Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 6
(1992)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||
De functie van schoolplaten in het lager onderwijs
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||
doelstelling. Die algemene doelstelling stel ik hieronder allereerst aan de orde. | |||||||||||||||||||||||
Het principe der aanschouwelijkheidLangzamerhand ontstaat er in de negentiende eeuw meer begrip voor de problemen van het leren van jonge kinderen. Pedagogen en onderwijzers beginnen te begrijpen dat de kinderlijke geest op een bepaalde manier benaderd moet worden wil er op een effectieve wijze van kennisvermeerdering sprake zijn. Het komt erop neer dat de hoge mate van abstractie vervangen moet worden door een grotere concreetheid, aanschouwelijkheid. Het uitgangspunt voor een midden vorige eeuw opkomend onderwijs waarin het aandachtig, van voor naar achter en van boven naar onder beschouwen van concrete voorstellingen een overwegende rol speelt, ligt in de constatering dat de geest van een kind leeg is en dus gevuld moet worden. Het kind weet niets. Als het bij voorbeeld in de klas een gieter ziet staan, dan weet het wel dat het hier om een gieter gaat, maar pas als deze op alle manieren is bekeken, betast, beklopt en besnuffeld kan het kind zich een tamelijk volledig beeld vormen van alle aspecten van het object.Ga naar eind1) De Groningse onderwijzer Brugsma, die zich uitgebreid bezighield met theorievorming op dit gebied, deed in 1839 40 platen voor het aanschouwingsonderwijs het licht zien, waarbij hij aandacht vroeg voor achtereenvolgens het gehele voorwerp, de uitwendige delen, het aantal daarvan, en zaken als kleur, stof en waarneembare eigenschappen. | |||||||||||||||||||||||
Kritiek op het aanschouwingsonderwijsIn de laatste twee decennia van de negentiende eeuw beleeft de aanmaak van leermiddelen ten behoeve van het aanschouwingsonderwijs z'n hoogtepunt. De twintig wandplaten met handleiding van Scheepstra en Walstra (1891) bij voorbeeld moeten tot de uitrusting van vele lagere scholen behoord hebben. Op deze folioplaten trof de leerling dan voorwerpen aan als de fles, de kruik, de gieter, de spade en de pet. De elementaire kennis die de opstellers van de methode willen aanbrengen, groepeert zich | |||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||
rond een aantal punten: ‘Wat er in school is’, ‘Wat er in de huiskamer is’ enzovoort. Deze kennis behoort deels tot het gebied van de natuurlijke historie, deels tot de aardrijkskunde en ook nog voor een deel tot de geschiedenis. Dat deze laatste drie vakken genoemd worden, is niet toevallig. In de schoolwet van 1857 werden deze als basisleervakken aan het leerpakket van de lagere school toegevoegd. Naast de aanschouwing door middel van platen en voorwerpen, worden de leerlingen nog verder geleid op het concrete pad via de zogenaamde schoolwandelingen. Onder leiding van de leerkracht worden tochtjes ondernomen in de omgeving van de school, waar de leerlingen allerlei zaken krijgen aangewezen. Scheepstra en Walstra, die zich ook op het gebied van de schoolwandelingen niet onbetuigd lieten, achten het bij voorbeeld voor kinderen van de lagere klassen van belang ‘eens naar de draaikevertjes op 't water’ te kijken, en daarbij de waterslakken niet te vergeten. Oudere leerlingen bekijken in het bijzonder hoe het oeverriet de bruine trossen laat hangen, hoe een koeltje door het riet strijkt en de stengels van de waterplanten in het water wiegelen’.Ga naar eind2) Nergens gaat de menigvuldige literatuur over het aanschouwingsonderwijs in op de vraag of deze geleide aanschouwing boeiend genoeg is om de aandacht van de leerlingen gevangen te houden. En toch ligt die vraag voor de hand. Zo bevat een boekje over het aanschouwingsonderwijs van Douma en Lem (1894) voorbeelden van aanschouwelijke behandeling van allerhande zaken. ‘De deur’ brengt het hier al tot tien bladzijden en ‘De appel’ zelfs tot veertien, maar deze wordt dan ook niet alleen van alle kanten bekeken, maar ook geschild, in partjes gesneden en ontpit. De pitten leiden weer naar ‘De appelboom’, maar die vereist natuurlijk een geheel aparte aanschouwing. | |||||||||||||||||||||||
Ligtharts Volle LevenHet aanschouwelijk onderwijs ondergaat een uitbreiding in het werk van Jan Ligthart. Deze bekende pedagoog heeft kritiek op de hierboven beschreven praktijk van het aanschouwen van afzonderlijke voorwerpen. Het is hem ook niet duidelijk waarom | |||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||
kinderen zoveel moeite moeten doen voor dingen die ze allang weten.Ga naar eind3) Toch is ook hij wel degelijk een voorstander van het methodisch aanbrengen van kennis. De nieuwe vorm van aanschouwelijk onderwijs die hij ontwikkelt, noemt hij zaakonderwijs. De keuze voor deze naam is begrijpelijk, want Ligthart wil de vele, ook materiële verschijningsvormen van het leven in zijn benadering betrekken. Zo systematisch mogelijk uitgaande van de directe schoolomgeving van het kind, werd zijn aanschouwingsles een ‘leesles in het groote boek der Werkelijkheid’.Ga naar eind4) Ligthart gaat uit van een onderlinge afhankelijkheid tussen de duizenderlei verschijningsvormen van de werkelijkheid. Veel hangt dus met elkaar samen. In de praktijk van het onderwijs betekent dit dat het zinloos is het kind slechts afzonderlijke voorwerpen te laten aanschouwen. Die voorwerpen namelijk zijn van bepaalde materialen gemaakt, en die materialen worden weer ergens vandaan gehaald en vervolgens bewerkt. Zo kwam Ligthart op zijn methode Het volle leven (verschijning vanaf 1905), die hij in samenwerking met de in het aanschouwingsonderwijs doorknede onderwijzers Scheepstra en Walstra tot stand bracht.Ga naar eind5) In deze methode wordt de bepleite eenheid nagestreefd door de behandeling van het ene kennisgebied als het ware spontaan, op een door het leven gedicteerde wijze, uit de behandeling van het andere te laten voortvloeien. Uitgaande van het hoofdonderwerp ‘timmeren’ krijgen de leerlingen bij voorbeeld met behulp van wandplaten allerhande kennis voorgeschoteld: van het opmeten van de maten van de houten vloer van het lokaal tot aan de inrichting en werking van een houtzaagmolen. Overbodig te vermelden dat de keuze van de verschillende deelonderwerpen bij de samenstellers van de methode berust. Het volle leven maakt gebruik van door Cornelis Jetses getekende wandplaten. De deeltjes van de methode zijn gerangschikt rond de seizoenen (bij voorbeeld ‘winterhalfjaar’, ‘zomerhalfjaar’) met daarbij behorende verrichtingen (‘timmeren’, ‘grasland’). Allerlei mensen, handelingen en objecten verschijnen op de hierbij behorende wandplaten. Zo levert ‘Grasland’ wandplaten op met als opeenvolgende titels: 1. In de weide, 2. Bos aan 't schaapscheren, 3. Aan 't maaien en hooien, 4. De laatste hooi- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||
vracht, 5. De boterbereiding’ 6. De kaasbereiding.
Hoe ‘vol’ was het door Ligthart en Jetses cum suis getoonde leven eigenlijk? De onderwijzer Douwes levert wat die volheid betreft een commentaar dat de hooggestemde theorie tot geringere proporties terugbrengt. Allereerst laat hij er geen twijfel over bestaan dat Ligtharts theorie ‘het oude in een nieuw kleedje’ weergeeft: hij poetste het wat op, bracht een lintje en een strikje aan, en zoo kwam ‘Het volle Leven’ als een prachtig vaartuigje ons schoolwater binnenzeilen, in de hoop, er een goede landingsplaats te vinden.Ga naar eind6) Onderwijzers gingen met hun leerlingen, in het kader van het zomerhalfjaar, het weideleven, de akkerbouw en de moestuin behandelen, waarna het winterhalfjaar aanbrak, met timmeren, metselen en steenhouwen. We leerden van planken en latten, van kozijnen, dorpels en posten, van romp, kiel, mast, boegspriet, tuig en want: van kleimolen en steenbakkerijen, van schelpen en kalkovens, van dakpannen en bloempotten; van marmer, graniet, blauwsteen en bazalt. We gingen bier en kaas maken; zaaien, maaien, hooien en inhalen; schapen scheren en wol tot draden spinnen, van de huiden leer maken; we verbouwden gerst, haver, tarwe, rogge, boekweit, suikerbieten en koolzaad; maalden de korrels tot meel en bakten er brood van; maakten zelf onze suiker en raapolie, en leerden zeis en zicht, ploeg en egge hanteeren; we kweekten spinazie, bloemkool, wortels, uien, kool, andijvie, boontjes en sla. En zoo maakten we dus kennis met de voornaamste cultuurgewassen en landschappen en met de meest bekende industrieen.Ga naar eind7) Dit alles, nog steeds aldus Douwes, was geen woordkramerij en geen verbalisme, het was werkelijke aanschouwing. Op basis van de hier aangeleerde begrippen konden de kinderen bij aardrijkskunde en rekenen, bij natuurkennis en in de leesles verder bouwen. Maar was het voor de kinderen interessant? Neen, zeide Ligthart, dat is het niet. Daarom heb ik er wat op gevonden: we zullen de pil vergulden. Het eerste verguldmiddel vormden de platen, als aanvulling op de aanschouwingsmiddelen. En we weten het, gekleurde platen trekken altijd de aandacht van het jonge volkje’.Ga naar eind8) Deze platen vertonen altijd enkele kinderen, die bezig zijn de verschillende in beeld gebrachte verrichtingen te bekijken. Dit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||
strookt met de bedoeling de lessen in vertelvorm te geven. Dit is het tweede verguldmiddel: De juffrouw vertelt over kinderen en vlecht dan in de beschrijving van wat die zoo al beleven, ook de nuttige leerstof. Als derde maken de leerlingen allerlei werkstukjes die met de behandelde lesstof in verband staan. Werd het onderwijs over Ligtharts ‘volle leven’ een succes? Alweer Douwes weet wel beter! De platen zijn op verschillende scholen als wandversiering aangeschaft. En op een heel enkele school volgt men ook trouw de handleidingen.’ Maar de gemiddelde schoolmeester wilde toch niet aan dit onderwijs. ‘De onderwijzers, die het zaakonderwijs werkelijk geven, behooren tot de uitzonderingen.Ga naar eind9) Ik heb Douwes uitvoerig geciteerd omdat hij als praktijkman iets meedeelt over de effecten van het onderwijs dat Ligthart voorstond. Wandplaten getekend vanuit een duidelijke didactische visie functioneren uiteindelijk vooral als wandversiering. Zo hebben ze op vele scholen bij generaties kinderen beelden ingeprent met betrekking tot het landleven en dergelijke. Het effect en de invloed daarvan mogen niet onderschat worden. Douwes beschouwt Ligtharts soort onderwijs als opgedrongen. Volgens hem heeft de pedagoog de ware aard van het kind niet begrepen. Dit verkeert op de leeftijd van zeven tot acht jaar nog in het stadium van subjectieve belangstelling. Het interesseert zich voor dingen die lekker zijn of waarmee het kan spelen. Een stoel boezemt slechts belang in als middel om bij suikerpot of koekjes te komen, of als wagon van een trein die ze in de verbeelding maken. Veel onderwijzers lieten Ligtharts ideeën links liggen. Dit soort onderwijs was immers erg bewerkelijk, en de klassen waren doorgaans groot.
Enige opmerkingen over de rol van de tekenaar Jetses bij de totstandkoming van Het volle leven, zijn alleen al om redenen van rechtvaardigheid noodzakelijk. In de loop van de produktie van de eerste serie gaat hij wandplaten tekenen voor de methode.Ga naar eind10) Deze wandplaten vertonen onmiddellijk Jetses' specifieke tekenhand. Met grote toewijding heeft hij er zich vervolgens op toegelegd zijn gecompliceerde opdrachten zo zorgvuldig mogelijk uit te werken. Dit komt erop neer dat hij de aspecten van het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||
‘volle leven’ die hij op een wandplaat moet behandelen uitgebreid en met veel sfeer in beeld brengt. Als Douwes van mening is dat de wandplaten de pil van Ligtharts methode moeten vergulden, dan moet daar worden bijgezegd dat generaties kinderen geboeid werden door de platen waarop zoveel te ontdekken viel. Niet voor niets tekende Jetses op vele van zijn platen kinderen, die de getoonde boeren en arbeiders gadesloegen bij hun werk. Deze kinderen lijken zeer op de figuurtjes die Jetses ook tekende voor series leesboekjes als Nog bij moeder en De Wereld in! Karakters als Ot en Sien en Pim en Mien werden door vrijwel iedere Nederlander gekend. Als illustrator van Hoogeveens leesplankje, met behulp waarvan miljoenen Nederlanders lezen hebben geleerd, grifte hij zijn aap, noot, mies en de overige veertien afbeeldingen op het plankje in de geheugens van de beginnende lezers. Douwes verwijt Ligthart dat hij de kinderen te veel wilde leren. Dat is zonder twijfel waar. De kinderen konden al die informatie over zeepziederijen en andere industrieën op het laatst niet meer uit elkaar houden. Maar als de methode opzij werd gelegd, bleven de populaire wandplaten van Jetses in de klassen hangen. Op die manier raakten de schoolkinderen waarschijnlijk veel meer vertrouwd met het getoonde handwerk dan veel van de critici van Ligtharts methode gedacht zullen hebben.Ga naar eind11) Echter: dat kwam door de beeldende en vooral sfeerrijke manier waarop Jetses vertelde. Die manier van vertellen betekende een werkelijke verbeelding in heldere, overzichtelijke scènes, geïdealiseerde doorkijkjes van het dagelijkse Nederlandse leven. | |||||||||||||||||||||||
Schoolplaten voor de vaderlandse geschiedenisNiet alleen wandplaten met de signatuur van Jetses verluchtten de vele schoollokalen in ons land. Andere kunstenaars leverden eveneens hun bijdrage. Onder hen neemt J.H. Isings een prominente rol in. Zijn bijdragen zijn niet minder gezichtsbepalend dan die van Jetses. Het meest bekend werden zijn bijdragen aan de serie Schoolplaten voor de vaderlandsche geschiedenis, door J.W. de Jongh en H. Wagenvoort.Ga naar eind12) De platen die, voorzien van geïllustreerde toelichting, vanaf 1911 begonnen te verschijnen, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||
kostten in die tijd f 1,90, en veertig cent duurder wanneer men ze opgeplakt ‘op zwaar carton’ wilde hebben.Ga naar eind13) De wandplaten van De Jongh en Wagenvoort, met voorstellingen als ‘De Romeinen in ons land (een nederzetting bij een vesting)’, ‘De troepen van Bossu dringen Rotterdam binnen, 9 April 1572’, ‘Aan het hof van Karel den Grooten’, ‘Floris V door de Edelen omgebracht’, ‘'s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik belegerd, 1629’ en ‘Luther op den Rijksdag te Worms, 1521’, tonen niet alleen befaamde historische evenementen maar ook tranches de vie uit het verleden. Het gaat er de makers om dat de leerlingen de geschiedenis leren kennen. Ook bij deze platen tracht men, als dat mogelijk is, de leerstof te concentreren rond de omgeving van het kind. Scheepstra bij voorbeeld wilde kinderen ontvankelijk maken voor geschiedenisonderwijs door eerst de geschiedenis van gezin en woonplaats te vertellen. De onderwijzer Verburg, onder meer schrijver van een methodisch leerboek voor onderwijzers, bedacht dat het verhaal van Robinson Crusoë zeer geschikt was als uitgangspunt: tenslotte moest deze op zijn onbewoonde eiland de wereld zo ongeveer opnieuw ontdekken en een nieuwe samenleving opbouwen.Ga naar eind14) Evenals Jetses hebben de beeldende kunstenaars die een bijdrage leverden aan de Schoolplaten voor de vaderlandsche geschiedenis, en onder hen in het bijzonder Isings, de vaderlandse geschiedenis voor generaties kinderen van een gezicht voorzien. Dat aspect verbijstert mij telkens weer als ik eraan denk. Zo'n plaat bij voorbeeld als ‘Een zomermiddag met de Muiderkring’: Misschien straalden de vaderlandse dicht- en muziekartiesten in werkelijkheid wel veel meer verveling uit op zo'n middag. Isings heeft ze voor kinderen van deze eeuw hun keurige oplettendheid gegeven. En om in dit verband nog één keer terug te komen op Jetses: die prachtige plaat ‘Ter Walvischvaart’, nummer vier uit de eerste serie van De Jongh en Wagenvoort, heeft ongetwijfeld voor lange tijd mogelijke Greenpeaceachtige gevoelens bij mij onderdrukt. Hoe dat enorme, spuitende monster met een rotgang voorbij komt varen, van alle kanten belaagd door harpoeniers in roeibootjes! Op de voorgrond valt een ijsbeer een man aan, maar gelukkig zal het beest binnen enkele sekonden door diens kameraden worden neergeschoten. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||
De vloot op de achtergrond; trotse zeilen. Zo zag het leven aan de Pool er dus uit. Wat een fascinatie! | |||||||||||||||||||||||
Het vrije stelonderwijsEen serie wandplaten waarop ik in het bijzonder de aandacht vestig, verscheen tussen 1911 en 1915 onder de titel Het vrije stelonderwijs.Ga naar eind15) De titel laat al zien dat het hier om een zogenaamde stelmethode gaat. Daaronder wordt een methode verstaan om kinderen te leren hun gedachten schriftelijk te verwoorden. Boekjes met steloefeningen verschenen meestal als onderdeel van uitgebreidere taalmethodes. Vanaf het begin van de twintigste eeuw worden in die stelmethodes soms ook afbeeldingen opgenomen. Vaak gaat het dan om een serie van vier afbeeldingen, die samen een verhaal vertellen. Dit verhaal moeten de kinderen in hun opstelschriftjes letterlijk onder woorden brengen. Sommige onderwijzers zagen een duidelijk voordeel in het gebruik van afbeeldingen bij het stellen: dan hoefden de kinderen dus niet een al in woorden gegeven verhaal na te vertellen, maar moesten zij werkelijk zelf woorden zoeken bij de plaatjes.Ga naar eind16) Het principe van opstellen schrijven aan de hand van platen, vindt in Het vrije stelonderwijs zijn bekroning. De methode bestaat uit veertig gekleurde wandplaten, verdeeld over vier series van ieder tien platen. De eerste twee series zijn getekend door de tekenaar Schlette, op aanwijzingen van de ontwerpers. Ieder van deze twintig platen is in vier scènes onderverdeeld. De derde en vierde serie, getekend door Tjerk Bottema, verschillen in onderwerpen en sfeer zeer van de eraan voorafgaande. De kleine, besloten wereld van Schlette is daar in een aantal platen vervangen door een expressionistisch geschilderde wereld, vol armoede en leed. In die derde en vierde serie vertoont iedere wandplaat nog slechts één voorstelling, die samen met de voorstelling op een bijbehorende tweede plaat het te beschrijven verhaal uitbeeldt. Een serie van tien platen geeft daardoor in totaal vijf verhalen. De wandplaten die Schlette tekende geven een (gezien de uitgever Noordhoff te Groningen niet verwonderlijke) Noordne- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||
derlands aandoende wereld weer. De derde en vierde serie verplaatsen de jeugdige opstelschrijvers naar onder meer Afrikaanse landschappen en berggebieden, hoewel de getoonde armoede weer in een duidelijke plattelandssituering voorkomt. De presentatie van stelonderwerpen via reeksen gekleurde wandplaten is nieuw en sindsdien niet meer in deze vorm herhaald. Waarom Klootsema en Brands, de auteurs, hun stelonderwijs in deze vorm laten verschijnen, wordt duidelijk uit de uitgebreide handleiding die zij laten verschijnen.Ga naar eind17) Zij sluiten zich hier aan bij de opvatting van de negentiende-eeuwse Duitse pedagoog Rudolf Hildebrand, die van mening is dat kinderen moeten schrijven over onderwerpen die hun vertrouwd zijn.Ga naar eind18) Het leven zelf levert de stof voor opstellen, aldus Klootsema en Brands. Stellen vanuit het leven bevordert niet alleen de stelvaardigheid van kinderen, maar maakt hun ziel tegelijkertijd ‘fris en helder’. Het voorgaande impliceert dat de auteurs pretenderen in hun wandplaten scènes uit het kinderleven weer te geven. Een nadere beschouwing van de plaatjes van de eerste twee series zelf verduidelijkt de bedoelingen van de samenstellers. De getoonde episodes tonen tafereeltjes waarin kinderen de hoofdrol spelen. In plaat 2 uit de tweede serie (‘Piet uit rijden’) wordt een episode getoond waarmee vooral stadskinderen niet uit eigen ervaring bekend zullen zijn geweest. Klootsema en Brands blijken dit ook te beseffen. Een correspondent die te kennen heeft gegeven dat naar zijn mening dergelijke dingen in het kinderleven niet voorvallen, geven zij als antwoord: Wij zelf als knaap hebben per varken een rijtoer door 't weiland gemaakt.Ga naar eind19)
Een voorbeeld van de veelvuldig voorkomende huiselijke tafereeltjes toont de wandplaat ‘Grootmoeders jaardag’.Ga naar eind20) Op het eerste plaatje zien wij hoe kinderen hun spaarpot legen. Het tweede plaatje toont de reden voor het plunderen van de spaarpotten. Het derde plaatje laat een verheugde grootmoeder zien en op het vierde plaatje ontvangen de kinderen hun beloning. Geen limonade en geen verjaardagstaart! Eenvoud is troef. Bovendien is grootmoeder waarschijnlijk weduwe. Terwijl op het eerste plaatje moeder zich met de kinderen bezighoudt, leest | |||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||
vader de krant. Poes drinkt melk uit een bakje. Vredigheid alom dus. Maar de voorbeeldfunctie van een wandplaat als deze is duidelijk: het zijn volwassenen die laten zien hoe het hoort. En dat is het dan ook precies wat de kinderen aan de hand van de plaat moeten beschrijven. Het in de handleiding opgenomen voorbeeldopstel bij deze wandplaat geeft dit ook duidelijk weer. Allereerst wordt een krompratende kleuter opgevoerd die teksten uitslaat van het type Opoe toe en koekjes eet. Als hij dan eveneens op eigen wijze laat weten dat opoe een ‘dootje’ moet hebben, vraagt zijn zusje En wat heeft Moe je dan verteld?, waarna de kleine Spapot, spapot! roept. Zo leren kinderen hoe ze zich in de wereld behoren te gedragen. | |||||||||||||||||||||||
Mensen, dieren, schuld en boeteEnkele platen in de eerste twee series van Het vrije stelonderwijs zijn om verschillende redenen een nadere toelichting waard.
Plaat 4 van de eerste serie vertelt het verhaaltje van een jongen die voor spook gaat spelen. Als hij als zodanig verkleed komt optreden, wordt hij aangevallen door een eerst op de deurmat slapende hond. ‘Daar had Wim niet aan gedacht’, heet de plaat. Boontje komt om zijn loontje. Kwaad moet gestraft worden. Dierenplagen (waaronder het uithalen van vogelnestjes gerekend mag worden) is een geliefd thema. Waarschijnlijk ook omdat dit in de praktijk van het kinderleven geregeld voorkwam. Plaat 9, ‘Roodborstje’, brengt het tegenovergestelde in beeld. Een roodborstje komt vanwege de koude op het ruit tikken, brengt vervolgens de winter door in een kooitje en vliegt 's zomers weer uit. ‘O, het voelde zich zoo thuis bij die vriendelijke menschen en het kwam niet in zijn kopje op, om weg te vliegen’ meldt de bijbehorende vertelling, die de idylle van ‘wie goed doet, goed ontmoet’ bloemrijk onder woorden brengt.Ga naar eind21)
De tweede (‘Oude Geerte’) en de vierde plaat (‘De redding’) in de tweede serie brachten het tot een afzonderlijke herdruk. Dit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||
mag niet verwonderlijk worden geacht. ‘Oude Geerte’ kan evenals ‘Roodborstje’ tot de idyllische voorstellingen worden gerekend. Dit wordt niet alleen duidelijk uit het in de Handleiding opgenomen opstel naar aanleiding van de plaat,Ga naar eind22) maar ook uit een versje dat de al eerder in dit artikel genoemde Douwes als ‘spreekoefening’ bij deze plaat opnam:
Oude Geerte.
In het kleine hutje
Woont een oude vrouw,
Ze heeft niets te eten,
En ze rilt van kou.
In de klas zegt meester:
- Geerte heeft zoo'n nood.
Och, ze zou zoo blij zijn
Met wat turf en brood. -
Alle kindren hebben
Geerte wat gebracht.
In de kamer ligt nu
Al een heele vracht.
Geerte zit te smullen,
't Vuurtje brandt zoo fijn!
Zoo gelukkig moesten
Alle oudjes zijn.
De herdruk van de plaat suggereert dat de winterse nooddruft van een oud mens het kinderlijke sentiment nog meer in beweging wist te brengen dan een kouwelijk roodborstje. Dat ‘De redding’ het tot een afzonderlijke herdruk bracht, ligt nog meer voor de hand. Het op deze plaat getoonde verhaal mag, als enige in de beide series die Schlette tekende, spannend worden genoemd. Ook hier doen jongens weer iets dat niet mag. Een hond brengt redding! Zeer Nederlands is ook plaat 7: ‘St. Nicolaas’. Uit deze plaat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||
blijkt de verbinding die er inhoudelijk bestaat tussen het negentiende- en begin-twintigste-eeuwse onderwijs. ‘St. Nicolaas’ laat een jongetje zien dat aan een heer vraagt een brief aan Sinterklaas voor hem te posten. De heer neemt de brief naar huis en bekijkt met zijn vrouw de wensen van het kind. Vervolgens gaat hij naar de winkel en koopt, onder toezicht van de Sint, enkele spullen, waaronder een lei. Het vierde plaatje toont de vreugde van de jongen. In zijn hand heeft hij een zakje, waarin volgens de toelichting van Klootsema en Brands speculaas zit. De situatie is in wezen niet anders dan die in ‘Oude Geerte’. Het gaat om arme mensen. En ook deze plaat beeldt een aalmoes uit, onder het mom van het Sinterklaasfeest. Daarin verschillen Klootsema en Brands niet van hun collega Lubberhuizen, die in 1889 een boekje getiteld Het opstel het licht deed zien dat dan wel geen afbeeldingen bevatte, maar wel verhaaltjes, waarvan de inhoud in een aantal punten was weergegeven. In Lubberhuizens verhaaltje is er sprake van een rijk heer, die ziet hoe kinderen hun neusjes platdrukken tegen de ruiten van goed gevulde etalages van speelgoedwinkels, teneinde de ‘oogverblindende pracht en de kostbaarheid’ van de tentoongestelde waren te bekijken. De opstelschrijvers moeten dan beschrijven welke ‘goede gedachte hem invalt’. Als de rijkaard vervolgens zijn zegenend werk onder deze armen verricht, moeten de buitengewone ‘verrassing en onuitsprekelijke blijdschap in het gezin’ worden beschreven.Ga naar eind23) In Denken en schrijven, een stelmethode voor de lagere school die de bekende onderwijzer en Neerlandicus M.J. Koenen vier jaar eerder het licht deed zien, staan arme kinderen ten tijde van het Sinterklaasfeest te hunkeren voor een bakkerswinkel. Vergeet niet een paar rijke kinderen met elkaar te laten praten over alles, wat zij verwachten, gebiedt de methodenschrijver de leerlingen. Laat een vader of moeder, oom of tante van een arm, en ook van een rijk kind, des avonds de geschenken gereedleggen of zetten. Het ontwaken des morgens. Vreugde.Ga naar eind24) Als samenvatting van dit vertoon van arm en rijk en de ermee samenhangende boodschap die de moralistische onderwijzers aan het Sinterklaasfeest verbinden, mag het volgende gedichtje gelden, opgenomen in Onze Taal, van C.H. den Hertog | |||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||
en J. Lohr, de meest succesvolle van de in de negentiende eeuw verschenen taal- en stelmethodes:
De kleine bedelaar op Sint-Nicolaasavond.
Ik slenter rond, gelijk zoo velen,
En zie de fraaie winkels aan;
Maar och, dat moois kan mij niet streelen,
Voor mij zie ik daar toch niets staan.
En sta ik morgen op, och ziet!
Bij mij reed Sint-Niklaas weer niet.
O gij, die dan van alles vindt,
Denk ook eens om het arme kind!Ga naar eind25)
| |||||||||||||||||||||||
Een memento mori in expressionistische trantHet meest opmerkelijke verschil tussen de eerste twee series en de door Tjerk Bottema getekende derde en vierde serie ligt in de aard van de voorstellingen zelf. Het is alsof de kinderen vanaf de veilige moederschoot buiten de deur worden gezet, waar armoede en koude het voor het zeggen hebben. Het, in expressionistische trant getoonde, leven is geen pretje. Dat laten de twee eerste platen van de derde serie al zien. Een koppige ezel komt in opstand tegen ‘zijn lekker leventje’.Ga naar eind26) Dit lekkere leventje betekent dat hij een kar met drie kinderen mag trekken. Een vierde jongetje probeert hem zonder succes vooruit te trekken. Dit komt de ezel, zoals plaat 2 laat zien, duur te staan. In het vervolg mag hij door een kaal en winters landschap een kar volgeladen met volle zakken trekken. De voerman zit bovenop de stapel en bewerkt de duidelijk lijdende ezel met een zweep. Boontje komt om z'n loontje. ‘De arme naaister’ van de derde en vierde plaat is op haar manier eveneens een werkezel. In haar kale kamer, de dood duidelijk op haar gezicht, werkt zij ‘hard voor haar brood’. Als zij echter in slaap valt, maken kaboutertjes haar werk af. Opmerkelijk is dat deze ingreep van de aardmannetjes plaatsvindt in een landschap dat eerder aan de hel dan aan een sprookje doet | |||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||
denken. Onder het motto ‘Klein Moedertje’ tonen de vijfde en zesde plaat een al even triest milieu, ondanks het lachende gezicht van de kleuter op de vijfde, en de lachende peuter en vader op de zesde plaat. Het is jammer dat hier een voorbeeldopstel ontbreekt. De kinderen die deze platen beschrijven, zullen nu zelf een oplossing moeten verzinnen voor de vraag of de werkelijke moeder in het ziekbed dan wel op het kerkhof verblijft. ‘Vos en Ooievaar’ tonen plotseling een andere, speelsere, penseelvoering. Wellicht ook daarom gebruikte uitgever Noordhoff een scène uit dit verhaal in een advertentie voor de methode in z'n geheel in Het Schoolblad, het belangrijkste vakblad voor onderwijzers, waarin vrijwel alle nieuwe leermethodes door de producenten onder de aandacht van het onderwijzend personeel werden gebracht. In de laatste twee platen van de derde serie gebruikt Bottema veel donkere en grijze tinten, die voor schrille contrasten zorgen. ‘Moederliefde’ is de titel van deze platen. Bij dreigend onweer vliegt een ooievaarsmoeder naar haar nest met vier jongen. Deze tracht zij daarna uit het zengend vuur te redden, althans volgens de toelichting bij plaat 10. De interpretatie dat zij besluit samen met haar jongen, die zij nog even beschermt met haar vleugels, de dood tegemoet te gaan, kan evenzeer uit de afbeelding worden getrokken.
In de vierde serie bewegen de voorstellingen zich deels in landschappen die het merendeel der kinderen niet uit eigen aanschouwing bekend zal zijn. Zo verplaatst het landschap zich in ‘St. Bernardshond’Ga naar eind27) naar een, met alweer grote nadruk op koude en ontbering, getekend berglandschap. In de platen 13 en 14, ‘Tijger en Karbouw’, is het landschap opeens Indonesisch van aard, evenals de getoonde scènes. Toch zijn ook hier de kleuren niet uitbundig, maar gedekt: er hangt een waas over het landschap. In plaat 15 ‘De clown’ gebruikt Bottema een stijl die de getoonde figuren enigszins karikaturaal aanzet. ‘Hij moet de menschen vermaken’, luidt de toelichting. Maar ook een clown is maar een mens: op de volgende plaat buigt de clown zich, in een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||
alweer kale omgeving, over het ziekbed van een vrouw of meisje. Memento mori: dat is uiteindelijk de boodschap die het merendeel van Bottema's prenten uitdragen. Het contrast tussen de eerste en laatste twee series suggereert in sterke mate de overgang van kind naar volwassene. Deze caesuur in het leven was vroeger voor de meeste kinderen, die tussen hun twaalfde en veertiende jaar in het arbeidsproces werden opgenomen, veel scherper dan tegenwoordig.
Het vrije stelonderwijs is de enige stelmethode met gebruik van wandplaten in serievorm. Tot en met 1953 vermeldde Noordhoff de methode in z'n fondscatalogus. Daarna is het afgelopen.Ga naar eind28) | |||||||||||||||||||||||
BesluitBij antiquairs en soms op een oude, donkere schoolzolder komt men de door miljoenen Nederlanders gekende en vaak bewonderde schoolplaten nog wel eens tegen. Als leermiddelen zijn ze inmiddels verouderd. De liefde van de makers ervan evenwel blijft ongeschonden overeind. Die liefde liep parallel met de ontdekking van het kind als kind. Aan die ontwikkeling ontlenen de series wandplaten, van Het volle leven tot Het vrije stelonderwijs, in historisch opzicht hun grote belang. | |||||||||||||||||||||||
NotenDe basis voor dit artikel vormde Geel 1989b (zie literatuuropgave). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||
|
|