| |
| |
| |
Abecedarium
Joke van Leeuwen
De Jan Campertstichting en het Landelijk Platform Kinder- en Jeugdliteratuur stuurden mij een brief: of ik mijn visie wilde geven op de ‘(al dan niet) literaire status van jeugdliteratuur’. In de officiële uitnodiging krijg ik er ook nog een titel bij aangereikt: ‘Wat staat in mijn werk centraal, de lezer of de literatuur’.
Ik zie die woorden staan, maar vooral de lidwoorden: de status; de lezer; de literatuur. En ik besluit niet via de aangegeven bordjes naar het literatuurpaleis te lopen. Ik heb een schrift bij me met zelf gekozen woorden, die op hun beurt citaten, herinneringen en gedachten met zich mee brengen. Ik heb ze gerangschikt zoals dat al eeuwen gedaan wordt met de eerste woordjes voor de beginnende lezers. Eén per letter van het alfabet. Dit was alvast de
| |
A van abecedarium.
| |
| |
B is Betekenis
Deze zomer was ik op de Dokumenta in Kassel. Veel van de daar tentoongestelde beeldende kunst bestond meer uit woorden dan uit verf. Misschien is beeldende kunst straks ook al literatuur, dacht ik per ongeluk.
In het park naast de Dokumentahalle stond een man die bamboe fluitjes verkocht. Een soort blokfluitjes, dacht ik. Maar terwijl ik langs hem liep, hoorde ik dat uit zo'n eenvoudig fluitje een mooi vol saxofoongeluid kwam.
Ik weet het zeker, ik heb staan luisteren.
| |
C is Cynisme
Ik zat in het vliegtuig, op weg naar mijn oudste broer in Sydney. Ik had voor hem een dik tweedelig werk gekocht Kritiek van de cynische rede van Peter Sloterdijk. In het vliegtuig haalde ik het cadeaupapier eraf en begon erin te lezen.
Af en toe schoof ik de verduistering wat omhoog om onder mij de wereld te zien: het Arabisch schiereiland als een zandbak met hier en daar een streepje; India, keurig strak als in een atlas. Geen van de andere passagiers keek naar buiten.
In het vliegtuig werd een Amerikaanse aktiefilm vertoond.
Sloterdijk plaatst tegenover het cynisme het kynisme, de kracht van satire en het onbeschaamd lachen, de erfenis van Diogenes. Stel, schrijft hij ergens, dat Diogenes nu terug zou komen. Hij gaat maar niet meer met zijn lamp lopen, want dan zit hij binnen de kortste keren in een inrichting. Maar ook zijn manier van spreken komt niet over bij de mensen.
‘Zuchtend geeft Diogenes toe; hij zal het spel meespelen. Dus zal hij voortaan proberen serieus te doen, zo goed en zo kwaad als het gaat; () en hij zal goochelen met woorden tot het de mensen duizelt. En zachtjes, subversief, met een doodernstig gezicht, zal hij proberen het lachwekkend eenvoudige dat hij te zeggen heeft, aan de tijdgenoten mee te delen.’ Lachwekkend eenvoudig. Subversief meerduidig.
| |
| |
| |
D is Doelgroep
‘Het nieuws, dokumentaires over Aardrijkskunde of Wetenschappen. Ik vind het interessant. Tekenfilms en andere zaken voor kinderen vind ik tijd- en geldverspilling. In die tijd kan ik veel nuttigere dingen doen!’
Ilja, 10 jaar.
| |
E is Ervaring
Een fragment uit Ferdydurke van Witold Gombrowicz:
‘En ik hoorde hoe de één de ander toefluisterde dat ik geen levenservaring bezat, waarna ze opnieuw begonnen te kletsen, gekweld door de leegte die ik in hun hoofden veroorzaakt had.
Inderdaad, deze toestand kon niet eeuwig duren. De horlogewijzers van de natuur waren onverbiddelijk en kategorisch.
Toen mijn laatste kiezen, mijn verstandskiezen waren doorgebroken, zou men denken dat de ontwikkeling was afgesloten, dat de tijd van de ondermijdelijke moord gekomen was waarop de man de van verdriet ontroostbare jongen moest doden en als een vlinder wegvliegen, het lijk van de pop, waarmee het afgelopen was, achterlatend. Uit nevels, chaos, troebele wateren, uit kolkingen, lawaai, gebruis, uit riet en wier, uit kikkergekwaak moest ik overstappen op klare, gekristalliseerde vormen - m'n haar kammen, me fatsoeneren, het maatschappelijk leven van de volwassenen binnenstappen en met hen diskussiëren.
Zeker! Ik had het al geprobeerd en mijn best gedaan - en ik grinnikte bij de gedachten aan de resultaten van mijn poging. Om mezelf in het gareel te brengen en zo goed mogelijk te verduidelijken was ik begonnen een boek te schrijven - vreemd, maar het leek mij dat mijn intrede in de wereld niet zonder verduidelijking kon, hoewel men nog nooit een verduidelijking heeft gezien die geen verduistering bleek.’
| |
| |
| |
F is Mc Ferrin
Bobby Mc Ferrin staat helemaal alleen op het podium en brengt jazznummers met een stem alsof hij vier verschillende zangers is en met een onontkoombaar levenslustige uitstraling.
En dan opeens zingt hij een kinderliedje, de Engelse versie van Hansje Pansje Kevertje. Het volwassen publiek in de uitverkochte zaal schiet in de lach. Het lachen is een mengeling van plezier om de herkenning en verlegenheid met iets uit ‘de kinderwereld’, terwijl ze toch als volwassenen bij elkaar zijn.
Come on, zegt Mc Ferrin, come on, jullie kennen deze song toch? Maar het publiek is te bevangen om mee te zingen. Het brengt hen in de war als een volwassene zoiets vraagt, en dat terwijl er nergens een kind in de buurt is om hen een alibi te geven. Tegelijkertijd lachen ze om het onbevangene dat Mc Ferrin in hen probeert te wekken.
Dan verandert Mc Ferrin van rol. Met een onheilspellende intimiderende stem roept hij de onaangename herinnering op van de kinderlijke onmacht. Daar gaan jullie last mee krijgen, zegt hij dreigend, ze zullen jullie op straat nawijzen en zeggen: die daar wilden geen Hansje Pansje Kevertje zingen. Ze zullen niet meer met jullie praten. Ze zullen je werk afnemen ...
We doen het, we doen het! roepen ineens een paar mensen in de zaal, en een bevrijdende lach breekt los.
| |
| |
| |
G is Goed aflopen
Ze schrijft nog niet zo lang, maar nu heeft ze een prijs gewonnen en dat valt op, dus komen er mensen langs om haar te interviewen. Iemand vraagt of ze vindt dat een boek voor jeugdige lezers goed moet aflopen. Ze heeft daar nog niet op die manier over nagedacht; in haar ervaring reikt een verhaal zijn eigen eind aan. Maar ze wil beleefd zijn en stottert een antwoord, dat keurig gepolijst wordt afgedrukt en later als vaststaande mening van de schrijfster in een lexicon terecht komt: vanwege haar protestantse afkomst vindt ze dat een boek goed moet aflopen. Een volgend boek dat ze schrijft blijkt niet echt goed af te lopen. Wat stond hier centraal?
| |
H is Humor
Mijn grootmoeder van vaderszijde moest op haar elfde van school en in een dienstje, net als Veertje in het verhaal Wijd Weg.
Ze kreeg niet de kans door te leren, hoe graag ze het ook had gewild. Ze groeide op zonder tederheid, en met een strenge God namens wie café's en bioskopen verboden waren, sexualiteit onbespreekbaar was en een ledige zondag verplicht.
Ze zat als hoogbejaarde tussen haar leeftijdgenoten in het bejaardenhuis toen ze hoorde dat één van haar kleinkinderen (die wel hadden mogen doorleren) in een bioskoopfilm acteerde. Scènes met veel bloot bovendien.
Ze oversteeg haar programmering toen ze met een tinkeltje in haar stem zei: ‘Meid, heb je 't niet koud gehad.’
| |
| |
| |
I is Identiteit
Ik zat op school in Brussel. Op een dag kregen we, voor mijn gevoel geheel onverwacht, te horen hoe ons land zich had bevrijd van de Hollanders. In mijn subjectieve herinnering keek de hele klas naar mij. Ik bloosde heftig, en nog wekenlang, als ergens plotseling het woord Hollander viel, kleurde ik zonder het te willen.
| |
J is Jeugdliteratuur
Geachte schrijver voor volwassenen, ik werk al jaren met volwassenen en ik zeg u, de meeste volwassenen begrijpen geen snars van al die boeken die bekroond worden als literatuur. Een minderheid leest die, de meesten kiezen boeken die nooit worden bekroond door al die zogenaamd deskundige jury's.
| |
K is Kennis
Op school hoorde ik niets over de geschiedenis van film of strip. Buster Keaton en Winsor McCay heb ik zelf ontdekt. Ik kreeg een beetje schilderkunst en veel literatuur. Omdat het een Vlaamse school was, denk ik dat ik beter dan de meeste algemeen ontwikkelde Nederlanders op de hoogte ben van de syfilis van Albrecht Rodenbach.
Met geschiedenis kreeg ik natuurlijk behalve het ontstaan van België ook de idealen van de Franse revolutie te verwerken. Mijn lerares vertelde er niet bij dat die, als zij en ik toen hadden geleefd, voor ons niet hadden gegolden. Ook wat ik over de strijd voor algemeen kiesrecht leerde, bleek niet algemeen te zijn. Ergens anders zag ik de beroemde foto van suffragette Emmeline Pankhurst, die tijdens een demonstratie in 1914 door de politie was opgepakt, letterlijk, als een lastig kind, terwijl ze met haar deftige schoentjes in de lucht vergeefs probeerde er waardig uit te blijven zien.
| |
| |
| |
L is Literatuur
Jazeker, dank u wel. Voor Lezers met Leeftijd, van wie ik er maar een paar ken, al weet ik niet wat er in hun hoofd omgaat als zij een boek van mij in handen hebben, aan de keukentafel, op de bank, onder de dekens of tijdens de les Begrijpend Lezen.
| |
M is Maus
De underground-stripkunstenaar Art Spiegelman schreef en tekende een tweedelige strip over de Holocaust, Maus geheten. Een artikel hierover in het NWT wordt als volgt ingeleid: ‘Probleem. Je hebt een boekenkast voor serieuze literatuur, en ergens een legkast voor je Suskes en Wiskes en Asterixen. Maar waar breng je Maus 1 en 2 van Art Spiegelman onder ()? Geen probleem. In de boekenkast, tussen Shakespeare en Sterne’.
Is het stripverhaal nu literatuur?
Is Maus nu geen stripverhaal?
Of heeft dit ook iets te maken met de beelden in Tristram Shandy?
| |
| |
| |
N is Niemand
Een fragment uit Wijd weg:
‘“Is hier iemand?” vroeg Veertje.
“Sssssjj” klonk het dicht bij haar. “Zachtjes praten.”
Ze voelde hoe iemand haar bij haar heupen vastpakte en op een houten bank duwde. Ze zag de silhouetten van vier mannen. Ze herkende stemmen.
“Bent u dat alweer?” zei ze.
“Sssssj,” fluisterde de eerste, “wij kennen je niet, jij kent ons niet, dat is maar het beste.”
“Slapen jullie hier?” vroeg Veertje voorzichtig.
“Nee,” zei de tweede zachtjes, “nee, was het maar waar.”
“Waarom zitten jullie hier dan?”
“We willen met deze slaapwagen naar één nacht verderop,” fluisterde de derde, “want er is geteld tot zoveeljeweetwel, en wij zijn over.”
“Over?”
“Ja. Over,” mompelde de vierde. “En we willen ergens heen waar we te kort zijn. We willen te kort zijn en niet over. Maar nu zitten we in deze slaapwagen en we kunnen niet slapen. Straks komt de controleur en als je niet slaapt in de slaapwagen word je eruit gehaald, dan zetten ze je in de waakwagen. Daar moet je rechtop staan, daar is hard licht en heel veel lawaai en we zijn zo moe.”’
| |
| |
| |
O is Omkering
Uit Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden:
‘“Wat een mooie vogel,” zei ze, “maar waarom heeft hij een hoed op?”
“'t Is eigenlijk geen vogel,” zei Mos, “Ga op je hoofd staan en kijk tussen je benen door. Dan zie je wat anders.”
Bobbel keek tussen haar benen door en zag het beeld op zijn kop. Ze zag het duidelijk. Het stelde een mannetje voor dat op de pot zat.’
| |
P is Perspektief
Ik ben geen Neerlandica, maar ik koop bij de Slegte wel eens een boek dat daarvoor door te weinig Neerlandici is gekocht. Zo vond ik in een studie over het groteske een smeuïg voorbeeld van perspektief dat verwantschap vertoont met het kinderlijk perspektief.
In Venetië staat een standbeeld van Tommasseo, een negentiende-eeuwse geleerde. Hij heeft een lange mantel aan en staat diep denkend op zijn hoge sokkel. Achter zijn benen ligt een indrukwekkende stapel dikke boeken waar zijn jas net overheen hangt. Met die uitdrukking op zijn gezicht en die boeken onder zijn jas noemen de mensen hem, van onderaf, de boekenpoeper.
| |
| |
| |
Q is Queneau
Mijn zoontje vond het boek ‘Stijloefeningen’ van Queneau, in de vertaling van Kousbroek. Dat was een ontdekking! Hij belde zijn tante en las haar door de telefoon een aantal hoofdstukjes voor.
Gelukkig zijn er uitgevers (bijvoorbeeld met een Q) die het plezier in taal en stijl bij kinderen die daar gevoelig voor zijn, serieus nemen.
Verder leest hij vooral veel Donald Ducks.
| |
R is Rousseau
Na Rousseau - die zijn eigen kinderen aan hun lot overliet - is het aparte genre kinderboek opgebloeid als onkruid op een Limburgs alpenweitje.
Rousseau vond dat zijn vertroetelde geesteskind Emile tot zijn twaalfde nog maar geen boeken moest lezen.
Dat is het summum van rekening houden met je jonge lezers.
Nu weten ze op hun derde hoe oorlog er op tv uitziet.
Toch tref je nog wel eens een journalist die vraagt: ‘Hoopt u dat kinderen van uw boeken betere mensen zullen worden?’
| |
S is Status
Jongetje (8 jaar): ‘Later wil ik meester worden of taxichauffeur of minister.’
| |
| |
| |
T is Toon
Je wordt in een hok gezet, maar probeert een toon aan te slaan die in andere hokken hoorbaar is. En uit andere hokken hoor je soms een toon die maakt dat je je verwant weet.
| |
U is Uitleggen
Volwassenen vragen vaak of de kinderen boeken wel snappen. Alles moet uitlegbaar zijn. Op school vragen ze of je het snapt. En je snapt het: 1 hectare is 100 are. Goed zo. Je loopt de school uit en hebt geen idee hoe groot het speelplein is.
Ik zag eens een tv-programma waarin Danny Kaye over de opera vertelde. Hij stond op een immens groot podium. Het bleef niet staan om zo de precieze maten van het podium door te geven, maar hij maakte een wandeling van de ene kant naar de andere en floot er een wijsje bij.
| |
V is Vorm
Er bestaan heel wat ontwikkelingsromans. En ook een paar boeken waarin een volwassene weer kind wordt. In Gombrowicz' Ferdydurke is het een dertigjarige die in een zeventienjarige verkeert. De kern is daar het puberale conflict tussen vormloosheid en misvorming.
Ongevormd is het nog beweeglijk gemoed van een kind. Het heeft behoefte aanduidelijkheid, aan richting. Dictators weten dat ook. Zij stoppen hen zo snel mogelijk in een controlesysteem: de Beweging.
| |
| |
| |
W is Wording
Janusz Korczak schreef Als ik weer klein ben, waarin een volwassen man opnieuw schooljongen wordt; Theo Thijssen Het grijze kind, waarin iemand na de volwassenheid in een volgend leven kind is met medeneming van de herinnering aan zijn volwassen verleden. Essentieel is hierin de visie op wat Kuijer de ‘ontkinderlijkte volwassene’ noemt, de mogelijkheden van het eigen denken en de machteloze positie bij het kind. Die volwassen achtergrond geeft aan dat het hier niet gaat om iets dat verleden tijd moet worden in echte volwassenheid, of om stilstand in een bepaalde fase van de ontwikkeling, zoals slechte verstaanders kunnen denken bij een titel als Altijd acht gebleven.
Het is de uitdrukking van een zijn als voortdurende wording, een bestaan als beweging, een openhouden en omkeren, tegenover de afronding en geslotenheid van het klassieke zijn, gesymboliseerd in de manmens op een leeftijd die zo ver mogelijk afstaat van zijn begin en zijn einde.
| |
| |
| |
X is X (nobody)
(Geschreven nadat iemand een einde aan zijn bestaan maakte onder de trein waarin ik zat)
Zes maart jongstleden is het X gelukt.
X koos de trein die ik juist had genomen
om vanuit Heerlen in Maastricht te komen.
Het was bij Meerssen, voor het viadukt.
En eenmaal met vertraging in Maastricht
deed ik, door X, mijn koffer niet goed dicht.
Een schone onderbroek met roze nopjes
vouwde zich prachtig open in haar val,
als in een wedren rolden door de hal
wel zeventien tampons met ronde topjes.
Ik heb ze in mijn koffer thuisgebracht.
Treinen nemen stilstand in acht.
| |
| |
| |
Y is Yesbody
Ik lees nog een fragment uit het boek van Peter Sloterdijk:
‘Een permanente zelfbezinning zou () nodig zijn om de neiging zich onder te dompelen in nieuwe onbewustheid, nieuwe automatisering, nieuwe blinde identificatie tegen te gaan. ()
Het ontstuitbare verlangen naar “identiteit” schijnt de diepste van alle onbewuste programmeringen te zijn, en het is zo zorgvuldig verborgen dat het ook de aandachtige reflectie lange tijd ontgaat. In ons is als het ware een formele “persoon” ingeprogrammeerd, als drager van onze sociale identificaties. Deze persoon garandeert alom de voorrang van het andere voor mij eigene; waar ego lijkt te zijn, zijn steeds al anderen voor mij geweest, in mijn plaats, om mij te automatiseren door middel van mijn socialisatie. De ware ervaring van onszelf als oorspronkelijk “niemand” blijft in deze wereld begraven onder taboe en paniek. In wezen echter heeft geen enkel leven een naam. De zelfbewuste niemand in ons - die pas door zijn “sociale geboorte” naam en identiteit krijgt - is degene die de levende bron van vrijheid blijft. () De grondslag van die levende niemand is het lichaam met tegenwoordigheid van geest, dat wij niet nobody, maar yesbody zouden moeten noemen.’
Peter Sloterdijk haalt in dit verband het verhaal aan van Odysseus, die zich redde door zich Niemand te noemen.
In De Openbaring van Freek de Jonge vinden we hetzelfde terug. Aan het eind is er een kind dat een kistje opent waarin een geheim verstopt zit. De laatste regels van zijn voorstelling waren:
| |
| |
De hoofdpersoon in mijn verhaal De Tjilpmachine heeft niet voor niets alleen maar Zoë.
Leven.
Tot die interpretatie is de kritiek niet gekomen.
| |
| |
| |
Z is Zijdeur
Ik sta voor dat paleis der erkende literatuur. Bij de hoofdingang is het een drukte van belang. Er zijn ook zijdeuren. Ik loop naar één van die zijdeuren, over een nog niet geplaveid paadje waarlangs een truttig hekje staat maar ach, naast de hoofdingang staat ook een kitschbeeld dat ooit mooi werd gevonden. Er lopen voor en achter me wat mensen die ik eerder heb gezien. Sommigen hebben haast om binnen te komen, anderen slenteren want ze denken: buiten blijft het toch frisser.
Binnen maken we de glimmende tegelvloer een beetje modderig.
Ik zie Art Spiegelman uit de kelder komen en uit andere zijdeuren vreemdelingen die een lange reis achter de rug hebben. Zij die vooraan lopen hebben over hun uitheemse kleding een stropdas hangen.
Ik zie zetels en tronen en stoelen en krukken, er liggen kussens van dons en van steen.
Ergens ga ik op de grond zitten en ik zeg: ‘Hier ben ik. Haha.’
| |
| |
| |
Bronvermelding:
C: Pag. 318. Vert. T. Davids. Arbeiderspers, 1984. |
D: Pag. 56. Kinderbrieven aan de koning. Dedalus, 1991 |
E: Pag. 9. Vert. P. Beers. Atheneum, Polak & Van Gennep, 1981. |
F: Spontaneous Inventions, 1986. |
M: Pag. 36. NWT 1992-3. |
N: Pag. 50/51. Querido, 1991. |
O: Pag. 53. Querido, 1987. |
P: M. van Buuren, De boekenpoeper. Van Gorcum, 1982. |
Y: Pag. 139/140. |
|
|