Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7
(1993)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
De grote verpestmacht van een vertaler
| |
[pagina 80]
| |
nog op een zin in de Volkskrant - Je moet wonen om te leven. ‘Hoe moet dat, dacht ik. Als je niet woont, ga je dan dood? Ik hou van de bevreemding die zo'n zin oproept. Pas later zag ik dat het om een tekst van zo'n reclamejongen ging, uit een advertentie voor hypotheken.’ Soms blijft zo'n zin in haar hoofd spoken, soms heeft ze de neiging om een prachtig woord - potsierlijk, bijvoorbeeld - op een groot papier te schrijven en dat achter haar tekstverwerker te plakken. Zodat ze het nog eens kan gebruiken. Altijd handig, als je, zoals zij, steeds met minstens tien boeken tegelijk bezig bent. Vriesendorp vertaalde Het ratteplan van Tor Seidler en Sue Townsends Adrian Mole; het bekendst zijn haar vertalingen van de boeken van de eind '90 overleden Roald Dahl. ‘Ach, het was zonde dat ie doodging. Maar zijn laatste boeken waren redelijk stom. Dahl had dat Benny Hill-achtige, hij was nogal anaal gefixeerd, die sfeer van Engelse kostschooljongenssex. Nou heb ik niks tegen plat, als er maar iets tegenover staat. Zijn laatste boek, De dominee van Dreutelen, blijft te veel aan de oppervlakte van een leesgebrek rondfladderen.’ Vriesendorp maakt een verontschuldigend gebaar. Dahl was, toen ie dat schreef, ziek, zwak en misselijk. Nee, dan De GVR, dat in '83 verscheen. In dat boek zit nou echt àlles, een lach en een traan, zo heet dat toch? De vertaalster deed de schrijver het voorstel om de koningin uit het boek naar de Nederlandse Beatrix te modelleren - dat zou, dacht ze, heel goed kunnen. ‘Het was alsof hij water zag branden, woedend was ie, en achterdochtig. Wat haalt dat mens nog meer met mijn boeken uit, zag je hem denken. Ik heb daarna nooit meer iets aan hem gevraagd. Stel je voor, dacht ik, straks gaat hij er nog vervelend over doen. Hij kende gelukkig geen Nederlands, dat was een grote opluchting.’ Dahl was niet geïnteresseerd in zijn Nederlandse vertaalster. ‘Hij was eigenlijk een heel vervelende man.’ Niet dat ze het lastig vond om boeken van die Dahl te vertalen. ‘Boeken staan op zichzelf. Wat voor een klootzak de schrijver is doet er niet toe.’ Ze lacht. ‘Ik vertel het ook nooit aan kinderen hoor. Die vinden het vreselijk om te horen dat Dahl zo'n lul was. Ik zeg gewoon dat hij “niet zo aardig” was. En dat dat juist goed uitkomt, omdat hij anders nooit van die rot-volwassenen had | |
[pagina 81]
| |
kunnen verzinnen. Dat vind ik wel een goeie.’ Ze brak zich geregeld het hoofd over merkwaardige uitdrukkingen uit Dahls verhalen. Human beans, dat was er zo een, een verspreking uit De GVR. ‘Ik heb die verhaspeling uiteindelijk met “mensbaksels” vertaald. Maar ik was er niet heel tevreden over. In vertalingen zitten altijd dingen die minder leuk zijn dan in het origineel. Dat is frustrerend.’ Het zou wat. Rechttoe-rechtaanverhalen, daar heeft Vriesendorp nou juist geen boodschap aan, ze houdt van woordspelingen. Ze kreeg ooit een boek voor volwassenen ter vertaling aangeboden. Het begon haar al snel te vervelen. ‘De enige uitdrukkingsmogelijkheden die de romanpersonages hadden waren glimlachen en wenkbrauwen fronsen. Het was een ernstig boek, dus er werd veel gefronst. In het Engels staat er dan: he frowned, een beetje achteloos, en onnadrukkelijk. In het Nederlands wordt dat meteen een hele zin: Hij Fronste Zijn Wenkbrauwen. Je ziet ze meteen tot diep over de ogen zakken.’ Zo'n uitdrukking inspireert Huberte Vriesendorp niet. Dan kan ze haar favoriete woorden, die haar vertalingen kenmerken, niet kwijt. Ze hoort zichzelf praten. Om misverstanden te voorkomen: vertalingen moeten, zegt ze, zo dicht mogelijk bij het origineel blijven. ‘Er zijn van die vertalers die heel erg prat gaan op een eigen stijl, en er van alles bij verzinnen. Het is jòuw boek niet, denk ik dan, je moet er met je poten vanaf blijven.’ Can you find it in your heart to forgive him, dat was een zinnetje, zo'n gewoon zinnetje in het Engels, dat Vriesendorp het liefst letterlijk wilde vertalen. 'Rondzoeken in je hart, naar een vonkje vergiffenis, of zoiets, waarom zou dat niet kunnen? Als je het vertaalt met Kun je hem vergeven, kies je voor de makkelijkste weg. Het is, zegt ze, zo eenvoudig niet om de originele tekst trouw te blijven. ‘Dat is veel moeilijker dan - rats! - het botte mes erin. Je bewandelt meestal een middenweg, vertalen is een beetje scharrelen.’ Soms wijkt Vriesendorp doelbewust af van wat de schrijver bedacht heeft, Adrian Mole, dat vond je zo nu en dan maar bijster irritant. ‘Het is zo'n leuk eigentijds boek, met van die leuke eigentijdse merken en uitdrukkingen. Maar om nou òm de | |
[pagina 82]
| |
bladzijde “onwijs gaaf” in je tekst op te nemen, dat komt mij niet gemakkelijk uit de pen. Dat vind ik een soort van je inlikken bij kinderen, dan praat je ze te veel naar de mond. Bovendien zijn boeken op die manier al snel gedateerd.’ Nieuwe woorden schrijft ze soms op. Die hoort ze van haar neefjes en nichtjes. Naast haar telefoon liggen vodjes papier, met, kris-kras, suggesties. Als ze twijfelt belt ze haar vader. ‘Die raadpleeg ik geregeld, hij is goed in cryptogrammen. Hij heeft een aantal gedichten van Roald Dahl vertaald. Van hem zijn de onsterfelijke zinnen: En toen trok zij in een wipje/een revolver uit haar slipje.’ Vriesendorp giert het uit. Ach, haar goeie vader, die ouwe man, in de tachtig, al lang met pensioen. Gelukkig wordt ie als vertaler genoemd in Dahls verzenbundel Rijmsoep, ze was het bijna vergeten te melden. Geen wonder, Huberte Vriesendorp hecht er niet aan, ze vertaalt pas onder haar eigen naam sinds haar moeder, de schrijfster/journaliste Harriët Freezer, in 1977 stierf. Daarvóór deed dochter het werk, en streek moeder de eer op. ‘Mijn naam op het omslag, dat interesseerde me nou geen ros. En mijn moeder vond dat juist prettig. Ze kreeg er bovendien, als bekende schrijfster, behoorlijk voor betaald.’ Vriesendorp rolde, dank zij haar moeder, en min of meer bij toeval, het vertaal-vak in. Freezer nam te veel opdrachten aan, raakte in tijdnood, en ontdekte tegelijk dat haar dochter meer gevoel had voor vertalen uit het Engels dan zij. ‘Ze heeft me met een truc Engels leren lezen. Ze wist dat ik dol was op detectives. Voor Sinterklaas gaf ze me er een die in het Nederlands was vertaald. Maar ze had er de laatste bladzijde uitgescheurd, de rotzak. Ik jammeren en jengelen natuurlijk - bwuuuh, bwuuuh. Ze had een oplossing, zei ze, een compleet exemplaar, alleen was dat in het Engels. Ze wist dat ik het zou lezen, ik mòest weten hoe het afliep. En dat ging me goed af.’ Dat was nou typisch haar moeder, zegt Vriesendorp. Sterk, energiek, en ondernemend. En dwingend: doe dit eens, riep ze, en ga dat nou eens doen, en hup!, dan had ze het zelf al weer gedaan. ‘Afwachten was daardoor soms heel succesvol. Wij, de kinderen, werden er een beetje apathisch van. We waren geen | |
[pagina 83]
| |
van allen heel ambitieus. Ook ik niet - nog steeds niet. Die publiciteit rond het Köhlerstipendium vind ik een beetje gênant. Moet je mij nou 'ns zien, denk ik dan.’ Harriët Freezer had daar geen last van, die trad juist graag voor het voetlicht, droeg met verve haar feministische denkbeelden uit. ‘Ze kon zelfs bij de TROS terecht’, zegt haar dochter. ‘Ze had nou eenmaal het talent om bedreigende dingen op een nietbedreigende manier te zeggen, grappig en voor iedereen acceptabel.’ Vriesendorp weet niet of haar moeder onder de indruk zou zijn geweest van de prijs die haar dochter krijgt. Een blijk van erkenning? - laat haar niet lachen. Huberte studeerde, op latere leeftijd, politieke wetenschappen. ‘Ik denk dat mijn moeder wel had gewild dat ik daarmee iets was gaan doen. Een goeie baan vond ze belangrijk. Kind, zei ze altijd, doe nou zelf eens wat. Dat vertalen is leuk en aardig, maar wat schiet je er mee op?’ Huberte Vriesendorp, nestor van het kinderboeken-vertalen: ‘Als kind was ik een alleslezer, ik had de hele dorpsbibliotheek gehad. “Dat kan je nooit goed gelezen hebben”, zei mijn moeder altijd. Tot ze voorlas uit een lievelingsboek van me, Rooie Freeke van Wim Hora Adama. Ze sloeg een woord over. Ik wist het te noemen. Ze was diep onder de indruk. Voor mij was dat een grote triomf.’ |
|