Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 3
(1989)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ideologische aspecten van Nederlands-Indische kinder- en jeugdboeken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
van de opvoeders weerspiegelen. Omdat opvoeders, die voor hun opvoedelingen boeken kopen, merendeels tot de middengroepen behoren, zullen de geproduceerde jeugdboeken vooral de ideologie van de middengroepen weerspiegelen. Het onderzoeksobject bestond uit de kinder- en jeugdboeken, die oorspronkelijk in de Nederlandse taal waren geschreven en waarvan het verhaal of de andersoortige inhoud geheel of grotendeels in Nederlands-Indië of in het V.O.C.-gebied speelde, of op weg daarheen of daarvandaan, of met personages, waarvan de belangrijksten afkomstig waren uit Nederlands-Indië. Alleen boeken met een fictioneel karakter zijn onderzocht. Boeken die exclusief bestemd waren voor het gebruik op school zijn niet onderzocht. Naar verwachting zullen er in de eerlang te verschijnen bibliografie van D. Buur over Nederlands-Indische jeugdboeken ongeveer duizend boekenGa naar eind1 worden vermeld die aan bovengenoemde kwalificaties zullen voldoen. Vanzelfsprekend konden niet al deze duizend boeken kwalitatief worden onderzocht. Er moest dus worden geselecteerd. Voor deze selectie kon geen gebruik worden gemaakt van de nog te verschijnen, naar volledigheid strevende, bibliografie van Buur. Wel is er gebruik gemaakt van Buur's bibliografie uit 1973Ga naar eind2. Deze bibliografie is bij lange na niet volledig en is in 1970 afgesloten. Omdat ik voor mijn onderzoek gemakshalve graag gebruik zou maken van mijn eigen collectie Nederlands-Indische jeugdboeken is de vergelijkbaarheid van mijn eigen collectie op verscheidene punten getoetst aan Buur's bibliografie van 1973. De bibliografie van Buur noemt 481 Nederlands-Indische jeugdboeken. De collectie Brantas omvat er 557, waarvan 510 zijn verschenen in of voor 1970. De frequentie-verdelingen van de jaren van uitgifte van de boeken uit de bibliografie en uit de collectie komen heel sterk met elkaar overeen. Als derde vergelijkingspunt is er de plaats van uitgifte. Ook hiervan is het verschil zodanig klein, dat het de aanname dat de collectie even representatief zou zijn als de bibliografie niet in de weg stond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwantitatief onderzoekBij het kwantitatieve onderzoek zijn onder meer de volgende zaken naar voren gekomen. Het oudste fictionele Nederlands-Indische jeugdboek is van 1826Ga naar eind3. Tot 1870 zijn er maar heel weinig, ca. 2,5%, Indische jeugdboeken geproduceerd. 1870 was het jaar van de beëindiging van het Cultuurstelsel, dat wil zeggen dat Nederlandse ondernemingen eigen plantages konden gaan vestigen. 1870 was één jaar na opening van het Suez-kanaal. Hierdoor was de reis naar Indië aanzienlijk bekort. Ook werd in die tijd deze reis bekort en comfortabeler doordat toen de zeilvaart steeds meer werd vervangen door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
stoomvaart. Er werden derhalve na 1870 meer Europeanen in Indië gevraagd en het werd minder bezwaarlijk voor Europese vrouwen om ook naar Indië te gaan. De vraag en de productie van Indische jeugdboeken nam dienovereenkomstig toe. Deze stijging is blijven doorgaan tot 1941 toen de oorlog een einde maakte aan een geregelde boekenproductie, zowel in Nederland als in Indië. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de boekenproductie weer op gang om na 1949, de souvereiniteitsoverdracht, weer aanzienlijk te dalen. Na 1962, het jaar van de overdracht van Nederlands Nieuw Guinea aan UNTEA was de boekenproductie ingestort tot een nadruppelen dat zich nog steeds voortzet. Uit het feit dat de productie van Indische jeugdboeken in de jaren 1826-1940 parallel loopt met het aantal Europeanen en met het aantal Europese gezinnen mag niet worden geconcludeerd dat deze boeken in meerderheid waren bestemd voor Europese kinderen in Indië. Hiertegen pleiten drie argumenten. Ten eerste worden er in de teksten van de boeken vaak zaken uitgelegd, die ieder kind in Indië wel bekend waren, maar de kinderen in Nederland niet. Ten tweede worden de boeken vaak voorzien van verklaringen van gebruikte Maleise woorden. Dit waren dan ook woorden die ieder kind in Indië wel kende, zelfs woorden waaraan een Nederlands kind in Indië het Nederlandse equivalent niet altijd zal hebben geweten. Ten derde is er het feit dat van de Indische jeugboeken een veel kleiner percentage in Indië is uitgegeven, dan dat het geval was bij de Indische boeken voor volwassenen. De verklaring van het parallel lopen van het aantal Europeanen in Indië met de productie van Indische jeugdboeken, hoewel deze boeken bestemd waren voor lezers in Nederland, moet worden gezocht in de grotere belangstelling voor Indië en vooral voor de wijze waarop de Europeanen in Indië leefden bij toeneming van het aantal ooms, tantes, neefjes en nichtjes in Indië en bij toeneming van de frequentie dat een klasgenootje op een school in Nederland het kind was van Indische verlofgangers. Welke genres waren bij de Indische jeugdboeken vertegenwoordigd? Prentenboeken 1%, gedichtenbundels 1%, navertelde inheemse volksverhalen 2%, fantastische verhalen 5%, realistisch proza 92%. De 92% realistisch proza is als volgt te verdelen: historische verhalen 1,7%, spelend in de Ned. -Indische tijd op Java 19%, in de Buitengewesten 24%, in Patria 11% en regionaal onindeelbaar 9%. Verder nog het realistisch proza dat speelt in de oorlogs- en dekolonisatie-tijd 12%. Zendingsverhalen maakten in totaal 20% uit, terwijl missieverhalen slechts 1% van de Indische jeugdboeken vormden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwalitatief onderzoekUit het grote aantal jeugdboeken met grote verscheidenheid van productie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar, genre en onderwerp moest een steekproef worden getrokken van boeken die kwalitatief zouden worden onderzocht. Het trekken van een aselecte steekproef werd afgewezen, omdat er dan waarschijnlijk een overvloed van min of meer gelijksoortige boeken, bijvoorbeeld realistisch proza spelend op Java zou worden bestudeerd, terwijl mogelijk de gedichtenbundels en de missieverhalen in het geheel niet aan bod zouden zijn gekomen. Er is derhalve gekozen voor een getrapte selectie met als doel een steekproef te verkrijgen die een zo groot mogelijke verscheidenheid zou tonen, dat wil zeggen verscheidenheid naar jaar van verschijnen, naar genre, naar onderwerp, naar plaats van handeling en naar auteur. Verder moesten in de steekproef de klassieken De scheepsjongens van Bontekoe en De Katjangs beslist voorkomen, evenals boeken van bekende veel-schrijvers, zoals J.H. van Balen, Melati van Java, Marie Kooy-van Zeggelen, Ems van Soest, M.A.M. Renes-Boldingh, S. Franke en K. Norel. Hiertoe werden zestien boekengroepen gemaakt. Uit iedere boekengroep werden drie, in enkele gevallen vijf, boeken gekozen, een oud boek, een recent boek en een boek uit de tijd er tussen in. Er werd hierbij voor gezorgd dat de frequentieverdeling van de uitgiftejaren van de steekproefboeken gelijkvorming was aan de frequentieverdeling van de bibliografie en de collectie Brantas. De boekengroepen overlapten elkaar ten dele. Dit was niet van bijzondere betekenis daar deze boekengroepen slechts functioneerden als middel voor het trekken van een representatieve steekproef. De zestien boekengroepen waren de volgende:
Tijdens het onderzoek werden de boekengroepen stuk voor stuk afgehan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
deld. Hierdoor werd bereikt, dat er gemakkelijk een beeld kon worden verkregen van de boekengroep op zich zelf beschouwd, en dat er werd vermeden dat er interferentie zou kunnen ontstaan van het jaar van uitgifte van de boeken met het tijdstip in het onderzoek waarop het boek was onderzocht. Het onderzoek vond plaats aan de hand van een van tevoren opgestelde vragenlijst. Deze vragenlijst bevatte vragen betreffende:
Mijn echtgenote en ik lazen onafhankelijk van elkaar de 52 steekproefboeken en ieder stelde een klad-rapport op. Dan vond er een discussie plaats tussen de beide onderzoekers, die duurde tot er overeenstemming was bereikt terzake van de beantwoording van de vragenlijst voor het onderhavige boek. Na bereikte overeenstemming kon dan het definitieve onderzoeksrapport van het boek worden opgemaakt. Deze onderzoeksrapporten vormden de basis voor de beschrijving van de bovengenoemde vijf ideologische aspecten zoals deze zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. Over de eerste twee aspecten volgt hieronder een résumé. Van de laatste drie aspecten worden slechts enkele conclusies vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlands nationalismeIn 1876 verscheen het volgende gedichtje in een Indisch jeugdboek:
‘Mijn oom is in de oorlog
Hij is al kapitein
Dat wil ik ook wel wezen
Maar 'k ben nu nog te klein.’Ga naar eind4
J.J. van Balen schreef in 1882 over de eerste schipvaart van de Hollanders naar Indië: ‘Geen wonder (...) dat geheel Holland en Zeeland de oogen op die schepen hadden gericht, dat iedereen het stoute plan toejuichte, dat ieders hart warm klopte voor die onversaagde, ondernemende mannen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
die het stoute stuk durfden bestaan, om, door onbekende zeeën heen, die weg te gaan zoeken naar het slechts door zijne producten bekende land, den weg te gaan uitvorschen, die door de eenigen, welke haar kenden, de Portugeezen, zoo angstvallig werd verborgen gehouden.’Ga naar eind5 In 1940, dus tijdens de Tweede Wereldoorlog, verscheen er van K. Norel ook een boek over de eerste schipvaart. Over de intocht van de expeditieleider Houtman in 1596 te Bantam schreef Norel het volgende: ‘toen Houtman met zijn gevolg door de straten van Bantam schreed (...) Oosterlingen om hen heen, vervuld van eerbied voor de witte vreemdelingen en vol bewondering voor de glans van zijde en fluweel en voor de wapperende pluimen op hun hoeden. De ploeg buikige matrozen, die de stoet besloot, was voor te tengere Oosterlingen wellicht nog indrukwekkender dan de slanke adelborsten. De blonde zonen van het noorden, groter dan op Java ooit gezien waren, maakten op de kleine bruine mensen de indruk van reuzen uit een vreemde wereld. En het imponerendst was voor de inboorlingen de man in het midden, het hoofd der delegatie, Cornelis Houtman. Hij was groot en breed en zijn gegalonneerd kleed deed aan een harnas denken. Hij liep statig als een koning temidden van zijn gevolg. De Javanen bogen in het stof. Zo was de intocht der Hollanders in Indië!’Ga naar eind6 Dezelfde K. Norel schreef nog eens een jeugdboek over de eerste schipvaart. Dit tweede boek kwam in 1979 uit, dus nadat de dekolonisatie was voltooid en in een tijd dat nationalisme geen in zwang zijnde ideologie meer was. Over dezelfde scène, die het vorige citaat betrof, de intocht van Houtman in Bantam, schreef Norel in 1979: ‘Cornelis, die als secretaris achter De Houtman liep, zag hoe de Portugezen van hun galeien naar de optocht keken en zich vrolijk maakten. Zij hadden daar ook reden toe. De schonkige matrozen waren potsierlijk in hun opsmuk. Maar vooral de Kaptèn-Mor (De Houtman, GCB) maakte een komieke indruk. Hij pufte in zijn dik fluwelen pak, zijn bepluimde steek stond scheef op zijn rode kop, zijn plooikraag, nat van zweet, lag slap om zijn dikke nek; hij was plomper dan ooit. De hele vertoning was een jammerlijk namaak van wat de Portugezen, galant en zwierig, in dit opzicht deden. Het Hof liet echter niet blijken dat de Hollanders zich slecht presenteerden. De vorst ontving zijn gasten hoffelijk.’Ga naar eind7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Kolonialisme en Indonesisch nationalismeIn 1846 verscheen het volgende gedichtje over de Nederlandse vlag in een Indisch jeugdboek: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Lieve Vlag! zoo schoon, zoo waard!
O, waai nog lang in Oostinje!
Waai er altijd, want ik min je
Als de liefste vlag op aard.’Ga naar eind8
In 1858 verscheen een reisverhaal, waarin kritiek op het kolonialisme naar voren kwam, maar ook verdediging. Het is het verhaal van een Nederlands meisje dat met haar ouders door Java reist. In het Tengger-gebergte vluchten de Tengerese kinderen voor het Nederlandse reisgezelschap. De alwetende vader legt dan uit, dat deze kinderen slechts hoogst zelden een Europeaan hebben gezien en dat zij blanken voor boze geesten houden. De moeder vraagt dan: ‘En zijn wij dan ook werkelijk voor hen geene booze geesten? Zijn wij niet gekomen, om ze uit hun eigendom te verdrijven en ze van hunne vrijheid te berooven?’ De vader ontzenuwt deze kritische vraag echter door te zeggen: ‘Daarvoor hebben wij hun onze beschaving gebracht, en hunne vrijheid hebben zij ook niet verloren; alles wat gij ziet, bewijst het tegendeel.’Ga naar eind9 In 1876, dat is drie jaren na het uitbreken van de Atjeh-oorlog, verscheen in de gedichtenbundel, waaruit al eerder het gedichtje is geciteerd over die jongen, die zo graag officier in het leger wilde zijn, het volgende:
'Ik zou wel dapper vechten.
O, was ik maar al groot!
Dan schoot ik al die brandals,
Met mijn revolver dood.
Dan zou de Koning zeggen:
‘Mijnheer, je bent mijn vriend.
Dit kruis met diamanten,
Dat heb je wel verdiend.’Ga naar eind10
Melati van Java schreef een jeugdboek, waarin de haat van de islamitische Indonesiërs jegens de Nederlanders centraal stond. Het kwam in 1890 uit. In het verhaal wordt een Nederlands jongetje door een hadji ontvoerd. Een hadji is een mohammedaan die de pelgrimstocht naar Mekka heeft volbracht en daardoor in de mohammedaanse samenleving in Nederlands-Indië bij zijn mede-mohammedanen groot aanzien genoot. De betreffende hadji uit het boek wil de ontvoerde jongen Javaans en anti-Nederlands opvoeden, zodat deze dan later kan worden ingezet in de strijd tegen de Nederlanders. De schrijfster ontkende dus het bestaan van anti-Nederlandse gevoelens niet, maar zij bracht ze in samenhang met misdaad, ontvoering, gevangen houden, woordbreuk, een vervuilde woning, vervuild beddegoed en het doen ontberen van behoorlijke medische verzorging.Ga naar eind11 In 1901 werd in de Troonrede erkend dat Nederland een zedelijke roeping te vervullen had jegens de inheemse bevolking van Nederlands-Indië. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
kolonie zou niet alleen dienen ten behoeve van het moederland; het moederland zou ook de taak hebben om als voogd deze bevolking te ontwikkelen. Deze Troonrede kan men beschouwen als het formele begin van de ethische politiek. Deze politiek kan men samenvatten als ontwikkeling van de bevolking, maar niet door de bevolking, eventueel wel met dwang, dat is met militair optreden. Natuurlijk bestonden de gedachten van de ethische politiek bij sommigen of bij velen al eerder, dan toen ze werden geformuleerd in de Troonrede. Zo kon er dan ook kort na de Troonrede van 1901, en wel in 1902, een jeugdboek verschijnen, waarin de Lombok-oorlog, een oorlog waarbij Lombok werd veroverd, wel een rechtvaardige oorlog werd genoemd, maar dat standpunt moest wel worden toegelicht en verdedigd. De Lombok-oorlog zou ten doel hebben gehad de autochtone bevolking van Lombok te bevrijden van de overheersing door Balische vorsten, die deze autochtone ‘op vreeselijke wijze’ zouden onderdrukken.Ga naar eind12 Een dergelijke verdediging was blijkens het hierboven geciteerde gedichtje uit 1876 niet nodig geweest voor de Atjeh-oorlog. Een zendingsboekje uit 1907 meet breed uit dat de bevolking van midden Celebes zo te lijden heeft onder afpersingen van hun eigen inheemse vorsten. Een militaire expeditie in 1906 is dan ook, volgens de schrijfster noodzakelijk geweest om de Toradja's te bevrijden.Ga naar eind13 Bij uitstek wordt de ethische politiek vertegenwoordigd door de schrijfster Marie Kooy-van Zeggelen. In 1908 verscheen haar De gouden kris, een boek over de conflictsituatie van een Boeginees districtshoofd, die enerzijds loyaal wil zijn met het Nederlands gezag, want dit gezag brengt toch orde, rust en welvaart, maar anderzijds niet deloyaal wil zijn jegens zijn rovende en moordende halfbroer, die nauw betrokken is bij de leiding van een opstand tegen het Nederlandse gezag. Hiernaast, maar minder op de voorgrond tredend, is er de conflictsituatie van een Nederlandse militaire commandant, waarvoor de echtgenoot van de schrijfster model heeft gestaan. Deze commandant wil vrede brengen en orde en recht, maar hij is door de situatie van roverijen en van opstand gedwongen om de opstandelingen te bestrijden en zijn soldaten bevel te geven om gericht te schieten. Hierdoor komen mannen, vrouwen en kinderen om, schuldigen zowel als misleiden.Ga naar eind14 Een missieboekje uit 1920 rechtvaardigt de aanwezigheid van de missie op Java en daarmee indirect van het koloniale bestuur, door het brengen van de christelijke beschaving en moraal noodzakelijk te stellen: ‘Als je dat 'ns ziet, hoe die Javaantjes er naar hunkeren te leeren, wat goed en kwaad is.’Ga naar eind15 Politieke acties van Indonesiërs hebben omstreeks 1920 geleid tot het verlaten van de ethische politiek door de overheid. Er werd hard opgetreden tegen nationalistische en revolutionaire activiteiten. Kritisch tegenover deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
maatregelen stond het tijdschrift ‘De Stuw’Ga naar eind16. Hiertegenover, dus uiterst negatief jegens het Indonesisch nationalisme stond de ‘Vaderlandsche Club’.Ga naar eind17 De jeugdboekenschrijvers waren ook verdeeld. Kritisch tegenover het bestuur stonden de ‘ethici’. Zo uitte een zendingsboekje in 1925 onverholen kritiek op de wijze waarop de Javaanse koelies werden geronseld voor de tabaksplantages in Deli en aldaar werden behandeld.Ga naar eind18 De marxiste Annie Romein-Verschoor laat in haar jeugdboek Aan den Oedjoeng, dat in 1928 is verschenen, maar waarvan het verhaal speelt rond 1910, de pias van het verhaal, een verlopen arts, die door niemand serieus wordt genomen, te keer gaan tegen de democratiserende bestuursmaatregelen, die tijdens het hoogtij van de ethische politiek werden genomen: ‘De heele sociëteit gnuifde, als ze hem op zijn politieke stokpaardje hadden en hij met veel armzwaaien en vuistslagen te velde trok tegen 'al die zotte nieuwigheden, gemeenteraden, zelfbestuur, ambtenaren voor dit en voor dat, allemaal vreters aan de staatsruif, mijnheer’ en er ging een hoeratje op als hij eindigde met zijn vaste recept: ‘Allemaal malligheid. Geef mij honderd bajonetten, mijnheer, en we doeken de heele rommel daar op Buitenzorg op en ik ga aan het geldlaadje zitten!’Ga naar eind19 Onder pseudoniem, Oom Pol, verscheen in 1931 bij de Arbeiderspers een Indisch jeugdboek, waarin de schrijver felle kritiek uitte tegen de vijf K's, waar de socialisten tegen streden. Hij bekritiseerde de kazerne. De Nederlanders zouden in de Atjeh-oorlog tienduizenden mensen hebben vermoord en er armoede, honger en ziekten onder de levenden hebben gebracht. ‘Heel de beschaafde wereld heeft dan ook “schande” geroepen.’ Het is de soldaten echter niet kwalijk te nemen, want zij krijgen dag-aan-dag les hoe alles ‘zoo snel mogelijk kapot te maken, wanneer het hun wordt gecommandeerd.’Ga naar eind20 De ‘koning’ wordt bekritiseerd door bestuursambtenaren op ironische wijze ‘dit “verheven” gezelschap’ te noemen en met het Nederlands bestuur coöpererende inheemsen ‘lakeien’.Ga naar eind21 Het kapitaal krijgt er van langs, want Nederlandse kooplieden zijn bedriegers, afzetters en helers.Ga naar eind22 De kroeg deugt niet, want hierdoor hebben de Nederlandse soldaten in Indië een neus zo rood als een mangistan tengevolge van het vele jeneverdrinken.Ga naar eind23 Ook de kerk deugt niet, althans niet die van de mohammedanen. Mohammedaanse geestelijken houden immers hun gelovigen voor de gek en bedriegen ze.Ga naar eind24 Opmerkelijk is dat Oom Pol wel heel kritisch is, maar dat hij het kolonialisme als zodanig niet geheel verwerpt. Het verhaal van het boek speelt rond de eeuwwisseling en toen was alles dus slecht volgens de schrijver, maar toen het boek verscheen, dat is in 1931, is alles anders: ‘Nu is dat alles gelukkig achter den rug. In plaats van soldaten zijn daar dokters, onderwijzers en ingenieurs gekomen. En nu rijden de menschen vreedzaam met elkaar in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
spoortrein.’ De eerste wereldoorlog heeft wel duurte en tekort aan rijst met zich meegebracht, ‘Doch het zal spoedig wel beter gaan. Vooral wanneer de menschen wat wijzer worden en het geld niet langer meer weggooien aan geweren, kanonnen en oorlogschepen. Helpen jullie later maar flink mee, om dit te beletten, dan zul je eens zien, hoe mooi en goed het nog kan worden in Sumatra, hier en overal. En dan behoeven vreemdelingen er niet lang meer baas te spelen.’Ga naar eind25 Jeugdboeken waarin het Indonesisch nationalisme centraal staat zijn zeldzaam. In 1936, aan het eind van de regeringsperiode van Gouverneur Generaal De Jonge, wederom een periode van harde onderdrukking van het Indonesisch nationalisme, verscheen het jeugdboek Als de gamelan speelt, geschreven door Th.J.A. Hilgers, een onderwijzer in Indië, die reeds in 1901 een boekje voor de jeugd had geschreven, dus inmiddels wel een oudere man moet zijn geweest. In zijn boek uit 1936 is een van de hoofdfiguren een oude man, opa Bosma, waarschijnlijk tot op grote hoogte een autobiografisch portret van de schrijver. Opa Bosma praat en praat en geeft zijn mening over het Indonesisch nationalisme weer aan een groepje middelbare scholieren. Dit groepje bestaat uit Nederlandse jongens en meisjes, een Javaanse jongen, een Javaans meisje en nog een Chinees meisje. Alle volksgroepen lijken op het eerste gezicht te zijn vertegenwoordigd, maar bij nauwkeurig lezen blijken alle Nederlanders totoks te zijn, dus van ongemengd bloed. Opa Bosma verdedigd de voogdij-gedachte: wel voor de Indonesiërs, maar niet door de Indonesiërs. En als de Indonesiërs niet willen luisteren, dan moeten ze maar voelen, eventueel in Boven-Digoel. De Javaanse jongen uit het verhaal heeft slechte vrienden, dat wil zeggen nationalisten. Zij verkondigen de domme leus ‘Indië, los van Holland’. Volgens opa Bosma zijn zij egoïsten, die niets presteren. Zij willen ‘Gouvernementje’ spelen. Zij zouden echter van Indië een chaos maken. Zij zouden ellende veroorzaken bij de ongelukkige bevolking. Een andere mogendheid zou zich wellicht meester maken van Insulinde. Neen, ‘Indië kan Holland nog lang niet missen’.Ga naar eind26 Volgens opa Bosma, nog steeds, zullen de Nederlanders in Indië welvaart brengen, onderwijs, geneeskundige verzorging en verbetering van de infrastructuur. Hiertoe zijn de Indonesiërs niet in staat, want zij hebben geen eerzucht. Zij denken niet aan de dag van morgen; zij kennen geen spaarzaamheid; zij hebben geen begrip van economie, van overleg en organisatie. Initiatief is hun vreemd.Ga naar eind27 Maar als Ismangoen, de Javaanse jongen, te kennen geeft ingenieur te willen worden, dan is opa Bosma hier fel op tegen. Er is immers geen behoefte aan Javaanse ingenieurs. Er zijn toch voldoende Nederlandse ingenieurs. Ismangoen moet maar een loopbaan kiezen in de landbouwvoorlichting. Zo'n Javaanse ingenieur probeert een | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
copie te zijn van een Westerling. Hij vervreemdt daardoor van zijn familie, wordt opstandig en zal dan ook worden geïnterneerd op Nieuw-Guinea in Boven-Digoel.Ga naar eind28 Na al deze wijsheden te hebben aangehoord antwoordt Ismangoen zonder enige ironie: ‘Ik dank u, mijnheer, voor uw wijze en duidelijke woorden (...). Zóó heb ik nog nooit iemand hooren redeneeren. Ik zou wenschen, dat allen, die u revolutionair noemt -volgens mij zijn het zoekers- in staat werden gesteld, zulke redeneeringen aan te hooren. Ik zal zeker over uw ideeën nadenken en als het te pas komt, met mijn vrienden er over spreken.’Ga naar eind29 Naar aanleiding van de beschrijving door Hilgers van Ismangoen kan men zich afvragen in hoeverre de schrijver zich heeft laten leiden, enerzijds door het voorbeeld van Ir. Soekarno, de latere president van de Republiek Indonesië, en anderzijds door het voorbeeld van Ismangoen Danoe Winoto, de Javaan die met zijn westerse opleiding aan het gymnasium te Batavia, in 1875 te Delft op loffelijke wijze het radicaal van Indisch ambtenaar verkreeg, maar nooit door de Indische regering als bestuursambtenaar werd benoemd en slechts een loopbaan kon volgen bij het inheemse onderwijs.Ga naar eind30 Een verdediging van de wijze waarop de Nederlanders Indië koloniseerden is te vinden in Ems van Soest's zoveelste bakvissenroman Alleen in 't volle leven uit 1937. Een groot aantal personages geeft haar mening ten beste over Indië. De negatieve vooroordelen en generalisaties worden gezegd door Nederlanders in Nederland die Indië niet uit eigen ervaring kennen. Volgens hen is Indië een gevaarlijk land waar men kans loopt door een slang te worden gebeten of een zonnesteek te krijgen. Het is er onzindelijk met het rottende afval op de trottoirs. Men wordt er lui door het gemak van de vele huisbedienden. Volgens de Nederlanders in Indië, daarentegen, is Indië een modern land met goede winkels, goede wegen, goede gemeente-reinigingsdiensten en met meer orde en tucht dan er in Holland te vinden is. De doorslag in deze controverse wordt gegeven door een sympathieke Amerikaanse schrijver, een man die vele landen heeft bezocht en het dus kan weten en onpartijdig is. Volgens deze Amerikaan wordt Nederlands-Indië beter bestuurd dan de Britse koloniën. De wegen en gebouwen zijn in Nederlands-Indië beter. De bevolking is er minder slaafs en wordt er ook niet geslagen, zoals in Brits-Indië. Over het nationalisme, met name de Indonesische elite, die niet is opgenomen in de Indische ambtenarij, laat Ems van Soest zich nogal sneerend uit: ‘Inlanders in Westersche kleeding met kalotjes scheef op één oor, de haren “gewaved”, glimmend bruine schoenen, vulpenhouder en -potlood als teeken van “educatie en intellect” in den borstzak’.Ga naar eind31 In 1941, dus tijdens de Tweede Wereldoorlog, verscheen Ams houdt van Indië, geschreven door M.J. van Marle-Hubregtse. De titel wijst al op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
verbondenheid van Indië en Nederland. Op grond van deze verbondenheid zou het Indonesisch nationalisme dus moeten worden afgewezen. Dit wordt in het boek wel niet expliciet gezegd, maar wel gesuggereerd. In het boek wordt verteld, dat een Javaanse jongen, de zoon van een bestuursambtenaar, en zijn Nederlandse klasgenoot een gesprek voeren. In dit gesprek blijkt dat het meisje van Indië houdt. Het is haar geboorteland en zij houdt van het land en van de mensen. Het bestaan van zulk een liefde en verbondenheid bij de Nederlandse was nog nooit eerder bij de Javaan beseft. Hij ‘voelde een diepe genegenheid voor dit blonde meisje van ander ras, dat hem zo eenvoudig als kameraad had aanvaard en nu ook zijn land tot het hare maakte.’Ga naar eind32 Kort na de oorlog, in 1946, verscheen het tijdens de oorlog geschreven boek De dappere Makassaar van Fr. van den Dungen. Het is een mallotig verhaal over de oorlog met Japan, waarin een Makassaarse visser voor de Nederlanders spionneert en de Japanners bevecht. Volgens de schrijver zou de Nederlandse gezagvoerder van een marineboot zich als volgt in een toespraak tot zijn bemanning hebben gewend: ‘Gij allen weet, dat wij Blanken, hier de Christelijke beschaving willen brengen tot heil van onze bruine broeders. Gij allen weet, dat wij Hollanders hier in Indië reeds eeuwen hebben gezwoegd en gewerkt, dat wij Indië vruchtbaar hebben gemaakt met ons zweet en met ons bloed. Gij allen weet, dat wij rechten verworven hebben hier in Indië.’Ga naar eind33 En de Makassaarse visser zou aldus tegen een Japanse duikbootkapitein hebben gesproken: ‘Ik ben Nederlandsch-Indisch onderdaan trouw aan Koningin Wilhelmina en trouw aan de Nederlandsche vlag (...) Overigens wij ons helemaal niet voelen onderdrukt en wij helemaal niet snakken naar bevrijding.’Ga naar eind34 Volgens de verteller van het verhaal zijn er echter wel groepen Indonesiërs, ‘die op 'n gluiperige manier den opruier naar den mond gepraat zouden hebben’.Ga naar eind35 Maar Dajaks zijn, volgens de verteller, wel loyaal met Nederland in de verdediging tegen Japan. Chinezen zijn ook al loyaal. De feiten waren echter dat op het moment van verschijnen van het boek er in Indonesië een bevrijdingsoorlog woedde. Over deze bevrijdingsoorlog met de excessen van het vermoorden van Nederlandse burgers, vrouwen en kinderen, het met mortieren en mitrailleurs beschieten van vrouwenkampen vertelt Diet Kramer in Thuisvaart (1948). De schrijfster laat een Nederlands meisje van 21 jaar, dat de oorlog in Indië had doorgebracht en de excessen van Ambarawa had meegemaakt, het volgende denken: ‘Als ik een Javaan was, zou ik vrij willen zijn. Ik zou er voor willen vechten. Het is eigenlijk onfatsoenlijk om er in deze tijd nog koloniën op na te houden.’Ga naar eind36 Haar broer wil na de oorlog naar Indonesië ondanks het optreden van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Indonesische ‘extremisten’ om er te werken aan de na-oorlogse wederopbouw: ‘Er is daar veel werk te doen, niet voor Holland alleen, voor de mensheid. En gek, heb je dat gevoel ook...dat je dat volk, ondanks alles, toch als je broedervolk blijft beschouwen?’Ga naar eind37 Misschien klinkt het nu wat theatraal, daarom kan het in 1948 nog wel een eerlijke getuigenis zijn geweest. In 1984 is alles voorbij: de kolonisatie, de oorlog, de dekolonisatie, de confrontatie-politiek van Soekarno, de grote uittocht van de Nederlanders uit Indonesië, het beheer over Nederlands Nieuw Guinea. In 1984 kan er gelachen worden om de angsten die de Nederlanders hebben gehad in Nederlands Indië, angsten om nationalistische opstandjes en angsten om roversbenden zonder enige politieke achtergrond. Alet Schouten lacht om haar jeugd op Sumatra in de jaren twintig: ‘En dan was er nog een ander gerucht, over oproerige elementen. (...) Aan degene die het dichtst in de buurt was, dat was toevallig Kareltjes moeder, had Netje gevraagd, “Wat zijn oproerige elementen?”. Kareltje moeder deed als een kat die je op haar staart trapt. Ze vloog op, sloeg een hand voor Netjes mond, bijna een klap en siste zacht, “Dat mag je nooit zeggen! Nooit, nooit, hoor je!”. Het was zo'n gefluisterde afschuw, dat Netje echt schrok. Dit had ze niet geweten. Er bestonden van die woorden die iets heel smerigs betekenden al klonken ze nog zo gewoon.’Ga naar eind38 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesIndische jeugdboeken geven een goede afspiegeling van de ideologie van Nederlanders terzake van het kolonialisme, het Nederlandse nationalisme en het Indonesische. De in de loop van de tijd plaats gehad hebbende politieke gebeurtenissen, maatschappelijke veranderingen en dergelijke, die ook mentaliteitsveranderingen met zich hebben meegebracht, lijken hun weerslag te vinden in Indische jeugdboeken. Opvallend is dat geen van de onderzochte voor-oorlogse boeken, ook niet die van de marxisten Annie Romein-Verschoor en Oom Pol, het kolonialisme als zodanig geheel verwerpen. Er wordt gepleit voor verbetering, voor vermijding van onrecht en willekeur, maar niet voor een radicale beëindiging op korte termijn van de koloniale relatie van Nederland met Nederlands-Indië. Na de Tweede Wereldoorlog komt hier snel en duidelijk verandering in. Voor wat betreft racisme en etnocentrisme is onder meer het volgende gevonden. Er zijn Indische jeugdboeken uitgegeven met duidelijke racistische tendensen en in groter aantal met etnocentristische tendensen. Venijnig racisme zoals wel voorkomt in anti-semitische jeugdboeken is niet waargenomen. Indische jeugdboeken kunnen ook wel anti-racistisch en antietnocentrisch zijn bedoeld. Een relatie met de tijd kon, voor wat betreft de tijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
vóór de souvereiniteitsoverdracht, niet worden vastgesteld. Het is verder merkwaardig dat alle anti-racistisch bedoelde boeken, dat zijn die boeken waarin de schrijver of de verteller zich expliciet uitspreekt tegen het racisme, toch bepaalde uitlatingen bevatten die thans als racistisch worden gekwalificeerd. Ook de boeken van Annie Romein-Verschoor en van Oom Pol zijn hier niet aan ontkomen. |
|