| |
| |
| |
De historische jeugdroman
Tonny Vos-Dahmen van Buchholz
Definitie
Een historische roman is volgens Van Dale: een roman waaraan historische feiten ten grondslag zijn gelegd.
De schrijver die kiest voor het genre historische roman, kiest het meest arbeidsintensieve hoekje van de literatuur. Hij weet ook, dat hij nooit het massapubliek zal bereiken. Men wordt steeds lees-luier, het ligt dus voor de hand dat boeken die iets meer van de lezer vergen dan het lezen van letters en cliché's alleen, niet door iedereen gekozen worden. Twee factoren, die ertoe leiden, dat er maar heel weinig historische auteurs zijn. Alleen de ware liefhebber stort zich steeds weer in zo'n avontuur. En dat is goed. Je kunt als auteur toch alleen maar dàn iets op je lezers overbrengen, wanneer je zèlf gefascineerd bent door je onderwerp. Pas dàn houd je het langdurige gevecht vol om in het bezit te komen van de gegevens en pas dàn kan je geschiedenis overbrengen door middel van verbeeldingskracht.
Er zijn natuurlijk altijd schrijvers, die zich op dit gebied wagen zonder er voldoende van doordrongen te zijn wàt ze doen. Een modern trendmatig verhaal, geplaatst tegen een historisch decor, is nog geen historische roman. Bovendien heerst nog wijd verbreid de opvatting, dat het toch niet absoluut noodzakelijk is, dat alle feiten precies zijn nagetrokken, omdat het toch maar om een roman gaat. Als het verhaal maar spannend is...
| |
Keuze van onderwerp
Bij de keuze van onderwerp is het van essentieel belang, dat er een duidelijke verbondenheid van de schrijver met de te beschrijven periode bestaat. Ik zoek naar een onderwerp, dat mij zèlf fascineert en dat nog niet door anderen is plat-geschreven. Bovendien wens ik niet uit te gaan van oorlogen en strijd, maar van de cultuur. Waar zulks niet te vermijden valt, moét ik uiteraard wel af en toe over een strijdperiode schrijven, maar dat is nooit mijn uitgangspunt. Komt er een conflict tussen twee groepen ter sprake, dan probeer ik altijd het conflict genuanceerd te brengen, uitgaande van het principe, dat nooit alle ‘goeden’ aan de ene kant staan en alle ‘kwaden’ aan de andere, maar dat er in alle groepen zowel goe- | |
| |
de als kwade elementen aanwezig zijn.
De drie boeken die ik over Wikingen heb geschreven zijn drie boeken over Wiking-cultuur in verschillende gebieden. Want dáárvan weet de doorsneelezer niets. Wikingen? De grootste rovers van hun tijd! Dat is bekend uit oppervlakkige informatie uit stripverhalen. Wikingen: de grootste botenbouwers en ontdekkingsreizigers van hun tijd, geweldige edelsmeden, wie weet daar iets van?
Om nog maar niet te spreken over het feit, dat de Wikingen in 930 op IJsland het eerste parlement van Europa oprichtten en ... dat zij de enige natie ter wereld zijn, die het Christendom zonder bloedvergieten invoerde! Dat is geen verfraaiïng van de feiten - dat is puur historie. Als ik dergelijke facetten ontdek, wil ik dáárover schrijven. Ik wil als schrijver iets te zeggen hebben.
| |
Onderzoek
Wanneer ik mijn keuze van onderwerp heb bepaald, is het in de eerste plaats van belang te onderzoeken wie me kan helpen aan de benodigde informatie en hoe ik aan betreffende vakliteratuur kom. Het raadplegen van deskundigen op de meest uiteenlopende gebieden is een zeer tijdrovende, maar wel noodzakelijke bezigheid. Bovendien moet je over de juiste relaties in vakkringen beschikken, want niet iedere vakman is bereid zijn tijd te verdoen aan op het eerste gezicht onserieuze vragenstellers. Gelukkig ken ik, door mijn jarenlange activiteiten binnen de Archeologische Vereniging, de vakmensen die ik daarvoor nodig heb. De vakliteratuur komt meestal uit of via de bibliotheek in binnen- en buitenland.
Mijn verhalen gaan over mensen. Het eerste wat ik dus nodig heb is: namen. Namen van personen en locaties zijn zeer belangrijk. Ze moeten passen in de tijd. Zolang het gaat om historische perioden kan je daarvoor bij deskundigen van het Meertensinstituut (het bureau voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde) je licht opsteken; moeilijker wordt het natuurlijk, wanneer je werkt in een periode uit pre- of protohistorie. Eindeloze correspondentie en besprekingen met allerlei instituten in binnen- en buitenland zijn het gevolg. Pas als je absoluut zeker weet, dat je nergens de benodigde naam te pakken kunt krijgen, is het verantwoord zelf een naam te maken, hoewel het wel aanbeveling verdient, met een deskundige te praten over bepaalde klankcombinaties.
Op aardrijkskundig gebied is het al niet anders. Wanneer je schrijft over Egypte in 1500 vóór Christus, is het onjuist de moderne namen als Egypte en Nijl te gebruiken. Slechts weinigen zien dit probleem. ‘Nou, je noemt de rivier toch gewoon Nijl, wat moet je anders?’ Maar zo eenvoudig liggen de zaken niet. Terwille
| |
| |
van de realiteit moet hiervoor een oplossing gevonden worden en de tijd die in het zoeken naar die oplossing gaat zitten, is onevenredig groot. Is een aardrijkskundige naam absoluut niet te vinden, dàn moet gekozen worden voor een naam, die verband houdt met de aard van het bewuste gebied. Bijvoorbeeld: de Garonne is een rivier vol stenen, die de scheepvaart belemmeren. Dan is het dus verantwoord de Garonne in 1500 vóór Christus de Steenrivier te noemen. Dat er in de prehistorie een belangrijke handelsplaats naast de Rhônemonding gelegen heeft, blijkt uit de vakliteratuur. Hoe die plaats heette, dàt is het probleem. Vóórdat men van Marseille sprak, heette de plaats Massilia. Maar die naam stamt uit de Grieks/Romeinse tijd. Vóórdien bestond al de naam Phocee. Maar ... pas sinds 800 vóór Christus. Hoe noemt men de plaats dan in 1500 vóór Christus?
Als na lang zoeken blijkt, dat geen enkele vakman in binnen- of buitenland hierop het antwoord geven kan, is het pas verantwoord een naam te fantaseren, maar wel een goede natuurlijk. Niet ver van Marseille ligt de beroemde paleolithische vindplaats Maz d'Azil. Ik heb gekozen voor een fantasienaam met het woord Azil erin: AZILA. In de woordenlijst, achter in het boek wordt deze afleiding verklaard.
Er zijn maar weinig mensen die deze moeilijkheden onderkennen. En het kan uiterst frustrerend zijn, wanneer je, na eindeloos zoeken om de juiste benamingen te pakken te krijgen, een leraar M.O. hoort zeggen: had u die namen niet kunnen verhollandsen? Ze zijn zo moei-e-lijk! Als ik een Inkakeizer Tupac Yupanqui noem, dan is dat zijn ware naam. Moeilijk? Toevallig noemt een Argentijnse popzanger zich ook zo, en daar heeft niemand problemen mee, om over zogenaamde Keltische namen als Asterix en Obelisk maar niet te spreken.
Landschapsbeschrijvingen moeten kloppen in de tijd. Daarvoor is vaak een blologisch-archeologisch rapport nodig. Wanneer ik schrijf over Tenerife van vóór de Conquista, moet men er wel aan denken, dat de plantengroei in die tijd geheel anders was dan nu. Géén poinsettia's, strelitzia's, bananen en suikerriet; wèl drakebloedbomen en tabaiba's. Schrijf je over Ierland rond het begin van onze jaartelling, dan moet je je wèl realiseren, dat het land, dat nù vrijwel boomloos is (behalve dichte dennebossen in de Wicklow-Mountains), in dié tijd dicht bebost was met ... eiken.
De Camargue, het gebied bij Marseille dat bekend staat om zijn wilde paarden, was in de prehistorie een eiland. Bovendien was dat eiland dicht bebost. Twee redenen dus, om er in de prehistorie géén wilde paarden te laten ronddraven.
Bij alle ambachtelijke zaken moet je je terdege bewust zijn van de toentertijd gebruikte technieken. Ik las eens een zogenaamd historisch verhaal, dat zich in de
| |
| |
prehistorische IJzertijd afspeelde. Er werd beschreven hoe kinderen 's morgens even gauw een pot bakken om er 's avonds een offer aan de veengod in te stoppen. Wie de techniek van het IJzertijdse pottenbakken kent, weet, dat de handgevormde pot zes weken lang in de wind moet drogen, vóór hij in het vuur kan worden gebakken, omdat hij anders barst. Zo'n verhaal is meteen door die stommiteit in het eerste hoofdstuk, in zijn geheel waardeloos geworden.
Bij handelscontacten over grote afstanden dien je je af te vragen: hoe communiceerden de mensen met elkaar? Was er in dat gebied een lingua franca? Zo niet, dan moet er een logische oplossing voor dit probleem gevonden worden. Prehistorische handelaars konden moeilijk even gauw een talencursus volgen.
Bij al deze ogenschijnlijk kleine problemen moét de schrijver steeds logisch te werk gaan, zich afvragen: kon dit? ging dat wel zo?
| |
Thema
Wie bezig is met de bestudering van een bepaalde periode, ziet vanzelf uit het historisch materiaal duidelijk de problemen naar voren komen, die in die periode een rol hebben gespeeld. Bijvoorbeeld blijkt uit de vakliteratuur over de Bandkeramische periode heel duidelijk hoé en waarom de strijd ontstond tussen de eerste boeren en de autochtone jagersbevolking. Zo'n feit gebruik ik dan functioneel in het verhaal. Zo ontstaat het thema van het boek.
Er is namelijk niets nieuws onder de zon. Vreemdelingenhaat iets van deze tijd? Kom nou - die was er al heel duidelijk in de tijd van de Bandkeramiek in 4000 vóór Christus.
Thema's als vrouwenemancipatie, vrijheidsdrang, expansiedrift, milieuvernietiging, invaliditeit, ambachtelijke trots, je vindt het allemaal terug in zeer uiteenlopende geschiedenisperioden. Je kunt ze behandelen door ze te plaatsen in de juiste samenhang, in de juiste tijd.
| |
Opbouw
Bij de opbouw van mijn verhaal ga ik uit van fantasie-hoofdpersonen, aangepast aan de tijd waarover ik schrijf en van reële historische bijfiguren. De fantasiehoofdfiguren geven mij de mogelijkheid mijn personages te manipuleren; de historische bijfiguren houden het verhaal ‘op zijn plaats’; zij vormen het reële historische kader.
Karakters moeten niet uitvoerig beschreven worden, maar zich herkenbaar maken in de handeling.
Sprookjes, legenden en science-fiction zal ik nooit maken. Dat zou niet passen
| |
| |
bij mijn instelling. Ik geloof ook, dat het mijn geloofwaardigheid als historisch auteur zou aantasten, als ik beide soorten door elkaar zou schrijven. Als voorbeeld wil ik noemen het werk van Federica de Cesco. Zij is een uitstekend historisch auteur. Maar met De zonnen van Atlantis wekt zij bij haar vaste lezers verwarring.
Anachronismen dienen ook beslist buiten historische boeken te blijven. Men schrijft òf over de ene, òf over een andere periode, een combinatie in één en hetzelfde boek is niet serieus.
| |
Taalgebruik
Ook modernismen dienen vermeden te worden. Een taalkundig probleem bij beschrijvingen van flora en fauna is, dat men bepaalde moderne benamingen in de prehistorie niet kan gebruiken, terwijl Latijnse namen helemaal niet gebezigd kunnen worden. In de IJzertijd groeiden er in westelijk Nederland o.a. leeuwebek en kattestraart. Leeuwen en katten waren hier toen niet bekend. Is het noodzakelijk zo'n plant te benoemen, dan moet hiervoor een oplossing gevonden worden.
Iets soortgelijks doet zich voor bij het bezigen van bepaalde uitdrukkingen. Iemands hart kan moeilijk in zijn schoenen zakken, als hij nog geen schoenen kent. Woorden als ‘jam’, ‘windjack’ zijn niet bruikbaar in een prehistorisch verhaal.
Ik wijs kinderen daar altijd op als ze in het kader van een project zèlf een verhaal over een periode uit de geschiedenis moeten schrijven. Dènk in de tijd, zeg ik dan. Gebruik geen moderne woorden en uitdrukkingen. Soms wordt daar heel goed naar geluisterd. In een verhaal over de 9e eeuw wilde een meisje zeggen: er ging hem een licht op. Na enig diep nadenken maakte ze daarvan: er ging hem een olielampje op.
| |
Doelgroep
Bij het schrijven van een historische roman heb ik géén doelgroep naar leeftijd. Ik moet nog al eens horen, dat ik ‘te moeilijk voor mijn doelgroep’ zou zijn. Als ik dan vraag: ‘en wat is dan wel mijn doelgroep?’ hoor ik: ‘12- tot 15 jarigen’, Want mèn heeft mij wèl een doelgroep toegeschreven. Dat bepaalt mèn. Niét ik. Ik schrijf over een bepaald onderwerp dat mij fascineert en ik schrijf voor ieder, die in datzelfde onderwerp geïnteresseerd is. De ene keer komt het er wat ‘kinderlijker’ uit dan de andere keer, maar dat is geen opzet. Dat een boek over de Guanche-cultuur van Tenerife te moeilijk is voor kinderen van 12 jaar ligt natuurlijk voor de hand. Geschiedkundige romans moet je ook nooit aan jongeren onder de 12 aanbieden in het onderwijs (enkele uitzonderingen niet te na gesproken).
| |
| |
Oudere jeugd dus! En oudere jeugd betekent, als het om historische geïnteresseerden gaat: Voortgezet Onderwijs.
In een Seminar für Jungredakteure in Remscheid (een studieweek van Duitse en Nederlandse jongeren tussen 14 en 18 jaar, actief als redacteur van jeugd- of schoolbladen) kwam zeer duidelijk naar voren, dat déze jongeren, allen ‘zeer goede lezers’, zich afzetten tegen het begrip jeugdliteratuur. Unaniem waren zij van mening, dat die term afschrikt. ‘Wij lezen de wereldliteratuur’, zeiden zij, ‘wij lezen daarnaast graag zulke verhalen als die van Tonny, maar zet ze in vredesnaam tussen de boeken voor volwassenen en geef ze een omslag voor volwassenen, we zijn geen kinderen meer.’
Deze jongeren legden in de brochure CONTACT, die naar aanleiding van dit bewuste Seminar geschreven werd, vast, dat zij slechts onderscheid wensten tussen kinderboeken (voor kinderen onder de tien jaar) en boeken. En dat is een feit, waarmee uitgevers, bibliotheek- en onderwijsmensen toch rekening zullen moeten houden.
Historische romans zijn niet geschikt voor een te jong publiek. Plaats ze dan ook in de volwassenen-afdeling en zeur niet over: ‘te moeilijk voor uw doelgroep’ en ‘kunt u de namen niet ver-Nederlandsen!’
| |
Eindproduct
Als de tekst klaar is (en grondig gecontroleerd) komt het uiterlijk van het boek aan bod. Er is vanzelfsprekend een goed overleg tussen auteur en illustrator nodig. In Nederland heb ik dat volkomen in de hand. De illustrator werkt naar mijn gegevens en de platen worden na tot standkoming door mij gecontroleerd.
Belangrijk is ook, dat er in het boek een duidelijke kaart staat van het betreffende gebied in de behandelde periode. Deze kaart moet worden gereconstrueerd aan de hand van historische gegevens. Iedereen weet, dat Nederland in de loop der eeuwen vele malen van vorm veranderd is. Maar men realiseert zich nauwelijks, dat met andere landen ook het geval kan zijn, als bijv. blijkt dat de Camargue (die ik zojuist noemde) in 1500 vóór Christus een eiland voor de Rhônemonding was, moet dat gebied ook als eiland worden getekend. Een teveel aan namen op een kaart, die geen functie in het verhaal hebben, moet worden vermeden.
| |
Verantwoording
Een literatuurlijst achter in het boek is noodzakelijk. In de eerste plaats, omdat de vaklieden wier materiaal ik gebruik, er recht op hebben als bron vermeld te worden. Gebruik ik mondeling verkregen informatie, dan wordt ook dat altijd bij de
| |
| |
verantwoording vermeld.
In de tweede plaats, opdat iedere volwassenen lezer en iedere leerkracht die met de boeken werken wil, aan de hand van de literatuurlijst beoordelen kan wáár ik het materiaal vandaan heb en wáár hij ‘meer’ over dat bewuste onderwerp te weten kan komen.
| |
Buitenlandse uitgaven
Het is natuurlijk duidelijk, dat alle eerdergenoemde problemen zich opnieuw gaan voordoen bij een buitenlandse vertaling. Je kunt dit beslist niet blindelings aan een willekeurige vertaler overlaten. Daarom leg ik altijd contractueel vast, dat ik de eindcontrole op iedere vertaling krijg, als ik de betreffende taal te minste ken. En dat gaat natuurlijk om de technische aspecten. Ik ken het vak van vertaler. Ik heb zelf meer dan 65 boeken uit het Engels en uit het Duits vertaald. Al heeft een vertaler nòg zo'n goede naam, je kunt niet van hem verwachten, dat hij alle voetangels en klemmen op historisch en archeologisch gebied kent. Onlangs maakte ik zelf een vertaling uit het Engels van het laatste boek van Thor Heyerdahl voer zijn archeologische ontdekkingen op de Maldiven. Zo'n werk is niet te vertalen door een niet-archeologisch geïnteresseerde vertaler. Niet dat ik zelf alle vaktermen altijd ken. Maar ik wéét waar de problemen zitten en ik ken de mensen die ik daarvoor, zonodig, kan raadplegen.
Bijvoorbeeld kan men het woord masonry niet met metselwerk vertalen, wanneer het gaat om de muren op het Paaseiland, in Peru en op de Maldiven. Een kenner weet namelijk, dat die muren gevormd zijn van koud op elkaar geplaatste megalieten. Dat is dus geen metselwerk en kan het beste vertaald worden met muurwerk.
Mijn werk dat in het buitenland wordt vertaald, controleer ik dus zorgvuldig en het is daarom van het grootste belang, dat ik met de vertalers en ook met een eventuele buitenlandse illustrator, een goed contact heb. Met de vertalers lukt mij dat uitstekend. Met de buitenlandse illustratoren heb ik nog problemen.
U begrijpt wat er gebeurde, toen de vertaling van mijn boek over Tenerife in de 15e eeuw zonder overleg met mij door een Duitse illustrator van plaatwerk werd voorzien. Op mijn telefonische vraag aan de man: ‘Maar kent u de situatie ter plekke in die tijd wel?’ werd geantwoord: ‘Ja - ja - meine Schwiegermutter war mal auf Gran Canaria!’
Ik hoef u niet te zeggen, dat ik alle illustraties zonder meer heb moeten afkeuren als totaal onbruikbaar. Er stond àlles op wat er in feite niét was: bananenplantages, tenten als woning, suikerriet op de velden, noem maar op...
| |
| |
| |
Slot
Ik geloof niet, dat een doorsnee-lezer iets van deze problemen zal onderkennen. Dat is ook niet de bedoeling. Maar een leerkracht die met mijn boeken werkt, moet er blind op kunnen varen. Die moet wéten, dat hij niet hoeft te twijfelen aan de verwerkte gegevens, dat ik een zuiver tijdbeeld geef. Ik geef hem ook alle gelegenheid mij te controleren aan de hand van de literatuurlijst.
U zult nu waarschijnlijk uit wat ik zojuist opsomde, concluderen, dat het Tonny Vos er in de eerste plaats om gaat door middel van haar boeken kennis over te dragen en dat het verhaal op de tweede plaats zou komen. Dat is beslist niet het geval. In een goed boek dienen vorm en inhoud met elkaar in evenwicht te zijn. Maar wanneer je je laat inspireren door de historie en kiest voor de historische vorm, dan dien je die historische vorm serieus te nemen. Dàt was het thema van vandaag. Vandaar dat ik daarop uitvoerig ben ingegaan. Over inhoudelijke zaken kunnen we het een andere keer hebben.
Ik hoop u ervan overtuigd te hebben, dat mijn historische boeken goed bruikbaar zijn in het onderwijs, niet slechts bij taal en geschiedenis, ook bij aardrijkskunde, maatschappijleer, wereldoriëntatie.
Per boek zijn gemiddeld twee jaar historisch onderzoek geïnvesteerd. Het materiaal ligt nu geordend in verhalende vorm voor het grijpen. Ik hoop, dat het zijn weg zal vinden in het onderwijs. |
|