteller, de kinderlijke denker die zich afvraagt wat argwaan is en of hij op dit moment misschien besluiteloos is. De mier is meer van het antwoorden geven, want hij weet alles, althans zo goed als. Prachtig blijkt het verschil tussen beiden tijdens een soort wachtkamergesprek over pijntjes. Men heeft pijn in de angel, in de snor, in de bulten of het gewei. ‘Pijn is onzin,’ zei de mier. De eekhoorn dacht aan de pijn die hij soms binnenin zich voelde - hij wist nooit precies waar. Het was een verdrietige pijn, vond hij. Zou die pijn ook onzin zijn? Aan het eind geeft de mier toe dat hij wél eens last van scheuten heeft. Als jullie dat pijn willen noemen, dan vind ik het goed.
Tussen de eekhoorn en de mier bestaat een begaanheid met elkaars