Het meest prikkelend was ongetwijfeld de afsluitende lezing van Kees Fens, hoogleraar Moderne Letterkunde te Nijmegen, die zijn licht liet schijnen over de geschiedschrijving van de kinderen jeugdliteratuur. Zijn uitspraken gaven veel stof tot nadenken en kunnen het begin zijn van een polemiek over de termen kinder- en jeugdliteratuur. De redactie zal zijn lezing in het volgende nummer van het documentatieblad integraal publiceren. Verschillende uitspraken daarin vormen een fraaie start voor een landelijk symposium over jeugdliteraire kritiek.
De geschiedenis van de literatuur, zo zei hij, is de geschiedenis van de interpretaties, de waarderingsgeschiedenis. Literatuur wordt immers altijd doorgegeven en geordend in teksten die haaks staan op het literaire werk zelf, die veralgemenen wat bijzonder is. Dat de interpretatiedichtheid van een werk een aanwijzing kan zijn voor de kwaliteit, maakte hij duidelijk aan de hand van J.H. Leopold, A. Roland Holst, W.F. Hermans en Hans Faverey.
Een ander voorbeeld, zijn eigen poging tot nieuwe interpretaties van Minoes, maar ook de analyses van de kinderversjes door Sötemann (in Altijd acht gebleven) leverde geen teksten op die deze literatuur naar een ander filosofisch niveau tillen. Het werk is er te enkelvoudig voor en mist het vermogen tot metamorfose.
Als het werk van Annie M.G. Schmidt zich daar al niet voor leent, hoe moet het dan met de kinder- en jeugdliteratuur in het algemeen? Kinderliteratuur is kennelijk literatuur van een andere samenstelling. ‘En dat is een constatering, geen waarde-oordeel’, aldus Kees Fens. ‘We staan met veel boeken, maar met lege handen, en die handen zijn niet als een kinderhand gauw gevuld’.