| |
| |
| |
Libris Woutertje Pieterse Prijs 1992 voor Toon Tellegen
Joke Linders, Kees Fens en Toon Tellegen
Toon Tellegen is de winnaar van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1992. Na een Gouden Griffel in 1988 en een Zilveren in 1990 voor zijn filosofische verhalen over eekhoorn, mier en andere dieren, schaart hij zich met Juffrouw Kachel in de gelederen van Imme Dros, Margriet Heymans, Anne Vegter en Paul Biegel. Vijf auteurs die zo voor kinderen schrijven dat ook volwassenen er door geboeid raken.
Met de erkenning en de prijzende woorden van juryvoorzitter Kees Fens voor zijn taal, toon en aanpak is Tellegen zeer blij. Met de publiciteit eromheen minder; aan interviews heeft hij een hekel. Schrijven is voor hem een kwestie van ordenen, de juiste vorm zoeken, de woorden op papier, achter zijn bureau en onzichtbaar voor de buitenwereld. Dat verlangen lijkt strijdig met zijn dagelijkse bezigheden als huisarts in Amsterdam, maar pakt in de praktijk goed uit. Ik schrijf alleen 's avonds, in het weekeinde en in de vakanties. Dan werk ik het hardst, vooral ook omdat dan meestal de zon schijnt en met zon schrijf ik makkelijker dan zonder zon.
Een kinderboekenschrijver voelt hij zich ondanks deze prijzen niet. Hij is minstens evenveel dichter en heeft nooit bewust voor kinderen geschreven. Ik heb ook niet veel verstand, of laat ik zeggen niet meer verstand van kinderen dan wie dan ook en denk tijdens het schrijven nooit aan wat kinderen er van zullen vinden. Ik zou zo niet kunnen schrijven. Ik hou me bezig met de vorm. Voor de dierenverhalen heb ik die vrij snel gevonden. Voor Juffrouw Kachel heb ik moeten zoeken net zo lang tot ik me thuis voelde bij deze vorm: alles in de eerste persoon, tegenwoordige tijd en korte fragmenten. Ik ben bang dat ik nooit een lang aaneengesloten verhaal of boek zou kunnen schrijven, een kinderroman... Helaas. Ik zou het wel willen.
| |
| |
In het gesprek ter gelegenheid van de Gouden Griffel vier jaar geleden vertelde hij over zijn jeugd in Den Briel, een mooi stil stadje waar heel wat uurtjes voetbal liggen. Die droom van een gelukkige jeugd lijkt versplinterd door zijn nieuwste boek. Juffrouw Kachel is de nachtmerrie van ieder kind. Ze slaat, is onrechtvaardig en wandelt met olifantspoten over elk kinderlijk gevoel heen. Als die juffrouw echt bestaan heeft, moet zij de jeugd van Toon Tellegen tot een hel gemaakt hebben.
Ik heb juist heel goede herinneringen aan Den Briel. Ik kom uit een gezellig gezin -aardige ouders, twee broers en een jonger zusje. We woonden in een prachtig groot, oud huis met verschillende zolders en vlieringen. Het was bij ons thuis open, er kwamen veel mensen op bezoek. In de eerste en tweede klas van de lagere school heb ik inderdaad een juffrouw gehad die enigszins op juffrouw Kachel leek. Over haar gedrag heb ik me toen nooit verwonderd. Haar manier van doen was iets vanzelfsprekends. Ze was al zo lang schooljuffrouw en in 1948-1950 was alles anders dan nu. Ik heb absoluut maar dan ook absoluut geen trauma of wat dan ook overgehouden aan die tijd. Integendeel, zelfs de nare herinneringen aan die juffrouw zijn mij op een bepaalde manier dierbaar.
Tellegen vertelt dat hij het boek nooit geschreven zou hebben als hij er niet over begonnen zou zijn tegen Harrie Geelen op een bijeenkomst van kinderboekenschrijvers in Baarle Nassau eind 1990. Door dat gesprek kwam het idee van een dagboek bovendrijven. Maar ik heb het boek nu geschreven, en mij voorgesteld hoe ik toen was. De herinneringen aan een bepaalde juffrouw spelen daarin een rol, maar ook nogal wat fantasie. Het zijn dagboekfragmenten die gewoon op konden houden toen ik (in mijn verbeelding) naar een volgende klas ging. De hoofdfiguur in het boek heeft dat al aangekondigd. Ik schrijf net zolang in dit dagboek tot we van haar verlost zijn.
De nachtmerries in dit boek zullen kinderen zeker aanspreken vooral vanwege de eerlijkheid waarmee de ik-figuur zijn gevoelens beschrijft. Ik ben verschrikkelijk boos op juffrouw Kachel, maar dat helpt niets. Als ik nóg bozer word, woedend, echt razend, met schuim op mijn mond, zou ze dan bang van mij worden? Hij bedenkt de vreselijkste straffen voor haar, verandert haar in zijn dromen in een pad en schrijft een dreigbrief. Verschrikkelijke juffrouw
| |
| |
Kachel, Hoe gaat het met u? Met mij gaat het slecht. Ik heb pijn aan mijn arm en mijn wang van die klappen van u.U weet toch niet wie ik ben want iedereen die u kent heeft pijn aan zijn arm en zijn wang. Ik ga naar een andere school en kom in de klas bij een aardige juffrouw. Ik ga haar vertellen over u, en dan begint ze te huilen en te stampvoeten, want ze zal u een monster vinden. Of een gedrocht. Ze zal het ook doorgeven aan de regering en de radio. Op een goede dag ben ik groot en dan bent u nog niet jarig. Ik laat u nu vast weten dat ik iets aan het bedenken ben wat u toch verschrikkelijk zult vinden ... begint u maar vast te beven voor mij. Uw gevaarlijke vijand, xxx
Het afgelopen jaar publiceerde Toon Tellegen ook zijn vierde bundel dierenverhalen Misschien waren zij nergens. Dat genre gaat hem makkelijker af gaat dan schrijven over mensen. Misschien wel omdat je als schrijver hoe dan ook onzichtbaar bent in hun wereld. Het bestaat niet dat de eekhoorn zich opeens zou omdraaien, de mier zou aanstoten en zou zeggen: ‘Hé, kijk eens, mier, wie is dat...?’ ‘O dat is Toon Tellegen, onze schrijver...’ In verhalen over mensen ben je onveiliger. Dat blijkt wel bij Juffrouw Kachel. Hoeveel daarvan heb ik echt meegemaakt, in hoeverre ben ik ik? Niemand vraagt me ooit of de avonturen van de eekhoorn en de mier echt zijn gebeurd. Of hoe ik kan weten wat de eekhoorn denkt.
Dat de computertekeningen die Harrie Geelen voor dit boek maakte op de kinderboekenbeurs van Bologna een eervolle vermelding kregen, stemt Toon Tellegen zeer gelukkig. Tenslotte stond deze illustrator aan de wieg van zijn juffrouw Kachel.
| |
Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1992
Laat de gevaarlijkste zin uit het juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs van vorig jaar het begin van het rapport van dit jaar zijn. Wanneer we ons tot de betere helft bepalen, staat het Nederlandse kinderboek er, tenminste wat de kwaliteit aangaat, beslist niet slecht voor. ‘Niet slecht’ is een iets gedempt synoniem voor "goed". Een dergelijke zin veroorzaakt in sommige hoofden nog altijd lichte explosies. Het oordeel leidt daar tot de ergernis om de verwatenheid: de volwassenen oordelen over wat de kinderen lezen. Het oordeel is literair. Dat leidt nog altijd tot een zware
| |
| |
slag in genoemde hoofden. Het karakter van de laatste dreun zal duidelijk zijn: een slecht geacht, maar door kinderen veel gelezen en bewonderd boek zal nooit de prijs krijgen genoemd naar het jongetje wiens hoofdje overliep van roversliederen, die door meester Pennewip werden afgekeurd. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de leden van de jury van deze prijs behalve de pruik verder alle eigenschappen van Pennewip hebben.
Het bericht, dat ik dit jaar voorzitter van de jury ben, was nauwelijks gedrukt of in een column - alle meningen in dit land staan in de columns - werd voorspeld dat deze keer zonder twijfel de prijs zou gaan naar een boek over een kikker in een geloofscrisis. Al zou de reductie van theologische taal tot zacht gekwaak een boeiend literair werk voor kinderen kunnen opleveren, zeker in dit kikkerland, het boek is helaas nog niet verschenen.
Voor de allerlaatste keer wordt hier gezegd: deze jury schrijft niet voor wat kinderen moeten lezen. Zij bekroont een boek dat kinderen heel goed zouden kunnen lezen. Sommige kinderen. Welke? Dat kunnen we niet weten. Een kind moet bij zijn lectuur geluk hebben. In elk hoofd passen maar enkele boeken precies. De jury kan proberen het geluk te helpen. Misschien juist omdat alle vier juryleden in hun jeugd al heel veel geluk hebben gehad, kunnen zij een dialoogje als het volgende tot onderwerp van een bespreking maken:
Op zijn verjaardag kreeg de eekhoorn een cadeautje van de krekel.
‘Het is een verrassing’, zei de krekel. ‘Wat leuk’, zei de eekhoorn. ‘Dank je wel.’ Er zat een rood papiertje om de verrassing, met daaromheen een touwtje met een knoop erin. De eekhoorn begon aan de knoop te peuteren.
‘Niet doen’, zei de krekel. ‘Het moet een verrassing blijven’, zei de krekel.
‘O’, zei de eekhoorn. Hij legde de verrassing op een stapel cadeaus achter hem.
Het is uit het boek Misschien waren zij nergens van Toon Tellegen, dat de jury tot haar spijt niet heeft kunnen bekronen.
| |
| |
Wat in dat stukje proza gebeurt is een gedachtenspel, maar niet minder een taalspel. Een prachtig misverstand van twee kanten, die beide een abstractum concreet nemen, wordt er heel humoristisch in weergegeven. Het geluk om die verrassing is bij de jury groot, maar het vermoeden om het geluk dat een passage als deze in sommige kinderhoofden kan doen ontstaan, is groter. Is onze bewondering voor een dergelijk stuk proza een literaire? Natuurlijk. Want er gebeurt hier iets ongewoons met taal. En we onderschatten het kind als we menen dat het dat niet door heeft; het denkt bovendien veel concreter en minder overdrachtelijk dan volwassenen. Het verstaat daardoor ook vaak poëzie verrassend goed.
Elk woord in het geciteerde stukje werkt aan het effect ervan mee. Er zit geen geruis in de taal ervan. Waar dat geruis, dat tot dode taal kan leiden, zich manifesteerde, werd de jury achterdochtig en kritisch. Al is de gemiddelde kwaliteit van het Nederlandse kinderboek hoog, er is ook heel veel ruis in de taal van veel boeken aanwezig. Daar dient het gemak de schrijver en niet de lezer. Als een heel goed voorbeeld van de mogelijkheden van taalgebruik in een verhaal waarin minieme dingen levensbetekenis krijgen, wil de jury graag noemen het boek Wijd weg van Joke van Leeuwen. Voor het werk van Wim Hofman en dus ook voor diens vorig jaar verschenen De kerstreis geldt hetzelfde.
Wanneer over die gemiddelde kwaliteit wordt gesproken, doelt de jury ook op de uitvoering van de boeken en dus ook op de illustraties. Omdat in dit land pas iets geloofd wordt als er in een oordeel enige negativiteit meespreekt, meent de jury zich even af te mogen vragen, of niet het gevaar dreigt dat het beeld de mogelijkheden van de tekst gaat overtreffen. De jury denkt daarbij bijvoorbeeld aan de werkelijk schitterend uitgevoerde boeken van de voor het onderwijs bedoelde reeks: Niet storen, ik lees, waarvan de delen worden gemaakt door verschillende auteurs en beeldende kunstenaars. (Het is merkwaardig, dat degenen die de kinderziel voor literatuur willen behoeden, zich nooit uitspreken tegen de vaak zeer moderne kunstwerken van de illustraties. Toch moet de foto hun hoogste ideaal zijn.) Als
| |
| |
één der mooiste boeken van het afgelopen jaar wil de jury graag noemen De prinses van de moestuin van Annemie en Margriet Heymans. Zij tekenen ook voor het drievoudig verhaal van moederhuis en moedergrond.
Het kan u alleen al uit de enkele titels die hier zijn genoemd, duidelijk zijn dat de jury geen ongelukkige tijd heeft gehad. De grijze verveling, veroorzaakt door een aantal niet zo geslaagde boeken, wordt snel vergeten. In zijn genre is er een aantal kinderboeken waarop de literatuur binnen haar eigen genre trots zou zijn. Wij pretenderen niet te weten hoe kinderen op al dat voortreffelijks van taal en beeld zullen reageren. Maar bij de gegeven mogelijkheid tot reactie, moet het best mogelijke alle kansen krijgen in dat kostbare domein van de verbeelding, die één enkele zin de mogelijkheid tot uitgroei in een leven van lezen kan geven.
‘Weerwraak is scheppend’, staat ergens bij de schepper van Woutertje Pieterse, Multatuli. Hij heeft gelijk. Een boek als weerwraak, - het is een droom en niet een van de slechtste. Het boek, zelfs als het nooit in de openbaarheid komt, geeft de grote voldoening van het vastleggen. ‘Het is niet onopgemerkt gebleven.’ Het geloof in de bezwerende of wrekende macht van het geschreven woord is groot. Ik citeer nu:
Dit is mijn dagboek. Maar het is geen echt dagboek, waarin je schrijft over jezelf. Het is een dagboek over juffrouw Kachel, mijn juffrouw op school.
Ik schrijf erin als ik zeker weet dat er niemand in de buurt is.
En alleen over juffrouw Kachel.
Als ik er niet in schrijf ligt het in een geheime bergplaats.
Na mijn dood mag iedereen het lezen.
Als juffrouw Kachel dan nog leeft dan hoop ik dat ze haar verdiende loon zal krijgen.
Het zelfbedrog in de tweede zin is heel aardig, ontroerend zelfs: het dagboek gaat niet over de schrijver ervan, maar over juffrouw Kachel. Maar zijn hoofd is het centrum van alles. Geloof in de macht van het geschreven woord heeft de jongen ook. Na
| |
| |
zijn dood zal zijn dagboek nog uitwerking hebben. Maar misschien heeft hij vooral geloof in de onverwoestbare vitaliteit van juffrouw Kachel, want ze zou hem wel eens kunnen overleven. Tegenover haar onverwoestbare kracht heeft hij maar twee wapens: zijn dagboek en zijn verbeelding. En beide moeten hem even het geluk van de winnaar geven. Elke dagboekaantekening is een tijdelijke triomf van deze kleinste Joris uit de heldengeschiedenis. Elke aantekening is ook het bewijs van de vindingrijkheid van de haat, die in verbeeldingrijk vernuft niet voor de liefde onderdoet. De haat heeft met de liefde ook dit gemeen: hij centraliseert alles rond zijn object. In het dagboek van de jongen zien we de hele wereld ‘verkachelen’. Het bewijst de alomtegenwoordigheid van de juffrouw in de wereld van de jongen en vooral in zijn hoofd: daar zit ze levensgroot in.
Alles herinnert hem aan haar, alles zet zijn gedachten van weerwraak in beweging. Maar hij is machteloos. Hij heeft alleen zijn boek. Hoe zelfs in de onschuldigste en meest herkenbare, misschien zelfs conventionele jongensfantasie juffrouw Kachel zichzelf binnenlaat, kan deze dagboekaantekening bewijzen. Ik citeer het grootste deel ervan:
Als ik heel goed kan voetballen kom ik in het Nederlands Elftal.
Dat is mijn liefste wens.
In mijn gedachten gebeurt het soms.
Samen met Abe en Clavan en keeper Landman.
Als ik dan een doelpunt heb gezet mag ik iets voor de radio zeggen.
‘Hoe kwam u op dat doelpunt?’
Ik moet natuurlijk niet opscheppen.
‘Nou ja, ik kreeg hem toevallig op mijn schoen ... maar mag ik eerst even zeggen dat er één verschrikkelijk iemand bestaat in Nederland en dat is juffrouw Kachel ... nou ja, en toen dacht ik: ik kan hem het beste in de rechter bovenhoek schieten en dat deed ik toen’.
Het stukje bewijst ook, dat het dagboek in de geheime bergplaats is geweest. Abe, Clavan en Landman zijn spelers van zwart-wit foto's, er was nog geen televisie en vooral: de verslaggever spreekt de voetballer aan met ‘u’. Het dagboek lijkt een posthume uitgave te zijn, De schrijver zou nu rond de vijftig zijn. Dat is
| |
| |
hij natuurlijk ook. Hij heeft het overleefd, maar niet overwonnen. Hij schreef de strafregels van zijn jeugd in het net.
De taal in het jongensdagboek is, hoe kan het anders, heel eenvoudig, maar ongewoon efficiënt. Elke dagboekaantekening is een heel summier verhaal. Samen zouden de dagboekverhalen, door hun taal, maar ook door hun concentratie op de ene figuur en haar altijd slaande hand, door de voortdurende machteloosheid van de jongen ook, door de vindingrijke verbeelding en het gebrek aan begrip dat hij thuis vindt, door de isolatie van de jongen, van dat alles het gevolg, iets benauwends kunnen krijgen, maar het tegendeel is het geval: ze werken bevrijdend. Want het is bekend geworden. Oude haat roest niet. Haat scherpt de blik. Hij verbroedert ook, want in ieders leven is een juffrouw Kachel, zeker in het leven van ontelbare kinderen.
Het zal inmiddels duidelijk zijn. De jury heeft met de vreugde die de herkenning van de machteloze haat geeft, dit jaar met de Libris Woutertje Pieterse Prijs bekroond het boek ‘Juffrouw Kachel’ van Toon Tellegen. Veel van haar overwegingen zijn in het voorgaande al genoemd. Zij wil er deze aan toevoegen:
- | De gewaagdheid van het onderwerp. |
- | De superieure manier waarop in het boek de schijn van kindertaal is gerealiseerd. Voor de slechte verstaander: het gaat om het woord ‘schijn’. Die realisatie is een niet geringe literaire prestatie. |
- | De humor in het boek, gevolg van de rijke verbeelding van de jongen. |
- | De intensiteit van het verhaal-karakter van de vaak summiere aantekeningen. Juist dat verhaal-karakter geeft de dagboekbladen de ruimte van het dagelijks leven en ontnemen aan de figuur van de jongen uitzonderlijkheid. |
- | De adequate wijze waarop de inhoud van het boek in de bandillustratie en de tekeningen van Harrie Geelen gestalte heeft gekregen. De jury van de Libris Woutertje Pieterse Prijs kijkt, zoals bekend, naar het boek als geheel. |
| |
| |
Een dagboek heeft geen einde. Dit boek, naar het schijnt, dus ook niet. Er lijken geen winnaars en geen verliezers te zijn, er lijkt niets opgelost. Met een ‘Ik wou’-zin eindigt het boek. Maar er is een einde en een oplossing. De publikatie van het dagboek. Dus het boek Juffrouw Kachel zelf. ‘In Amerika kun je een moordenaar huren’, ‘Ik ga een circus oprichten’, ‘Als ze doodgaat zal ik haar meteen vergeten’, - het is allemaal gewenst, maar niet gebeurd. Maar één ding is uitgekomen. Ik citeer:
Als ik schrijver ben mag ik zelf verzinnen hoe het met iemand afloopt.
Dat is het leukste volgens mij.
Als ik vijftien ben begin ik een boek te schrijven.
Maar eerst over anderen. Pas als ik een echte goede schrijver ben schrijf ik een boek over juffrouw Kachel.
Ik ben benieuwd hoe dàt afloopt!
Toon Tellegen heeft geduld kunnen opbrengen. De afloop is nu aan u allen bekend. Juffrouw Kachel kreeg het eeuwig leven van de literatuur.
5 maart 1992
De jury:
Kees Fens, voorzitter; Aukje Holtrop; Jacq Vogelaar; Joost van de Woestijne, leden
| |
Dankwoord Toon Tellegen
Geachte leden van de jury,
Ik dank u hartelijk voor deze prijs.
Behalve u, wil ik ook Harry Geelen bedanken, die als eerste een lucifer heeft afgestreken bij een aantal stoffige, donkere herinneringen, ze vlam heeft laten vatten, het kleine onwillige vuurtje heeft aangewakkerd en ten slotte het boek door zijn illustraties heeft laten gloeien en knetteren.
| |
| |
Ik ben uiteraard trots op deze prijs - ik ben er vooral trots op dat ik deze prijs krijg voor een boek dat zich afspeelt in Den Briel. Al heb ik maar 12 jaar in Den Briel gewoond - de eerste 12 jaar van mijn leven - toch voel ik mij altijd een Brielse jongen, of maak mijzelf wijs dat ik een Brielse jongen ben.
In Den Briel ben ik voor het eerst in aanraking gekomen met poëzie. Er waren in Den Briel twee kledingwinkels, Rijcke en Brans, en er was een rijmpje: ‘Eerst kijken bij Rijcke, dan kopen bij Brans’. Er zijn weinig andere regels die zo vaak door mijn hoofd spelen, ongevraagd, als die ene, simpele regel. Er is nog zo'n regel: Er waren twee banketbakkers in Den Briel - de gebroeders Ribbe - beiden maakten zij Brielse zandtaartjes, een soort boterkoekjes - en elk van beiden beweerde dat alleen hij het originele recept van hun vader had geërfd. Cor Ribbe adverteerde met de voor mij onvergetelijke zin:
Op de eerste April verloor Alva zijn bril,
maar wat het nog het meest heeft gespeten
is dat hij nooit Cor Ribbe's overheerlijke
zandtaartjes heeft gegeten.
Door die regel heb ik voor het eerst gezien wat beeldspraak is. Want pas na jaren kwam ik er achter dat ‘Alva zijn bril’ niet betekende dat hij echt een bril had gedragen. En nog altijd kost het mij moeite niet aan de hertog van Alva te denken als een man in een zwart pak met een zwarte hoed die op zijn knieën in het struikgewas zoekt naar zijn bril.
In Den Briel leefde ik midden in de vaderlandse geschiedenis. Vlak achter ons huis, op minder dan 100 meter, was de Noordpoort die de Watergeuzen hadden gerammeid. Als jongen voetbalde ik daar. Een deel van die poort was soms het doel.
Schuin tegenover ons huis, aan het Maarland, werd in 1665 Admiraal Jan Evertsen door het woedende Brielse gepeupel in de haven gegooid, na een verloren zeeslag in de tweede Engelse oorlog. Op de brug staande meende ik destijds precies te weten
| |
| |
waar hij bijna verdronken was. En ik probeerde mij voor te stellen hoe dat gepeupel er uit had gezien. Want gepeupel bestond niet meer, bestond alleen in vroegere eeuwen.
In de St. Catharijne-kerk, waar Willem van Oranje is getrouwd met Charlotte de Bourbon, zag ik de lege muren en lege nissen: er hing daar nog altijd wat van de stilte, geloofde ik, na de Beeldenstorm die daar had gewoed.
In Den Briel vonden de eerste, wat ik maar zal noemen, grote gebeurtenissen in mijn leven plaats - zoals de aanleg van een nieuwe brug voor ons huis. De oude brug werd nog met de hand opengedraaid. De nieuwe elektrisch. Voor de oude brugwachter die altijd naast ons huis met andere mannen zat te praten en te pruimen, was de overgang te groot. Op de dag van de officiële opening van de nieuwe brug hing hij zich op in een kast in zijn huis. Ik herinner me het gezicht van mijn vader die, als huisarts, meteen daar naar toe was geroepen en ons aan tafel vertelde wat er was gebeurd.
In Den Briel zag ik op 2 februari 1953 's ochtends een open kar voor evacuées uit Stellendam, in hun zwarte zondagse kleren - ze zongen ‘Blijf bij mij, Heer’ - terwijl zij de Markt opreden alsof zij zouden worden geëxecuteerd. En boven onze hoofden stond de klok van de Dom wekenlang op half zes.
In Den Briel leefde nog de herinnering aan de kinderboekenschrijver Johan Been, schrijver van Paddeltje en Om de schatten van El Tigretto, en ook schrijver van ons stadslied dat iedereen kende en dat begint met de regels; ‘Wij houden van ons Brieltje dat door zijn groen omkranst haast als een klein juweeltje de vreemdeling tegenglanst.’
In Den Briel ging ik als jongen van acht in 1950 's ochtends de voordeur uit, liep over de brug heen, de Voorstraat in, langs de kruidenier, de kapper van mijn vader, de slager, de vishandel en de groenteboer. Dan sloeg ik linksaf de Boterstraat in, langs de zandtaartjesfabriek van A.E.D. Ribbe, en dan rechtsaf de Rose- | |
| |
marijnstraat in - een stille straat met vervallen huizen en schuren en hoge, scheve schuttingen. En dan linksaf een schoolplein op, langs een enorme kastanjeboom, en om negen uur met andere kinderen een oud negentiende-eeuws schoolgebouw in, naar links, naar mijn lokaal, met zijn hoge kolenkachel in een hoek, zijn lange gaslampen, daar, achteraan, achter haar lessenaar zat zij, mijn juffrouw, zonder wie ik dit boek niet geschreven had, zonder wie ik deze prijs niet gekregen had.
Dank u wel.
Toon Tellegen, 5 maart 1992 |
|