| |
| |
| |
Het literaire boek
Imme Dros
In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale, negende druk van 1970, lees ik bij literatuur:
1. Letterkunde, letteren, het geheel der schriftelijke overlevering van een volk of een tijd; in enge zin echter bepaaldelijk de schone letteren.
Kan een kinderboek gerekend worden tot de schone letteren? En wie bepaald dat? Lea Dasberg noteert in Het kinderboek als opvoeder (van Gorcum, Assen 1981):
We wezen er al op dat bekroningen van kinderboeken de laatste jaren vooral uitgaan van engagement met een of ander actueel probleem, dus van een bepaalde inhoud, niet zozeer van de vorm, niet van schoonheid van de taal, spelen met taal, harmonie van compositie, rijkdom aan fantasie. Integendeel, hoe realistischer hoe beter. Dat wil niet zeggen dat er onder de bekroonde boeken niet zijn die mooi geschreven zijn, die poëzie ademen en gelukkig is er ook nog de Penseel-bekroning voor de goede illustrators, waar wonderlijk genoeg het beoordelingskriterium veel meer esthetisch bepaald is dan bij de Griffel-bekroning, de onderscheiding voor de Tekst. De Griffel-toekenning is dan ook veel meer een onderscheiding van inhoud dan van taaltekst. Er is niets tegen grote aandacht aan de inhoud te besteden, zeker pedagogisch niet, maar men moet zich dan wel realiseren dat men daarmee meer een tendens, een moraal bekroont dan een tekst. Dat men dan eerder een pedagogische uitspraak doet over het boek dan een esthetische.
Lea Dasberg stelt voor om drie bekroningen toe te passen: de gouden Griffel voor de taal, de gouden Penseel voor de illustraties (en liefst ook voor de lay-out) en bijvoorbeeld een gouden Hart voor de inhoud. In die derde bekroning zouden dan pedagogische, niet (persé) esthetische beoordelingscriteria aan bod kunnen komen.
Het is al een oude pedagogische discussie dat esthetiek, gewild of niet gewild, een pedagogische uitwerking heeft, namelijk vormend in de zin van smaakvormend en dat een frequente confrontatie met het lelijke, grove,
| |
| |
onartistieke misvormend, namelijk smaakbedervend werkt. Deze pedagogische discussie vinden we al in het Platonische ideaal van ‘kalos kai agathos’ - schoon en goed als onverbrekelijke twee-eenheid.
Het ‘agathos’ is bij ons overmatig vertegenwoordigd in het kinderboek, het ‘kalos’ allesbehalve.
Het idee een extra griffel in te stellen voor de inhoud is een interessante gedachte, net als de opvatting dat het kalos, het schone te maken heeft met de taal alleen en het agathos alleen met de inhoud. Vorm en inhoud zijn niet zomaar te scheiden, inhoud is meer dan een plot, een fabel, een verhaallijn, een ethisch verantwoorde optiek en vorm is niet alleen de organisatie van woorden en zinnen. Wie ooit geprobeerd heeft een literaire tekst te vertalen, zal weten hoe moeilijk het is de inhoud los te koppelen van de taal.
Gerard Koolschijn, vertaler van o.a. Plato en Euripides schreef in een artikel in de NRC (1 febr. 1991), dat de meest bevredigende reactie op zijn vertalingen kwam van een Amsterdamse politicus met cultuur in zijn portefeuille die zich na een Medea-première aan hem liet voorstellen en toen vroeg: ‘Meneer Koolschijn, kent u Grieks?’ - Medea was hem te actueel geweest stelt Koolschijn en hij gaat verder:
Actueel is natuurlijk alle grote literatuur (...) Als ik aan de actualiteit van Sofokles, Euripides, Thucydides en Plato iets bijdraag, is het niet door hun werk naar deze tijd toe te vertalen. Ik probeer alleen Nederlands te schrijven.
Een citaat uit zijn dankwoord bij het aanvaarden van de Nijhoffprijs voor vertalingen:
Veel vertalers dachten blijkbaar dat een dode taal ook dood vertaald moest worden, en wilden niet begrijpen dat hun oude taal eens nieuw was. Het uitgangspunt leek wel te zijn: hoe meer het gebruikte Nederlands is gedateerd, des te dichter wordt het origineel benaderd. (...)
...het zou mij niet verbazen als een Griekse tekst als: ‘Arsiton men hudoor’ (het beste is water) vertaald zou worden als ‘Poseidons element moge verkieslijk zijn.’ Wanneer ik, ook de laatste jaren ‘waarlijk’ lees voor ‘echt’ en ‘schoon’ voor ‘mooi’ en ‘jongens en meisjes’ ‘knapen en maagden’ worden, voel ik nog steeds een woede alsof een ander zich vergrijpt aan mijn jeugd.
Een paar weken geleden kocht ik Tolstoy's Anna Karenina in de nieuwe vertaling van Lourens Reedijk, uitgegeven door Veen en in dezelfde NRC waarin Gerard Koolschijn over het vertalen van klassieke meesterwerken schreef, door Marjolein Vos een nieuwe aantrekkelijke vertaling genoemd. Ik vergeleek de vertaling van Wils Huisman, uitgegeven bij Van Oorschot in 1965 in de bekende Russische bibliotheek met de ‘nieuwe, aantrekkelijke’
| |
| |
vertaling van Reedijk uit 1990. De eerste zin is identiek:
Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.
1. Alles liep verkeerd in het huis van de familie Oblonski. De vrouw des huizes had ontdekt, dat haar man een verhouding had met de Franse gouvernante, die bij hen in betrekking was geweest, en zij had haar man verklaard niet langer met hem onder een dak te kunnen leven.
Deze toestand duurde nu reeds drie dagen en was een kwelling voor de echtgenoten zelf, voor alle leden van het gezin en voor het personeel. Allen voelden, dat aan hun samenleven elke zin ontnomen was en dat de in de eerste de beste herberg toevallig bijeengekomen mensen meer bij elkaar behoorden dan zij, gezinsleden en personeel van de Oblonski's. (1965)
2. In het huis van de Oblonski's liep alles in het honderd. De vrouw des huizes was te weten gekomen dat haar man een verhouding had met hun voormalige Franse gouvernante en verklaarde niet langer met hem onder een dak te kunnen leven. Deze toestand duurde nu reeds drie dagen en werd niet slechts door de echtelieden maar ook door alle leden van het gezin en het personeel als een kwelling ervaren. Alle leden van het gezin en het personeel voelden dat hun samenleving zinloos was en dat in elke herberg de daar toevallig bij elkaar gekomen gasten een hechtere onderlinge band hadden dan zij, leden van het gezin en het personeel van de familie Oblonski. (1990)
Een paar regels verder staat bij Wils Huisman: De kinderen liepen verloren rond. Daarvan maakt Reedijk in 1990: ‘De kinderen liepen schaloos rond’. Poseidons element moge verkieslijk zijn! Ik voel woede net als Koolschijn wanneer ik een boek als Anna Karenina in 1990 volgestouwd vind met slechtsen en echters en met pluche volzinnen, alsof er sinds 1900 alleen in de Nederlandse taal geen 90 jaar voorbij zijn gegaan en ik ben erg somber als oorspronkelijke romans en zelfs kinderboeken in Nederland worden uitgegeven in een taal die mensen al geen twintig jaar meer uit hun mond krijgen. Het lijkt dan wel of Annie Schmidt voor niets heeft geschreven.
Heb je reeds iets in je maag? Ik geloof dat je slechts een kopje thee hebt genomen.
Waar is de juffrouw van groep vier? De kinderen lopen schaloos door de klas.
Het Russisch van Tolstoy is nog niet eens dood en de kluiten vallen al op de kist, maar in de NRC roemt men de vertaling nieuw en aantrekkelijk.
| |
| |
De vorm heeft invloed op de inhoud en de inhoud bepaalt de vorm. Een goed geschreven boek is een boek waarin vorm en inhoud harmonisch in elkaar overgaan, wat er staat wordt mede bepaald door hoe het er staat.
De laatste twee jaar heb ik bijna uitsluitend gewerkt aan een vertaling van de Odysseia van Homeros. De opdracht was eigenlijk een bewerking voor kinderen. Ik nam de opdracht aan. Omdat ik geen klassieke talen heb gestudeerd zou ik niet op de gedachte zijn gekomen om Homeros te vertalen, maar een bewerking kon ik natuurlijk wel maken, meende ik. Het heeft me veel tijd en moeite gekost voor ik erachter was, dat een echt goed boek niet bevredigend te bewerken is.
Als ik helemaal niets van het Grieks had geweten, als ik nooit Homeros had gelezen op school, dan zou ik de bewerking waarschijnlijk wel afgemaakt hebben, maar zelfs met de weinige kennis die ik van het werk had, was het onmogelijk. Ik herinnerde me opeens weer hele stukken van de tekst en hoe we bepaalde zinnen absoluut moesten vertalen en tenslotte zat ik met mijn oude woordjesschriften en oude grammatica en oude woordenboeken en mijn oude Homeros met de telefoon naast me en het nummer van mijn oude lerares Grieks en ik vertaalde woord voor woord, zin voor zin.
Direct in het begin drong de organisatie van het verhaal zich al op. Ik kon de volgorde van het boek niet veranderen, die had een duidelijke functie. Ik moest bij boek 1 beginnen en bij boek 24 eindigen. Maar, besloot ik, alles wat overbodig was, zou ik eruit wieden, alle extra namen, alle extra informatie die toch wel gemist kon worden. Wel stelde ik de eis aan mezelf dat ik de herhalingen in de tekst, die zo opvallend zijn bij Homeros, zou aanhouden en ook het metrum van de zinnen. Na vier volledig uitgeschreven of getypte versies, die steeds uitgebreider werden, want niet alleen de organisatie van het geheel, maar ook de organisatie van elk onderdeel binnen het werk bleek uiteindelijk een functie te hebben, begon ik voor de vijfde keer en nu aan een onverkorte, metrische en zo letterlijk mogelijke vertaling. Vorm en inhoud zijn verstrengeld, ik zou niet kunnen aanwijzen waar de vorm eindigt en de inhoud begint.
Dus om kort te gaan, toch maar geen apart gouden hartje voor de inhoud. Het is trouwens de vraag of het waar is dat de penseeljury eerder esthetisch te werk gaat, ik zou wel eens willen zien wat er gebeurde als bepaalde illustraties briljant getekend, maar aanstootgevend of opruiend waren.
Sinds Lea Dasberg haar studie publiceerde, is er wel iets veranderd in de houding ten opzichte van het kinderboek. Dankzij inspanningen van schrijvers, recensenten, wetenschappers, uitgevers, medewerkers van biblio- | |
| |
theken en een groeiend aantal literaire bekroningen wordt het kinderboek als literair genre nu iets serieuzer genomen dan tien jaar geleden.
In 1987 werd een nieuwe prijs ingesteld voor Nederlandstalige, literaire kinder- en jeugdboeken op initiatief van een aantal kinderboekenrecensenten. Het doel van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs is de bevordering van de kwaliteit van het Nederlandstalige jeugdboek. Het werk wordt beoordeeld op zowel taal en inhoud als op illustraties en vormgeving. De jury bestaat uit vier leden. Tenminste een jurylid is jeugdliteratuurcriticus, tenminste een jurylid is deskundig op het terrein van vormgeving en illustraties, tenminste een jurylid is op de hoogte van of werkzaam in de volwassenenliteratuur, het vierde jurylid fungeert als voorzitter en heeft duidelijke interesse in de literatuur, de jeugdliteratuur in het bijzonder. Jan Blokker, voorzitter van de LWPP in het juryrapport van 1988:
Mogelijk is het een kenmerk van literatuur: dat er een geheim mee gemoeid is dat zich nooit helemaal laat ontsluieren, omdat lezen toch iets anders is dan het oplossen van de Hongaarse kubus; lezen is altijd een vorm van boven je macht grijpen. Hoe onbevangener de lezer, des te groter en ondoorgrondelijker en verlokkender het mysterie. (...) Wat dat betreft moet er ook geen onderscheid gelden tussen kinderboeken en andere boeken: alle boeken maken, als ze goed zijn, gelijkelijk deel uit van wat we literatuur noemen.
Oscar Wilde zei het al, er zijn maar twee soorten boeken, goedgeschreven boeken en slechtgeschreven boeken. Blokker maakt dan ook een kanttekening bij de reglementen:
De eerste voorwaarde, las ik in het reglement, waaraan een te beoordelen en eventueel te bekronen boek moet voldoen luidt: ‘Het boek dient geschikt te zijn voor kinderen tot zestien jaar.’ Ik moest onmiddellijk denken aan Gullivers reizen, aan Alice in Wonderland en aan een handvol sprookjes van Andersen, die wij, neem ik aan, tot op ons geheimzinnig sterfbed zouden willen herlezen.
Die uitspraak is voor mij een van de mooiste omschrijvingen van wat literatuur is. Maar omdat smaken verschillen zal de ultieme lektuur van sterfbed tot sterfbed verschillen. Voor de Schrift maak ik natuurlijk een uitzondering.
Over het vormen van de literaire smaak van kinderen hebben Blokker en Dasberg allebei een duidelijke mening: Blokker citeert in 1988 en 1990 Bordewijk met een uitspraak van Bint: De meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen. Lea Dasberg schrijft in 1981 over het taalonderwijs:
| |
| |
Men is oprecht geïnteresseerd in wat het kind (al) mooi vindt en wil daarbij aansluiten in hetgeen men het aanbiedt, maar men is er minder op uit kinderen nog ongekende vormen van schoonheid te laten ontdekken en nog niet geziene objecten van schoonheid aan te bieden. Doet men dit al wel en de eerste reactie van de kinderen is negatief, dan concludeert men licht, dat dit dus niet ‘des kinds’ is, of dat deze kinderen daar nog niet aan toe zijn en dan ziet men van verder aanbieden af.
Dasberg wijst erop dat moeders hun babies vast eten blijven voeren ook als het kind in het begin niet van vloeibaar op vast eten wil overgaan, maar dat bij het opvoeden dit soort zelfverzekerdheid in het kwade daglicht van indoctrinatie is gesteld. Blokker in 1990:
Muzische vorming is in ons onderwijs geloof ik nog altijd een ideaal dat niet verder reikt dan dat alle kinderen een carnavalshit op de mondharmonica leren spelen.
Hij reageert op een lezing van Anne de Vries in 1990 die de titel droeg: Het verdwijnende kinderboek. De Vries tekende bezwaar aan tegen de jury's van kinderboeken die de laatste jaren een te rigide, te eenzijdige literaire maatstaf zouden hanteren. Hij bepleitte een ‘ruimere literatuuropvatting, waarin niet alleen aandacht werd besteed aan het abstracte niveau van de interpretatie, maar ook aan het concrete verhaal, dat in termen van kinderen in de eerste plaats ‘spannend’ moet zijn. Door al die literaire eisen van volwassenen zou het kinderboek verdwijnen om plaats te maken voor het kinderboek voor volwassenen. Citaat:
Natuurlijk moeten we de grenzen van het kinderboek verkennen, maar we moeten ons niet zo laten meeslepen door onze eigen voorkeur, dat we kinderen literatuur gaan opdringen, waar ze niets van begrijpen.
Een nieuw geluid. Het kinderboek is nu al een paar jaar beoordeeld op literaire kwaliteiten en het wordt dus hoog tijd de noodklok te luiden! Terug naar het leuke, spannende kinderboek dat zo lekker wegleest. Anne de Vries baseert zijn bezorgdheid op een onderzoek van een zekere jeugdbibliothecaris die twee met de LWPP bekroonde boeken door kinderen liet lezen en na een jaar nog niet een keer een kind had getroffen dat er zelfs maar doorheen was gekomen. De reactie van Blokker:
Er valt niet af te leiden dat die steekproef in de buurt van de representativiteit kwam. Maar wat me hindert in het type bewijsvoering is de vox-populi galm, die we ook zo goed kennen van woordvoerders die namens de TROS, Veronica of Véronique verzekeren precies te weten waar mensen en kinderen naar willen kijken.
| |
| |
In een artikel over jeugdliteratuurkritiek in Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur (nummer 14) vraagt Peter van den Hoven zich af, of de jeugdliteraire kritiek bijgedragen heeft aan de emancipatie van de jeugdliteratuur. Hij pleit voor een:
boekgerichte aanpak, waarbij het kinderboek in eerste instantie beschouwd wordt als een literair object. Een tekstgerichte literatuurbenadering dus, waarbij het erom gaat dat de recensent de vormgeving, de taalstructuur onder het vergrootglas legt om te kunnen beoordelen of en in welke mate de algemeen geldende waarheid die de schrijver heeft proberen zichtbaar te maken ook op adequate wijze is uitgedrukt. Daarmee ben ik, ik zeg het ronduit, in de loop van tien, vijftien jaar geëvolueerd van een meer literatuursociologisch georiënteerde recensent naar een overwegend tekstkritisch ingestelde criticus.
Hij zal niet de enige criticus zijn, die niet terug wil naar de tijd van voor Dasberg en trouwens, er zullen altijd genoeg leuke, spannende, gezellige kinderboeken uitgegeven worden zolang ze goed verkocht worden. Bovendien hebben we de kinderjury. Maar Plato zei al in de derde eeuw voor Christus:
Een jury is er niet om van het publiek les te krijgen maar om het publiek les te geven en, zoals oud Grieks gebruik toeliet, bezwaar te maken wanneer iemand zijn publiek op een onbehoorlijke manier het verkeerde genot bezorgt. De huidige gewoonte op Sicilië en in Italië om de beslissing over te laten aan het publiek en door stemming te bepalen wie het beste stuk heeft geschreven, heeft ook de schrijvers bedorven, want die schrijven nu om aan de wansmaak van critici van deze soort te voldoen en worden dus door hun publiek opgevoed in plaats van andersom. Daarom is ook het genot van de toeschouwers in het theater bedorven. Hun genot behoort steeds op een hoger niveau te worden gebracht, doordat aan hun karakters worden voorgehouden die hoger staan dan zijzelf, maar nu gebeurt precies het tegenovergestelde en dat is hun eigen schuld.
Het kinderboek is een betrekkelijk jong genre, en moet zich literair nog altijd in breder kring bewijzen ook al wordt het serieus genomen door de recensenten die zich bezig houden met de jeugdliteratuur.
Maar de roman werd in het begin ook afgedaan als lektuur voor onderontwikkelde personen, het keurmerk literair was voorbehouden aan meestal latijnse teksten over zaken van gewicht, zoals de godsdienst en de wetenschap, geschriften in de volkstaal over menselijke verhoudingen en
| |
| |
problemen waren goed voor het volk en gegoede dames die niets om handen hadden.
De romanschrijvers hebben zich de kritiek misschien wel aangetrokken, maar het heeft hen er niet van kunnen weerhouden door te gaan met schrijven. En de roman heeft in onze tijd alle genres achter zich gelaten als literair kunstwerk. Er zijn meer genres na verloop van tijd in de adelstand verheven.
Film en Strip werden van amusement voor de onderontwikkelde massa tot kunst gepromoveerd, de column wordt allang niet meer louter en alleen op krantepapier verspreid.
Zou er dan ook voor het literaire kinderboek een toekomst zijn weggelegd op de bovenste boekenplank? Het is de vraag. Volwassenen hebben over het algemeen geen hoge dunk van de denkwereld van kinderen. Kinderen kunnen misschien nog fabelachtig spelen op een aangepast viooltje, afstuderen in de wiskunde, computerprogramma's ontwerpen die zo ingewikkeld zijn dat ze voor volwassenen moeten worden vereenvoudigd, maar levenservaring hebben ze niet, ze kunnen zich geen oordeel vormen over het Leven met de grote L, beschreven in de Literatuur met de grote L, beoordeeld door de Kriticus met de grote K, een literatuur waarin de volwassen mens de maat is van alle dingen, en waarin kinderen levend, sprekend en denkend opgevoerd worden alsof ze door een sterrekijker of een microscoop zijn geobserveerd.
Een literair genre waarin het kind de maat van alle dingen is, kan haast niet serieus worden genomen! Welke volwassene wil zich identificeren met een kind, daarvoor heeft hij niet al die jaren vlijtig geleefd!
Er wordt in kranten en tijdschriften in verhouding bedroevend weinig ruimte gereserveerd voor het kinderboek en het heeft hoogstens nieuwswaarde als er een prijs aan is toegekend. Dan wil men nog wel eens aandacht besteden aan het fenomeen. Daarbij is het de laatste jaren gewoonte om twee schrijvers tegen elkaar uit te spelen, de door een volwassen jury bekroonde schrijver en de schrijver die door een kinderjury is uitverkoren. In 1989 stond er een dubbelinterview van Wim Hofman en Thea Beckman in een krant en afgelopen oktober zaten Evert Hartman en ik in een jeugdjournaal extra. Wij waren voor het dubbelinterview al enigszins gewaarschuwd, maar dat het zo'n genante vertoning zou worden hadden we niet kunnen voorzien. We beseften allebei donders goed dat alles wat we zeiden tegen ons gebruikt zou kunnen worden en dat er in elke uitspraak kon worden gesneden omdat het programma niet rechtstreeks werd uitgezonden. Als tijgers zaten we tegenover de dompteur. Marga van Praag hield de taaie zweep van morele bewogenheid hoog geheven: waarom werd wat kinderen mooi vonden niet bekroond. Waarom kregen de bij kinderen populaire boeken geen griffels? Bij het woord
| |
| |
kinderen schoten elke keer de stem en de wenkbrauwen omhoog en de ogen werden als schoteltjes. De tijgers gromden machteloos en probeerden vergeefs greep te krijgen op de lammetjespapvragen die steeds weer draaiden om wat kinderen vinden, wat kinderen willen lezen, alsof ook voor de kinderliteratuur een soort graadmeter als de kijkcijfers zou moeten worden ingevoerd. De media hebben er moeite mee kinderen van vloeibaar op vast voedsel over te laten gaan en doen hun best de klok terug te draaien.
Toch is er sinds Lea Dasberg haar studie publiceerde al zoveel veranderd dat de Gouden Griffel in 1988 kon gaan naar Toen niemand iets te doen had van Toon Tellegen, een bij uitstek literair kinderboek, waarvan diverse recensenten hadden opgemerkt dat het mooi geschreven was, maar misschien niet erg toegankelijk zou zijn voor kinderen. Een dergelijk volledig nieuw en literair boek is zelden populair bij een groot eigentijds publiek en dat hoeft het ook niet te zijn, er worden elk jaar honderden kinderboeken uitgegeven, voor elk wat wils. Wat wel opvalt is dat van al die boeken er maar weinig echt populair zijn en maar zeer weinig literair interessant.
Laat er geen twijfel over bestaan: een populair boek is even uniek als een literair boek, geen schrijver kan van te voren bepalen of hij een bestseller of een kunstwerk onder handen heeft. Toen niemand iets te doen had is misschien niet een doorsnee kinderboek, maar het is onmiskenbaar een kinderboek, het zou niet gepresenteerd kunnen worden als verhalenbundel voor volwassenen ondanks de literaire kwaliteiten. Dat maakt het boek zo uitermate interessant. Tellegen was geen kinderboekenschrijver, maar dichter. Hij heeft zijn verhalen niet geschreven voor kinderen, maar voor zijn eigen plezier. De uitgever heeft waarschijnlijk besloten het manuscript als kinderboek uit te geven.
Er moet voor schrijvers een goede reden zijn om kinderboeken te maken en die reden zal meestal te maken hebben met het kwellende genot van het schrijven. Een schrijver kiest zijn eigen genre, maar het komt ook voor dat het genre zich aan de schrijver opdringt. De uitgever zal moeten beslissen hoe een boek wordt gepresenteerd.
Wat mij betreft, wat ik ook doe, mijn boeken worden kinderboeken, mijn helden zijn kinderen. Misschien is het wel, omdat kinderen, vooral kleine kinderen leven in een woeste, onontgonnen wereld, waarin ze elk ding op zichzelf moeten plaatsen en veroveren. Kinderen gebruiken hun aanpassingsvermogen en fantasie bij alles wat ze meemaken en doen. Elke mededeling kan vreemd zijn. Mijn dochtertje vroeg toen haar juffrouw op de kleuterschool had gezegd, dat ze waarschijnlijk Rode Hond had: Mamma, bijt die?
| |
| |
Het is heel gewoon voor kinderen om een verhaal niet volledig te begrijpen, en dat houdt in dat het kind een eigen verhaal maakt van alles wat hij hoort en leest. Het verhaal ligt dus nergens vast, het kan van dag tot dag verschillen met behulp van dezelfde tekst. De geliefde boeken uit de kinderjaren die later zo tegenvallen zijn een bewijs van de schitterende verhalen die kinderen nog weten te maken van stuntelige, onnozel geschreven teksten. Toch zijn er zeker ook kinderen die toevallig gevoel hebben voor taal op zichzelf, die houden van woorden en zinnen en structuur, al zal een talent voor taal minder snel opvallen dan aanleg voor muziek of wiskunde en ook minder gericht gestimuleerd kunnen worden. Voor die kinderen is het van belang dat er literair interessante teksten worden geschreven voor kinderen. Zij kunnen op hun zevende nog geen Proust aan, daarvoor missen ze de nodige routine, kennis en levenservaring.
En de volwassenen die zich ongemakkelijk voelen in een kinderboek missen juist weer dat gemis aan levenservaring. Ze zijn te vergelijken met reizigers die de staat van verwarrende onkunde uit hun vroege jeugd proberen terug te vinden in vreemde streken, maar er geen geduld meer voor blijken te hebben; zodra ze aangekomen zijn, beginnen ze zich zo snel mogelijk te oriënteren, ze wapenen zich met een tolk, een reisgids, een woordenboek en verliezen datgene waarvoor ze kwamen, het woeste, lege, onbekende, lokkende land achter de horizon.
Voor mij persoonlijk heeft het schrijven van een boek altijd weer te maken met een reis in een woeste, lege wereld, waarvoor geen gidsen bestaan en waarin woorden voor het eerst gezegd worden, de wereld van het kind. Ik schrijf niet voor een publiek, ik denk niet aan een publiek als ik schrijf en dus zal ik er niet naar streven lezers op te voeden tot het schone en het goede, zelfs niet als ik het schone en het goede in combinatie met het banale en bizarre misschien zelf nastreef. |
|