Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 6
(1992)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||
De indruk van natuurlijkheid
| |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Elsje Fiederelsje, zet je klompjes bij 't vuur
Moeder bakt pannekoeken, maar 't meel is zo duur
Tinge-linge-linge pannekoek, meel en rozijnen,
tinge-linge-linge pannekoek, kom op bezoek!
of een klap- en kietel-spelletje
Handje plak!
Ga naar de markt, koop er een koe, een stukje toe.
Een stukje van de longen voor de zieke jongen.
Een stukje van de pens voor de zieke mens.
Een stukje van de lever voor de zieke wever.
Kiele-kiele-kiele!
Ook in de verzameling Een koetje en een kalfje uit 1988, samengesteld en geïllustreerd met grote, zwart omlijnde tekeningen door Marie-Cécile Pulles,Ga naar eind2 staat er in Holland een huis, woont er een graaf in Den Haag, zit Jan Huigen in de ton, lust de koster geen eieren, worden er twee emmertjes water gehaald, was er laatst een meisje loos en zwemmen alle eendjes in het water. Voor veel kinderen betekenen deze en andere liedjes en rijmpjes de eerste kennismaking met de literatuur, en dat is waarschijnlijk de belangrijkste reden waarom ze het generaties lang uithouden. Er is immers geen overtuigender voorbeeld van gebruiksliteratuur te vinden dan de oude baker- en kinderrijmen, vol raadselachtige gebeurtenissen en geheimzinnige personages, met humor, tragiek en spanning binnen enkele regels, en de mogelijkheid eindeloos te herhalen, variëren en spelen. De oorsprong doet er bij gebruik niet toe en ligt verborgen in de schoot van de historie, al zijn er soms aanwijzingen die de achtergrond kunnen verduidelijken. Maar meestal bestaan kinderen bakerversjes uit zeer verschillende residuen: uit resten van burgerlijke wijsheid, van waarden en deugden die men kinderen graag bijgebracht zag. Maar evenzogoed uit bezinksels van oeroude, magische of mythische gedachten over leven en dood. En dan is er natuurlijk ook nog de mogelijkheid van doodgewone nonsens en van allerlei mengvormen en contaminaties.Ga naar eind3 | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Gevonden voorwerpenBakerversjes zijn, zo schreef Kees Fens in een mooie karakteristiek, de gevonden voorwerpen in de literatuur, en weer en wind hebben hun sporen nagelaten.Ga naar eind4 Geen wonder dat dichters, spoorzoekers bij uitstek, als Han G. Hoekstra, Diet Huber, Annie M.G. Schmidt, Willem Wilmink, en voor heel jonge kinderen ook Nannie Kuiper en Miep Diekmann, zich in hun werk door deze unieke vondsten laten inspireren. Maar is het ook mogelijk nieuwe bakerrijmen te maken, gedichten te schrijven die de taal zo melodisch, ritmisch en associatief laten spelen dat ze een tijdloosheid overbrengen met sfeer, gevoel, betekenis en gebruiksmogelijkheden die niet wezenlijk verschillen van de ons overgeleverde kindervolkslyriek? Kun je, met andere woorden, verweerde gevonden voorwerpen maken? Han G. Hoekstra heeft het geprobeerd, in Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doosGa naar eind5
Kwam u bijgeval
Wollewitje tegen?
Liep ze soms te wandelen
In de Kalverstraat?
In het Vondelpark
Of soms in lijn negen?
(...)
maar in deze en andere bundels van zijn hand toont hij zich eerder de lenige, creatieve, aan de oude kinderrijmen schatplichtige dichterlijke verteller, dan dat hij er in is geslaagd nieuwe bakerversjes te schrijven die de oude naar de kroon kunnen steken. Een uitgesleten steen is niet te maken, zegt Kees Fens, en gevonden voorwerpen vragen om verliezers en dat kan niemand willen worden. Wie schrijft, ziet de taal nooit tussen zijn oogharen door, en zo ziet de taal van de bakerversjes er toch uit. Maar het is wel mogelijk over de oude versjes heen nieuwe te schrijven, zonder dat je namaak-antiek krijgt. De onbegrijpelijkheid en ongerijmdheid van de langdurige overlevering en de vele misverstanden zijn onbereikbaar. Er kan echter | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
wel een indruk van natuurlijkheid van het oude gehaald worden.Ga naar eind6 Lang zul je leven
waar ben je gebleven,
en waar bleef het lammetje,
het meisje met het kammetje,
het meisje met de gouden schaar,
de herder met het blond krulhaar,
de berg, de allerhoogste
waar het lammetje de droogste,
de verste plek had opgezocht...
Als je daar nog eens komen mocht,
doe dan de groeten van mij
en maak er even een buiging bij.
uit: Lang zul je leven (1988) | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
Een verhaal uit de oude tijdFens schreef deze woorden naar aanleiding van het debuut van Ienne Biemans die in 1985 een bundel met 26 gedichtjes publiceerde waarvan de uitgever op de achterflap opmerkte: We durven te zeggen dat het háár gelukt is eigentijdse bakerrijmen te schrijven. In de twee volgende bundels, Lang zul je leven (1988), die bekroond werd met de Nienke van Hichtum-prijs, en Ik was de zee (1989), is de genre-aanduiding bakerrijmpjes gepromoveerd tot ondertitel, en de vraag is of dat terecht is. Wie bakerrijmen schrijft, in het verlengde van een anonieme traditie, zou daar bijna zijn naam door verliezen en gaan twijfelen aan zijn vleselijke bestaan,Ga naar eind7 verklaart Wiel Kusters de toespeling die in de titel van Biemans debuut valt te lezen.
Mijn naam is Ka.
Ik denk dat ik besta.
is inderdaad op te vatten als een soort Cartesiaanse identiteitsverklaring met naam en toenaam, een programmatisch begin. En tegelijkertijd is er de verbondenheid met het naamloze verleden, prachtig verwoord in het gedicht waarmee de bundel besluit:
Er is een boek,
je kent het niet,
het is nog niet geschreven.
De bladen zijn
tot op vandaag
nog wit en leeg gebleven.
Ik vond het in mijn vaders kast
van stof grijs en vergeten.
Als ik het niet gevonden had
zou niemand ervan weten.
De overlevering van een bijna verloren literaire traditie - het vinden van het boek in vaders kast - wordt nieuw leven ingeblazen en krijgt een gezicht, een naam, door het schrijven in de sporen van het verleden, door het opnieuw vullen van de pagi- | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
na's. En zo grijpt het slotgedicht terug naar de eerste regels van de bundel: Mijn naam is Ka. In haar gedichten weet Ienne Biemans tijdloosheid te suggereren: Het is een verhaal uit de oude tijd staat er in de eerste bundel, en in Ik was de zee begint een gedicht met
Vroeger toen alles
heel anders was.
Echo's van in het geheugen verankerde onverslijtbare regels als
Zoete melk en wittebrood
daarvan wordt ons kindje groot
die iedereen in zijn kindertijd heeft gehoord, klinken door in de ritmiek en woorden van
Havermeel en havermout
anders werd ons paardje oud
of in het gebruik van eigennamen als Kaatje, Marie en Elze Katrien. Ook bepaalde uit volksverhalen overgeleverde introductieformuleringen werken hieraan mee. Beginregels als er was eens, er waren eens, op een dag, sluiten aan bij een eeuwenoude vertelwijze waarbij het Biemans overigens meer te doen is om het oproepen van een sprookjesachtige en raadselachtige sfeer dan om een afgerond kop-en-staart-verhaal. | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Er was eens een huisje.
Er was eens een kind,
met rooie oortjes, teerbemind.
Er was eens een man.
Er was eens een vrouw.
En op een dag,
hoe kan dat nou,
viel uit haar rok,
viel uit de vouw:
zimzamzoem
een sleutelbloem.
uit: Ik was de zee (1989) | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
Dynamiek en spanning moeten het niet hebben van de opeenvolging van logische verhaalgebeurtenissen, maar van ritmisch geordende (begin)formules die sterk worden aangezet, maar in het tweede deel een verrassend vervolg krijgen in raadselachtige klank- en woordbeelden. En toch wordt er een suggestie gewekt van afronding en volledigheid als na het beluisteren van een lang sprookjesverhaal. Dat gebeurt in meer gedichten. Vergelijk bijvoorbeeld het volgende uit Lang zul je leven waarin in de eerste acht regels
Nacht en regen.
Kwam mijn zuster tegen.
Zag mijn vader op de rug.
Vader, ik durf niet terug.
Zocht mijn moeder in de stad
Die alleen maar torens had.
Torens en paleizen,
Die naar de hemel wijzen.
de cadans van formules als kwam mijn zuster, zag mijn vader en zocht mijn moeder, gecombineerd met sfeerbepalende beelden als nacht, regen, torens en paleizen, zorgt voor de expositie van een dramatische queeste. De volgende vier regels
Ongezien.
Tel tot tien.
Onverwacht.
Einde van de nacht
voeren dan de spanning in een van aftelversjes bekend ritme en met herinneringen aan het verstoppertje-spel naar een hoogtepunt dat de belofte van een bevredigende oplossing in zich draagt. Die belofte wordt, in vraag-en-antwoord-vorm, in de laatste vijf regels ook gestand gedaan: | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
en wie rijden er op een ezeltje
met een zwarte vacht,
jurk met groene naadjes,
over de kronkelpaadjes?
Natuurlijk mijn mamaatjes.
waarbij het opvalt dat de woorden een vredig en vertrouwd beeld oproepen en het herhaald gebruik van de verkleinvorm -tje(s) het geruststellend effect daarvan ondersteunt en versterkt. De zoektocht is dan voltooid en alles is ‘natuurlijk’ goed afgelopen. Maar ondanks dat blijven de woorden, zoals na elk goed verhaal, in het hoofd van de lezer spoken op zoek naar zin en betekenis. | |||||||
WollenwattenwolkenvestBiemans' poëzie bevat een hoog soortelijk gewicht aan taalspel. Niet alleen wordt verwezen naar het kinderspel waarbij afspraken worden gemaakt en rollen verdeeld:
Ik was de zee
en jij was de golven.
(...)
Jij was een droom
en ik was de wekker.
maar heel vaak lijkt het wel of de taal uit eigen beweging het spel opzoekt en daarbij de schrijfster op sleeptouw neemt in voorbeelden die de muzikaliteit van de woorden onderstrepen als in poésie pure:
Ik was
ik was je
herderstasje
Woorden en klanken reageren op elkaar (Hummel, hommel, hemelvaart), zetten het rijm in werking (ibis kwibis/kwibis kwee/en ik | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
mag niet mee) en dwingen het lezen in een ritme (Stippe slappe stappe slof) dat vol beweging en vaart is. Soms kleven de woorden daardoor aan elkaar en ontstaan er klankconstructies als waterspinnenwebben, wiegekinderleven en wollenwattenwolkenvest. Vaak wordt de lezer aangesproken door middel van een vraag en op die manier als het ware direct bij het gedicht en het spel betrokken: Hallo kindje, wil je mee?, Heb je wel eens met een reiger gepraat?, Zou je niet een beetje stil?, Waar ben je gebleven?, Ken je de slikop?. Soms leidt een opeenstapeling van vragen tot een raadselvers zoals kinderen dat vaak zelf maken:
Wie leefde als een blinde mol,
wie sliep in donkere gangen,
wie leefde als een toverkol
wie kende groot verlangen,
wie leefde kort, wie leefde lang,
dan boven, dan beneden,
wie kon wel eens
niet eten van verdriet?
Ik zeg het je: wie niet.
of is er een vraag-antwoord-spel in de vorm van een raadselachtig dialoogje. Het stapelen komt trouwens vaker voor en is een adequaat middel om de spanning en de geheimzinnigheid te verhogen, zoals in
Je opa van de sleutelbos
die maakte alle deuren los.
Er was een deur van ijzer.
Er was een deur van hout.
Er was een deur van glas in lood.
Er was een deur van goud.
Wat zat erachter?
(...)
of in het volgende versje - dat me overigens sterk doet denken aan de hallucinaire droomassociaties uit Kleine Sofie en lange Wapper en Annetje Lie in het holst van de nacht - waarin de | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
woorden elkaar op een soort estafette-manier bij de hand nemen en het verhaal vertellen:
Kaatje ging ter ziele.
Ter ziele ging op reis.
Op reis op wagenwielen.
Wielen wit van ijs.
IJzig wit naar de zon,
waar het grote bal begon
en begon en begon,
in een rode baljapon.
| |||||||
De individualiteit van het maakprocesDeze poëzie benadert de traditionele, anonieme kinderlyriek heel dicht en het is begrijpelijk dat de aanduiding ‘eigentijdse bakerrijmen’ voor het werk van Ienne Biemans wordt gebruikt. Maar toch, wie eenmaal vertrouwd is geraakt met haar gedichten en de inhoudelijke en formele kenmerken daarvan goed op zich in laat werken, ontdekt ook het raffinement van de maakster, de consciëntieuze afwegingen die steeds worden gemaakt, de regelende hand van een hoge mate van ambachtelijkheid, kortom: gaat oog krijgen voor de uniekheid en individualiteit van het maakproces. En dus voor het kunstkarakter ervan. De schatplichtigheid aan de anonieme baker- en andere rijmen laat een indruk van natuurlijkheid na, maar wel een die met opzet zo, en niet anders is georganiseerd. Of, zoals Bregje Boonstra het zei in een opstel naar aanleiding van de toekenning van de Nienke van Hichtumprijs: Het etiket bakerrijm is voor de gedichten van Biemans te veel én te weinig eer. (...) Biemans' versjes hebben juist een hoge mate van gecultiveerdheid, van zorgvuldig wikken en wegen, van proeven, afkeuren en herformuleren.Ga naar eind8 Vooral in gedichten waarin de schrijfster, zo lijkt het, terugblikt naar vroeger, naar de veilige, omsloten kindertuin waar het goed toeven was, is die invloed duidelijk waar te nemen: | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
Vroeger
toen alles heel anders was
kreeg je van je moeder
een loden jas.
Vroeger
was de winter koud
en je moeder was getrouwd.
Elke ochtend naar de kerk.
Wie vroeger geboren is,
is nu sterk,
zei mijn oma.
Ze woont in het Zuiden
waar je de klokken nog kunt horen luiden.
Ik neig ernaar díe gedichten het mooist en indrukwekkendst te vinden waarbij Ienne Biemans er voor mijn gevoel in geslaagd is de vooral formele kenmerken van anonieme bakerrijmen op een natuurlijke wijze te integreren met bovengenoemde flash-back-achtige betekenisregelende ingrepen. Zoals in:
Er was
Waar was
Hier was
je liefje zonder jas.
Natuurlijk
het was zomer.
De zon die was erbij.
En voor je erover na kon denken
was hij alweer voorbij
Wie voorbij en
wat voorbij.
Gouden regen bloeit in mei.
Gouden regen, zomerzon
van de vloer tot het plafond.
Zo'n versje laat de fascinatie die deze poëzie te weeg brengtGa naar eind9 voor jong en oud zien en draagt alle kenmerken in zich van een natuurlijk dichterschap. | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
Boeken van Ienne Biemans
|
|