Een paar woorden vooraf
Toen de Noorse jeugdboekenschrijver Tormod Haugen in september 1990 tijdens het IBBY-congres in Williamsburg, USA, zijn dankwoord bij de aanvaarding van de Hans Christian Andersenmedaille voor jeugdliteratuur had uitgesproken, waren de daar aanwezige Nederlanders het er onmiddellijk over eens: deze gedachten behoorden ook aan een Nederlands publiek te worden voorgelegd, in eerste instantie aan de Vrienden van de IBBY, in tweede instantie aan iedereen die de jeugdliteratuur een goed hart toedraagt.
Tijdens de toespraak van Haugen zat ik mij al af te vragen, waarom ik zijn woorden zo boeiend vond. Was het zijn ontwapenende en vooral persoonlijke eerlijkheid? Was het de manier waarop hij het over literatuur had en zich niet als zovelen ervoor verontschuldigde dat hij ‘slechts kinderboeken’ schreef? Was het de manier waarop hij onnadrukkelijk benadrukte, dat hij als schrijver van kinderboeken een dichter is?
Pas bij lezing en vertaling van zijn tekst ontdekte ik het: ‘Ik mag niet verwachten dat een boek voor andere mensen zal leven, als mijn hart niet in de woorden klopt en als ik zelf niet geloof in wat ik geschreven heb’, zei hij. Dat geldt niet alleen voor zijn boeken, dat geldt ook voor de gedachten die hij in deze toespraak heeft neergelegd.
Jan de Zanger