beslag wordt genomen door datgene wat de personen in mijn boeken beweegt. Tijdens het werken aan een verhaal, kan ik nauwelijks aan iets anders denken. Onderbrekingen van welke aard ook ervaar ik als hinderlijk, want ik ben er met hart en ziel mee bezig.
Van dat verhaal maak ik eerst een schema, want ik weet hoe het hoort. Maar zodra ik begin te schrijven, wijk ik van dat schema af, want er vinden allerlei onverwachte en onvoorziene gebeurtenissen plaats. Dat houdt het risico in dat de draad van het verhaal kronkels gaat vertonen (voor het breken van die draad moet je uiteraard oppassen!), maar het grote voordeel is dat het levendig blijft en niet voorspelbaar. Je loopt eveneens het risico dat je vast komt te zitten. In dat geval moet je eindeloos piekeren en desnoods vele bladzijden terug gaan om het verhaal een andere wending te geven. Eigenlijk doe ik dan hetzelfde als een schilder die gedeelten van zijn schilderij overschildert of een componist die hele reeksen noten wegstreept om er een betere melodie voor in de plaats te zetten. Schrijven is denken, veranderen en schrappen.
Maar het heeft ook te maken met inspiratie, En dat is voor mij de fijnste manier om een boek te ‘componeren’. Daarbij ga ik er van uit dat als ìk plezier beleef aan een boek veel lezers hetzelfde zullen voelen. Want lezers zijn hoe dan ook belangrijk. Zij moeten er ook plezier aan beleven, ze moeten kunnen wegduiken in een verhaal. Ze moeten het gevoel krijgen niet meer te kunnen ophouden, ze moeten zin krijgen in meer.
Ik kan dus niet alles schrijven wat in mij opkomt, hoe ‘literair verantwoord’ dat ook mag zijn. Want ik heb een verantwoordelijkheid ten opzichte van de lezers, in mijn geval jonge mensen vanaf een jaar of elf. Die verantwoordelijkheid heb ik niet tegenover de uitgever en evenmin tegenover recensenten en docenten Nederlands.
Toch valt die verantwoordelijkheid ten opzichte van de jeugd niet zwaar. Bij het schrijven van jeugdboeken hoef ik mijzelf