| |
| |
| |
Het schrijven van historische jeugdboeken
Thea Beckman
Schrijven voor jonge lezers is één ding; het schrijven van een historische roman voor jonge lezers is wezenlijk iets heel anders.
In het algemeen geldt dat wie voor de jeugd schrijft, volop gebruik mag maken van de fantasie. Als auteur kun je je heerlijk uitleven in allerlei fabeldieren; je kunt de dolste avonturen verzinnen; je kunt wondertjes laten gebeuren; je kunt je ook beperken tot de alledaagse werkelijkheid en daarop je vertelling baseren, maar ook die zal voor het grootste gedeelte toch weer gefantaseerd zijn.
Zodra je echter een historisch onderwerp kiest voor je jeugdboek verandert de zaak. Want nu krijg je onherroepelijk te maken met feiten. Je moet er rekening mee houden dat bepaalde gebeurtenissen werkelijk hebben plaatsgevonden. Dat bepaalde personen werkelijk hebben geleefd. Dat de mensen uit het gekozen tijdvak bepaalde zaken geloofden en andere zaken nog niet konden weten. Kortom: je actie-radius wordt zeer beperkt. Je kunt niet meer raak fantaseren, je kunt niet langer gebeurtenissen naar je hand zetten, schrappen of inpassen: je hebt een harnas aangetrokken.
Daarbij telt zwaar mee dat je boek is bedoeld voor jónge lezers, voor kinderen van een jaar of 11, 12, en ouder. Wie voor volwassenen schrijft kan aannemen dat die lezers over aardig wat voorkennis beschikken, zodat je hun niet alles van begin af aan hoeft uit te leggen. Maar wat weten kinderen over lang geleden? Ze hebben wat geschiedenis op school gehad, en dan mag je hopen dat de onderwijsgevende boeiend kon vertellen want anders hebben de leerlingen er toch niets van onthouden, behalve wat nietszeggende jaartallen.
Bovendien: geschiedenis is altijd ingewikkeld. Elk tijdvak hangt aan elkaar van oorzaken en gevolgen, waarbij intrigues, ambities, verraad, idealisme en opportunisme een niet te verwaarlozen rol spelen. Uit zo'n gecompliceerde materie een vlot leesbaar en begrijpelijk boek te destilleren is daarom niet zo gemakkelijk.
Je begint met kiezen: welk tijdvak? Natuurlijk, omdat je voor de jeugd schrijft, kies je dan voor een tijd waarin ‘veel gebeurde’ of waarin zich een interessante
| |
| |
ontwikkeling aftekende. Nu gebeurt er al dertig eeuwen elk jaar véél, maar kinderen lezen nu eenmaal graag over avonturen, spannende gebeurtenissen, achtervolgingen, ontvoeringen met bijbehorende bevrijding, over helden en schurken. De politieke en religieuze aspecten van het bepaalde tijdvak interesseren de jeugd veel minder. Oorlogen, omwentelingen, kruistochten, uitvindingen, culturele nieuwigheden - die alle kunnen bijdragen tot de spanning in het verhaal.
De keuze voor een bepaald tijdvak omvat ook de keuze voor de hoofdpersonen. Liefst zullen dat jonge mensen zijn, die wel iets ouder mogen zijn dan de beoogde lezers, maar jong genoeg dienen te zijn om in een zich ontwikkelend tijdsgewricht zelf ook tot ontwikkeling te komen. In bijna alle historische jeugdboeken die ik als kind las, waren jongens de hoofdpersonen. Eigenlijk is dat logisch: meisjes hadden vroeger weinig in te brengen, ze werden thuisgehouden, later uitgehuwelijkt en bleven dan weer thuis - dacht men. Dames uit de hogere standen konden nog wel eens op reis gaan en avonturen beleven. Als er dus al een historische roman ontstond met een meisje of vrouw als middelpunt, was ze dochter van een koning of een edelman, geen kind uit het volk. Uit de vele vrouwenstudies die tegenwoordg zo populair zijn is al gebleken dat ons idee van het immobiele meisje verkeerd was. Meisjes liepen soms weg van huis, verkleedden zich als man en gingen in krijgsdienst, gingen varen, gingen zwerven of werden paus. Meisjes trokken mee met groepen jongleurs, of reisden de jaarmarkten af. Vrouwen dreven handel, oefenden de geneeskunst uit, verdedigden hun stad, dorp of kasteel, ze maakten bedevaarten, ze schreven boeken onder pseudoniem of mengden zich onder de vaganten. Het is dus niet nodig om in elk historisch verhaal een jongen in het middelpunt te zetten, het kan ook anders. Dus deed ik het ook anders.
Zijn de keuzen eenmaal gedaan - en die gebeuren dikwijls intuitief - dan kan er gestudeerd worden. Wat gebeurde er toendertijd allemaal, wie waren daarbij betrokken, wat waren de oorzaken, wat waren de gevolgen? Je gaat op zoek naar de dorre feiten en die vind je in door historici geschreven werken. Een auteur is geen historicus, maar afhankelijk van wat anderen over dat tijdvak wisten op te spitten en uit te zoeken.
Het bestuderen van het feitenmateriaal is echter niet voldoende. Bij de voorbereiding tot een boek hoort ook het opzuigen van de couleur locale. Je moet de plaatsen waar ‘het’ allemaal ‘gebeurde’ zelf gaan bekijken, er rekening mee houdend dat er intussen de nodige eeuwen voorbij zijn gegaan die grote veranderingen hebben bewerkstelligd. Reizen hoort dus ook bij de research en als je zo dom bent als ik een keer, om je historische verhaal in het midden-Oosten te laten spelen,
| |
| |
zoals in de gouden dolk, dan moet je ook eerst daar hebben rondgekeken eer je aan het boek kunt beginnen.
Maar nog altijd is het niet genoeg. Naast de dorre feiten uit de geschiedenisboeken, de archieven en musea, naast de veroverde oude plattegronden en landkaarten, naast de kennis over kleding, huisraad, woningbouw en wat je nog meer van het betreffende tijdvak moet weten, dien je je ook te verdiepen in de religieuze, culturele en filosofische overwegingen van dat tijdvak.
Die hoef je niet allemaal in je boek te verwerken, maar je moet er wel van op de hoogte zijn, anders weet je niet wat de mensen in juist die tijd bewoog om te handelen zoáls ze handelden.
Nu is een historische roman - of die nu bedoeld is voor kinderen of voor volwassenen - in wezen iets anders dan een paper of een dissertatie. Het is een verhaal! Een vertelling bedoeld om de lezers een aantal genoeglijke, spannende en leerzame uren te bezorgen. Je hoeft dus de fantasie, ondanks het harnas van feitenmateriaal, niet geheel uit te schakelen. Je mag vrijelijk personages introduceren die nooit hebben bestaan, maar die wellicht hadden kúnnen bestaan. Je mag gebeurtenissen inlassen die in geen enkel vakboek of in geen enkele kroniek vermeld worden. Je kunt nooit plaatsgehad hebbende gesprekken en intrigues weergeven, kortom: je kunt met je materiaal doen wat je wilt, zolang je de opgedolven feiten maar geen geweld aandoet. Daarbij staat de val van de Geschiedvervalsing natuurlijk wagenwijd open en als auteur met het nodige zelfrespect en verantwoordelijkheidsgevoel, dien je die val angstvallig te vermijden. En dát is niet zo eenvoudig.
In zekere zin is Geschiedvervalsing onvermijdelijk en wel om de volgende redenen. Men kan vier soorten Geschiedvervalsing onderscheiden.
De eerste is: sjoemelen met de feiten. Oorzaken en gevolgen noemen die nooit hebben plaats gevonden. Gebeurtenissen op een ander tijdstip of andere plaats situeren omdat zulks beter uitkomt voor de loop van je verhaal. Uit puur chauvinisme een Vaderlandse machthebber veel edeler voorstellen dan je weet dat hij geweest is. Enzovoort. Deze vorm van Geschiedvervalsing is gemakkelijk te vermijden en moet ook vermeden worden! Wel kan het gemakkelijk dat je fouten maakt uit pure onwetendheid of omdat je niet de juiste bronnen hebt geraadpleegd.
| |
| |
De tweede vorm van geschiedvervalsing is al lastiger te vermijden. Die betreft: de interpretatie van de feiten. Bij voorbeeld: waaróm komt op een gegeven ogenblik een deel van de boerenbevolking in opstand? Dat die opstand er was is een feit. Dat kun je in alle historieboeken nalezen. En wat die opstand voor gevolgen had is ook bekend. Maar over de oorzaak valt te twisten, omdat vakhistorici maar bitter weinig afweten van sociologie en psychologie. Het kan zijn dat ik het met de oorzaken die zij noemen totaal oneens ben, zodat ik mij met hun interpretatie van het geval niet kan verenigen omdat volgens mij nog heel andere factoren een rol speelden. Wanneer zoiets zich voordoet volg ik mijn eigen interpretatie en niet die van de historici - die trouwens veelal de gewoonte hebben de verklaring van de feiten van elkaar over te nemen. Op dat moment wijk ik dus af van de algemeen aanvaarde lezing en geef mijn eigen mening. Geschiedvervalsing? Misschien...
De derde vorm van Geschiedvervalsing is werkelijk onvermijdelijk. Elke historicus is een kind van zijn tijd, dat wil zeggen: een historicus uit pakweg de achttiende eeuw kijkt anders tegen de feiten aan dan iemand uit de negentiende eeuw en die interpreteert weer anders dan een historicus uit het laatste van de twintigste eeuw. Daar kom je niet onderuit.
Een wetenschapper schrijft nooit waardevrij, is nooit helemaal objectief, maar wordt bij zijn of haar kijk op de wereld beînvloed door de normen, waarden en inzichten die in zijn eigen tijd geldig zijn. Dit geldt uiteraard in nog veel grotere mate voor de auteur van historische romans. Leeft die in een tijd van heldenverering, opgeschroefde vaderlandsliefde en/of religieuze opleving, dan is dat aan de romans goed te merken. Leeft de schrijver daarentegen in een tijd waarin antihelden, de rol van vrouwen in het verleden en een sceptische houding tegenover machthebbers op geld doen, dan kun je dat ook in de door haar/hem geschreven boeken lezen, ongeacht het tijdsgewricht dat wordt beschreven. De normen en waarden die door de auteur, dikwijls onbewust, maar ook vaak zeer bewust, in een historisch boek worden neergelegd zijn niet de normen en waarden uit het beschreven tijdvak, maar haar of zijn eigen inzichten. Zelfs de politieke constellatie waarin de auteur leeft kan hierbij van grote invloed zijn. Een historicus in een didactuur kijkt anders tegen de geschiedenis aan dan een historicus uit een democratie - en dat geldt weer in versterkte mate voor de schrijver van historische romans.
Ook religieuze overwegingen en overtuigingen kunnen meespelen. Een katholieke auteur zal altijd anders over de Tachtigjarige Oorlog schrijven dan een Cal- | |
| |
vinistische of een ongelovige.
Tot slot de vierde en meest onontkoombare vorm van Geschiedvervalsing. De psychologie heeft ontdekt dat de waarneming van de mens - de waarneming van de werkelijkheid om hem heen - altijd wordt bepaald door datgene wat zij/hij van de wereld weet en kent. Dat weerspiegelt zich ook in de taal. Een Eskimo - ik moet eigenlijk zeggen Inuit - heeft tientallen verschillende woorden voor sneeuw, voor tientallen sóórten sneeuw. Voor hem is de kennis van al die verschillende soorten, kleuren en samenstelling van de sneeuw van levensbelang. Ons kan het niet schelen of de sneeuw die we op een weiland zien liggen blauwgetint, groengetint, gelig of spierwit is. Wij spreken hooguit van natte sneeuw of van paksneeuw omdat zulks van belang kan zijn voor het snelverkeer. Maar een Inuit kijkt met andere ogen naar sneeuw, ziet die werkelijk ook anders dan wij; deze waarneming zal bij hem dan bepaalde gevoelens, gedachten, besluiten losmaken. Kortom: zijn gedrag beïnvloeden op een wijze waarvan wij geen benul hebben.
Als dus de waarneming van onze omgeving wordt bepaald door de kennis die wij hebben van die omgeving, wordt onze hele psyche er door beïnvloed - dat kan nu eenmaal niet anders.
Wij, twintigste eeuwers, weten van vele zaken die de Middeleeuwer of de mens uit de antieke wereld, of de zeventiende eeuwer nog volslagen onbekend waren. Dit wéten kleurt onze waarneming van de werkelijkheid.
Vroeger echter wisten de mensen ándere dingen, ze hadden een andere opvatting van de wereld, van de werkelijkheid en van zichzelf. Maar welke precies? Het ongelukkige is dat we dat niet meer kunnen nagaan. Juist omdát wij twintigste eeuwers zijn en als zodanig werden grootgebracht is het ons volstrekt onmogelijk om in de huid, de psyche, de werkelijke mentaliteit van een antieke mens, b.v. een oude Romein of van een middeleeuwer te kruipen. We kúnnen eenvoudig niet denken, voelen en de omgeving waarnemen zoals die mensen deden.
Dus, wanneer een twintigste eeuwse auteur een historische roman schrijft - en daarbij maakt het weinig uit in welk tijdvak die roman zich afspeelt - zal die auteur altijd twintigste-eeuwse personages in de historische context plaatsen. Mensen zoals hijzelf, die de werkelijkheid om hen heen ervaren zoals hijzelf dat doet. Om de simpele reden dat hij niet kán weten hoe een echte middeleeuwer de werkelijkheid om zich heen zag en onderging.
Natuurlijk probeer je het als schrijver wél. Je doet je uiterste best om je zoveel mogelijk te verplaatsen in de tijd van handeling en tegen die werkelijkheid
| |
| |
van toen aan te kijken zoals je hoopt en vermoedt dat de mensen het ook deden. Maar je kunt er nooit zeker van zijn dat je goed hebt geraden. Hoe de intellectuelen uit pakweg de middeleeuwen dachten en schreven en wat zij belangrijk vonden is nog wel enigszins te achterhalen uit hun geschriften, ofschoon zij ook nooit objectief konden zijn.
Maar hoe stond het met de gewone man of de gewone vrouw? Die kon dikwijls niet lezen of schrijven, had nooit een boek gezien en werd vertéld hoe zij of hij diende te leven, te denken, te handelen. Ze kregen de bijbel in steen te lezen als ze in een stad woonden, of ze groeiden op in een omgeving die doortrokken was van bijgeloof, magisch denken, voorspellingen en sprookjes, vooral als ze op het platteland woonden. Al die zaken kleurden voor hen de werkelijkheid.
Natuurlijk waren ze niet dommer dan wij; ze wisten ándere dingen. Ze wisten niets, kenden niets van wat wij belangrijk vinden, maar ze waren uitstekende vaklui, heel dikwijls zeer artistiek begaafd en ze bezaten een eindeloos geduld. Het huwelijk had voor hen een andere betekenis dan voor ons. Moderne historici wagen het soms te beweren dat er van liefde tussen ouders en kinderen eigenlijk geen sprake was, maar de feiten, afbeeldingen en geschriften uit die tijd loochenstraffen die bewering voortdurend, toch was ook die liefde anders gekleurd en had een andere betekenis dat wat wij nú ervaren. Bij mensen die de plaats waar zij werden geboren nauwelijks verlieten tijdens hun leven, komt het gemeenschapsgevoel meer tot ontwikkeling dan bij mobiele personen. Voor een middeleeuwse boer kon het volgende dorp al een soort buitenland zijn. Toch lezen we tegelijkertijd over de grote reizen die andere middeleeuwers maakten, want bedevaarten waren immens populair, evenals veldtochten, kruistochten en andere vormen van toerisme. Tijdens de honderdjarige oorlog bijvoorbeeld, was het voor een jonge Engelsman even noodzakelijk om in Frankrijk geweest te zijn, als het nu voor een Amerikaan is om Europa te hebben ‘gedaan’. Maar hoe zagen zij dat veertiende-eeuwse Frankrijk dan? En hoe zag de daar wonende geteisterde boer datzelfde Frankrijk? Onmogelijk om dat precies na te voelen!
Het schrijven van een historisch boek zit dus vol haken en ogen en bepaalde vormen van Geschiedvervalsing blijken onvermijdelijk, hoezeer je ook je best doet deze te vermijden.
Bij dat alles komt dan nog een laatste probleem - maar dat kan wel iets zuiver persoonlijks zijn en ik denk niet dat álle auteurs van historische romans er mee worstelen.
| |
| |
Wanneer ik aan zo'n boek begin heb ik maanden van voorbereiding achter de rug, ik weet wie mijn hoofdpersonen zullen zijn en ik heb het verhaal min-of-meer in mijn hoofd. Dus begin ik vrolijk met bladzijde 1 en ga vertellen, zorgvuldig binnen de feiten blijvend. En nauwelijk ben ik goed op gang of het blijkt dat mijn hoofdpersoon een broer of een vriend of een vriendin heeft die ook mee gaat doen. Hé, waar komt die zo plotseling vandaan? Maar hij of zij laat zich niet meer wegschrijven en ik zal mijn verhaal moeten aanpassen.
Enige hoofdstukken later komt er nóg een personage opduiken waarvan ik niets weet, noch waar hij/zij vandaan komt, noch wat diens bedoelingen zijn. Maar hij doet energiek mee en maakt gehakt van mijn verhaal. Het geheel wordt dan totaal anders dan ik me had voorgesteld, en toch mag ik de feiten, met zoveel moeite verzameld, geen geweld aandoen. Ik moet me in grote lijnen aan de historische context houden. Om dat te bereiken zal ik een paar extra hoofdstukken moeten inlassen, anders zullen mijn jonge lezers de draad van het verhaal verliezen en dat mag in geen geval.
Altijd betekent het, dat ik het hele boek nog eens van voren af aan moet schrijven en daarna nog eens, net zolang tot alle feiten, gebeurtenissen en personages: bedachte en binnengekomene keurig op hun plaats staan. Dat is de voornaamste reden waar ik a. zo lang met zo'n boek bezig ben, en b. waarom het altijd zo dik wordt.
Ik hoop u hiermede enigszins een inzicht gegeven te hebben omtrent alle hindernissen, frustraties en problemen waarmee een auteur van historische jeugdromans worstelt. Maar ik wil met een blijde noot eindigen. Denk niet dat die hindernissen en problemen het plezier van het schrijven ooit in de weg staan. Het is en blijft heerlijk werk, dat veel voldoening geeft en soms zelfs geld opbrengt. |
|