Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 1-2
(1986-1988)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |||||||
Historische jeugdliteratuur: theoretische en onderwijskundige aspecten
| |||||||
2. Theoretische aspecten2.1 Afbakening en onderverdelingHistorische jeugdboeken zijn boeken, die geschreven zijn voor de jeugd. Zij gaan over de historie, over het verleden. Het kunnen verhalen zijn over de prehistorie, maar ook verhalen over het recente verleden. In die zin vind ik het niet zo geslaagd, dat in Boek en Jeugd gewerkt wordt met de los van elkaar staande trefwoorden ‘historische verhalen’ en ‘Tweede Wereldoorlog’!
Historische jeugdliteratuur is in twee grote rubrieken onder te verdelen: de verhalend-informatieve en de zakelijk-informatieve boeken. In de eerste is de ver- | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
haalvorm gebruikt; in de tweede worden de feiten zakelijk op een rijtje gezet. Vandaag beperk ik me vooral tot de verhalend-informatieve: die boeken, waarin de informatie een plaats in het verhaal gekregen heeft. De verhalend-informatieve historische jeugdboeken zijn opnieuw onder te verdelen:
Er is sprake van een groeiend aantal boeken in de eerste categorie: de waar gebeurde. Vooral in de vorm van ego-documenten, een soort van memoires, verschijnen er nog steeds dergelijke boeken. In de loop der tijd heb ik een archief aangelegd met gegevens over historische kinderboeken en over auteurs van dergelijke boeken. Lange tij had ik het idee dat ik geen gegevens hoefde te verzamelen over Christine Nöstlinger. Dat leek me geen auteur met historische interesse. Totdat haar boek Het huis in niemandsland verscheen, dat gevolgd werd door Twee weken in mei. Herinneringen aan het door haar zelf beleefde verleden maakte haar voor mij ineens een interessante schrijfster uit de eerste groep ‘waar gebeurd’. Vooral over de Tweede Wereldoorlog zijn er verschillende van dergelijke boeken verschenen, zoals het qua structuur en informatie boeiende Ik heb geen naam van Dagmar Hilarová en Miep Diekmann of het voor jongere kinderen - 8-12 jaar - bestemde Even schuilen voor het onweer van Anne Takens. De meeste historische jeugdliteratuur hoort in de tweede rubriek (feiten en fictie) thuis. Echte gebeurtenissen uit het verleden, de feiten, worden in deze boeken verbonden met fictieve, door de auteur verzonnen elementen. Vaak staat in deze boeken een leeftijdgenoot van de lezer centraal, die de feiten beleeft. Soms vind je ze al in de titel: De duvelstoejager van ‘Het Wapen van Hoorn’ of Van Hollandse jongens in de Duitse tijd. Het werk van alle drie auteurs, die vandaag nog aan het woord komen, hoort in deze tweede rubriek thuis. Tonny Vos schrijft graag over een materieel overblijfsel uit het verleden in het heden, zoals bijvoorbeeld in haar verhalenbundel Van rendierjager tot roofridder of in haar ‘laatste’ boek Het land achter de horizon. Dat boek vertegenwoordigt dit jaar in Padua Nederland voor het genre historische jeugdliteratuur.
In Hasse Simonsdochter geeft Thea Beckman achterin het boek met het zinnetje ‘Bijna vijf eeuwen later vond een historicus in de Kamper archieven een aante- | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
kening over “Hasse, meister Ghert clockgieters husfrou”’Ga naar eind(1) aan, waar de feitelijke kern van haar verhaal vandaan komt. In haar verantwoording achterin Vogels voor de kat. Een roman over kinderarbeid, spelend in het midden van de vorige eeuw, formuleert Jessy Marijn het als volgt: ‘De personen in dit boek zijn verzonnen; de feiten werkelijk gebeurd, maar literair verwerkt’Ga naar eind(2). Over de derde groep boeken, die alleen qua sfeer historisch te noemen is, valt te twisten. De vraag of het nog wel om historische jeugdliteratuur gaat is gerechtvaardigd. Tot de constructie van deze groep ben ik gekomen door het boek De brief voor de koning van Tonke Dragt. Het is onmiskenbaar een middeleeuws verhaal, maar meer door de sfeer dan door de feitelijkheden. Fictie staat hier in een feitelijk decor centraal. In het boek zelf wordt alleen maar meegedeeld: ‘Dit is een verhaal over lang geleden, toen er nog ridders waren’Ga naar eind(3). Ook werk van Astrid Lindgren kan in deze categorie geplaatst worden. | |||||||
2.2 Historische betrouwbaarEen belangrijk theoretisch aspect is de historische betrouwbaarheid. Datgene wat te verifiëren is, moet kloppen. Dat is voor een auteur van een historisch kinder-c.q. jeugdboek een enorme opgave, waarvoor een diepgaande research vereist is. Er bestaat een videoband, waarop Thea Beckman te zien is, tijdens haar onderzoek ter plekke: onderzoek in het archief in Kampen, maar ook de beklimming van de toren van Barneveld. Eenmaal boven maakt de camera een beweging naar beneden, die fraai uitkomt op het standbeeld van Jan van Schaffelaar. Het is een interessante band, zeker ook voor een dag als vandaag, maar vertoning zou te veel van mijn spreektijd gevergd hebbenGa naar eind(4). Om nog eens te benadrukken waar ze haar gegevens vandaan heeft, voegt Tonny Vos aan haar verhalen een lijst van geraadpleegde boeken en andere bronnen toe. Haar voorbereiding bestaat niet alleen uit literatuurstudie, maar ook uit oriëntatie ter plekke. Dat geldt zelfs voor haar boek over de Inka's. In haar boek De weg liep over de bergen bedankte Jessy Marijn in haar voorwoord een wetenschapper voor zijn ‘nazicht’. Dat desalniettemin auteurs wel eens in de fout gaan is te begrijpen. Enkele voorbeelden maken duidelijk hoe makkelijk dergelijk fouten over het hoofd gezien worden: tabaksrook in een café in Kampen in de Hanzetijd, een verkeerd startpunt voor de bouw van de Keulse Dom, een man die de trap op liep om in zijn kelderwoning te komen ... Curieus is een passage in De tinnen huzaar van Alet Schouten. Als twee kinderen bij een oude dame op bezoek zijn en over een imperiaal van een | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
auto beginnen, dan kan die oude dame het niet meer volgen. Want zij is nog uit de tijd van de rijtuigen ... Maar imperialen kwamen het eerst voor bij rijtuigen en daarna pas bij auto's. Het zal u duidelijk zijn, dat ik de bewuste anachronismen, zoals die bijvoorbeeld voorkomen in de Asterix-serie - bijvoorbeeld de Noormannen èn de ontdekking van Amerika in de tijd van Julius Caesar - ten stelligste afkeur. Zij kunnen bij lezing zonder begeleiding tot volstrekt verkeerde beeldvorming leiden. | |||||||
2.3 Plaatsing in de tijdIk ben van mening, dat de lezer er recht op heeft om zo snel mogelijk te weten in welke tijd het verhaal speelt. Het liefst zou ik die plaatsing in de tijd in het eerste hoofdstuk willen zien. Zoals in Gertie Evenhuis' En waarom ik niet met de beginzin ‘Het was herfst 1943 ...’Ga naar eind(5). Lang niet alle auteurs doen dat. Exacte tijdsaanduidingen vindt de lezer van bijvoorbeeld Vogels voor de kat op de achterflap. Een merkwaardige vorm van een exacte tijdsaanduiding is te vinden in Even schuilen voor het onweer van Anne Takens. Zij begint haar verhaal met ‘Het is heel lang geleden. Vijf en veertig jaar’Ga naar eind(6). Wìj kunnen dan rekenen: het boek is verschenen in 1986, waarschijnlijk in 1985 geschreven, dus gaat het om 1940. Maar kunnen kinderen dat ook zò? Over dit punt van de plaatsing in de tijd heb ik uitgebreid gediscussieerd met de tweede spreekster van vandaag. Op grond van haar idee, dat kinderen een hekel aan jaartallen hebben, laat zij ze liever weg. In Het land achter de horizon wordt de lezer pas op bladzijde 150 - in het nawoord van de schrijfster - duidelijk, dat het verhaal omstreeks 1500 voor Christus speelt. Ik vind haar argumentatie niet doorslaggevend en blijf bij mijn standpunt, dat de lezer recht heeft op snelle informatie over de tijd, waarin het boek speelt. Zodat - en daar ben ik dan misschien weer te veel onderwijsman voor - de beelden, die tijdens het lezen van het boek ontstaan samen kunnen smelten met reeds bestaande beelden van diezelfde ijd. | |||||||
2.4 Plaatsing in de ruimteHetzelfde wat voor tijd geldt, gaat ook op voor de ruimte. Een lezer heeft recht op duidelijke informatie over waar het verhaal zich afspeelt. Voor de boeken van Tonny Vos tekent Frits Vos duidelijke kaarten, in de boeken van Thea Beckman staat veelal op de binnenzijde van het omslag een kaart of een plattegrond, zoals bijvoorbeeld in Kruistocht in spijkerbroek en in Hasse Simonsdochter. In De weg | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
liep over de bergen heeft Jessy Marijn een kaart van een deel van Italië, een plattegrond van Rome èn een plattegrond van een huis opgenomen. Voor de lezer zijn dat nuttige hulpmiddelen, die helaas ontbreken in Vogels voor de kat, waarin je als lezer ook graag de familie op weg naar Gent en tijdens hun leven in Gent door middel van een kaart en een plattegrond zou willen volgen. Een student van mij besprak eens voor zijn medestudenten het boek Albert, een Drentse loteling naar Moskou van Wil Vening. In die bespreking verzuchtte hij: ‘Je wordt doodgegooid met plaatsnamen, waarvan je alleen maar weet, dat ze ergens tussen Hoogeveen en Moskou liggen’. | |||||||
2.5 De identificatiepersoonVan groot belang is de keuze van de identificatiepersoon: het aantal, de leeftijd en de levensechtheid. Ik kan dat met leeservaringen toelichten. Toen ik Stad in de storm van Thea Beckman, een deel van het levensverhaal van Hans Ortelius, uit had, was Hans zò voor mij gaan leven, dat ik het jammer vond, dat ik niet te weten kwam hoe het hem verder vergaan was. Aan het eind van het boekje Moord in het moeras van Willem Wilmink trekt de hoofdpersoon Folker de wijde wereld in en ik dacht toen: je gaat maar, wat jij verder beleeft, interesseert me niet. Hans Ortelius was voor mij gaan leven; Folker niet. Er wordt de laatste tijd in toenemende mate gekozen voor vrouwelijke identificatiepersonen voor historische jeugdliteratuur en zolang dat niet geforceerd gebeurt, vind ik dat een goede zaak. Bijvoorbeeld: Claartje uit Honderd jaar geleden, Marije uit Geef me de ruimte, Fine uit Voor niks gaat de zon op en het meest recent de ik-figuur uit Even schuilen voor het onweer. De tijd dat historische jeugdliteratuur specifiek voor jongens geschreven werd en dan vooral door mannelijke auteurs uit onderwijskringen is - vergelijk ook de sprekerslijst van vandaag - gelukkig voorbij. Ik sta dan ook vreselijk onthand in de pas gerenoveerde boekenafdeling van een groot warenhuis in Groningen, waar nu alle jeugdboeken verdeeld zijn over twee kasten: jongensboeken en meisjesboeken. Over de identificatiepersonen wil ik nog twee zaken naar voren halen. Allereerst iets over het aantal en vervolgens over diverse personen. Jessy Marijn stelt in Vogels voor de kat een hele boerenfamilie voor. De oudste zoon Michiel staat weliswaar het meeste centraal, maar ook de andere kinderen kunnen eventueel een identificatiefunctie vervullen. In zo'n constructie is er vrijwel niet aan te ontkomen dat één persoon uitgebreider uitgewerkt wordt en dat de anderen daar onder lijden. Jan, Karel, Barbara, Sofie, Antje en Suske komen duidelijk minder uit de | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
verf dan Michiel. In de tweede plaats wil ik aandacht vragen voor de diversiteit van identificatiepersonen in één boek, zoals Tonny Vos uitgeprobeerd heeft in haar boek Het land achter de horizon. In ieder hoofdstuk van dit boek is iemand anders de identificatiepersoon. Er is hier sprake van een boeiend experiment. Ten gevolge van de korte hoofdstukjes, waarin één persoon centraal staat, is de emotionele betrokkenheid van de lezer bij de personen wat minder, maar de winst is, dat de onderwerpen vanuit geheel verschillende gezichtpunten bekeken worden. | |||||||
2.6 Verhaal: feiten en fictieIn hoeverre slaagt een auteur erin om de verzamelde historische feiten met de fictie tot één verhaal te maken. Met name voor korte historische verhalen, zoals de Belgische serie Historische Verhalen is dat een opgave, die voor nogal wat auteurs te groot is. Op grond van de relatie tussen de feiten en de fictie zijn de schrijvers van historische kinder- en jeugdboeken in te delen in vertellers en uitleggers. Bij de vertellers - waartoe naar mijn mening de spreeksters van vandaag behoren - zijn feiten en fictie goed geïntegreerd. Bij de uitleggers steken de feiten nog te veel door het verhaal heen. Een apart probleem vormen de historische begrippen - ook feiten - in een verhaal. In zijn bespreking van de nieuwe Nederlandse vertaling van Flauberts Madame Bovary in NRC-Handelsblad uitte Rudy Kousbroek zijn wrevel over te modern vertaalde woorden, zoals bijvoorbeeld ‘kennel’ en ‘pasje’Ga naar eind(7). Auteurs van historische jeugdliteratuur moeten voortdurend historische begrippen hanteren, begrippen, die bij de lezers niet altijd bekend verondersteld mogen worden. Er zijn in de praktijk uiteenlopende oplossingen bedacht voor dit probleem. Eén ervan is het opnemen van een aparte lijst, waarin dergelijke begrippen uitgelegd worden. Voorwaarde is dan wel, dat de lezer van het begin af aan op de hoogte is van het bestaan van zo'n lijst, ofwel via de inhoudsopgave, ofwel via apart gedrukte woorden in de tekst, met bij het eerste woord een korte verwijzing. Een andere oplossing, door Jessy Marijn nogal eens toegepast, is de verklarende voetnoot. Ik denk dat voor de leesbaarheid beide oplossingen maar in zeer beperkte mate toegepast moeten worden. Als een lezer op bladzijde 33 van Honderd jaar geleden negen woorden en op bladzijde 34 tien woorden achterin een woordenlijst op moet zoeken, dan is dat mijns inziens teveel. Het zou toch het mooiste zijn om zo'n vreemd begrip betekenis te laten krijgen in de context, waarin het gebruikt wordt. Als in Vogels voor de kat Jan mest van de wegen moet verzamelen, treft de lezer in een | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
voetnoot aan: ‘gedroogde mest diende eveneens als brandstof’. Zo'n voetnoot is door middel van een kleine tekstaanpassing gemakkelijk overbodig te makenGa naar eind(8). | |||||||
2.7 Waarden en normenWat doet de schrijver van historische jeugdliteratuur met de historische waardenen normenpatronen? Hij of zij kan ze weglaten, ze voorstellen als ‘gek’ of ‘vreemd’ maar hij of zij kan ze ook zò voorstellen, dat de lezer begrip voor ze krijgt. Historische verhalen kunnen kinderen juist leren ontdekken, dat mensen anders kunnen denken, dan ze zelf doen. Ik wil dit met één voorbeeld duidelijk maken. In het onlangs herdrukte boekje De heks van IJsselstein van Jan Terlouw wordt de zonderlinge vrouw Griet onderworpen aan een godsoordeel. De schrijver vreest bij zijn lezers het ergste en gaat zich persoonlijk met zijn verhaal bemoeien: ‘misschien ... dat ze een heel ander idee hadden over rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid dan wij - wie kan deze mensen achteraf begrijpen?’Ga naar eind(9). Aan het eind van het verhaal moraliseert de auteur verder: ‘Zo liep in dit geval alles nog goed af ... Maar laten we voorzichtig zijn met het uisteken van een beschuldigende vinger naar die duistere tijden. Dat kunnen we pas met enig recht doen als in onze verlichte tijd, waarin we onder het poolijs varen en op de maan landen, het ombrengen van onschuldigen tot het verleden behoort’Ga naar eind(10). Een heel bijzondere dimensie krijgt dit waarden- en normenprobleem in een tijdmachineboek zoals bijvoorbeeld Kruistocht in sprijkerbroek. Wat men ook van boeken met een dergelijke constructie vindt, de confrontatie tussen het hedendaagse en het historische waarden- en normenpatroon is in dergelijke boeken beduidend explicieter dan in boeken zonder zo'n constructie. | |||||||
2.8 IllustratiesOok in historische jeugdliteratuur kunnen illustraties een belangrijke functie vervullen ten aanzien van de beeldvorming. Zeker als niet alleen sfeeroproepende maar ook informatieve illustraties opgenomen zijn. Robert Baccarne heeft eens criteria, waaraan illustraties in historische jeugdliteratuur zouden moeten voldoen, op een rijtje gezet: ‘De goede illustratie in een historisch verhaal moet net als de tekst zoveel mogelijk aspekten uitbeelden: spanning-geheimzinnigheid-historische informatie-realiteitszin en waarachtige historiciteit - psychologisch fijne karaktertekening - humor - engagement’Ga naar eind(11). | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
Een mooi lijstje voor boekillustratoren, waar menigeen zijn handen vol aan heeft. Een punt van overweging en van discussie is of niet geleidelijk aan in boeken voor oudere jeugd de getekende plaatjes moeten verdwijnen. Er zijn aanwijzingen in die richting, maar die zijn nog te onduidelijk om er nu al een definitieve uitspraak over te doen. | |||||||
2.9 Kennis van de afloopIk ben de theoretische aspecten begonnen met de historische betrouwbaarheid en ik wil daarmee ook eindigen en wel via het speciale probleem: kennis van de afloop. De auteurs weten hoe de geschiedenis verder gegaan is en het is een belangrijke vraag, wat ze met deze kennis doen. Gebruik ervan maken kan het verhaal mooier, vollediger, ja zelfs didactisch interessanter maken, maar in feite wordt dan de historische waarheid onrecht aangedaan. Ook hiervan wil ik een voorbeeld geven: een gesprek tussen enige kinderen in de herfst van 1943 in bezet Nederland uit En waarom ik niet van Gertie Evenhuis: ‘Wat doen ze eigenlijk met de joden? Eerst een tijdje bewaren, zei Jaap Hansen. Hij zou het wel weten want zijn oom was uit zo'n kamp ontvlucht. En dan vergassen hé. Of iets anders natuurlijk. Maar gas is wel het snelste. 'k Weet het zelf van mijn oom. Ze hebben daar van die douchecellen, zegt hij. Alleen komt er in plaats van water gas uit. Nou en dan ... Zoiets geloof je niet hé? Maar heus, die schoorstenen roken. Dan ruik je de mensenlucht, zei mijn oomGa naar eind(12). Deze kinderen wisten in 1943 meer, veel meer dan de gemiddelde Nederlander. Een dergelijk gesprek is dan ook volstrekt ongeloofwaardig. | |||||||
3. Onderwijskundige aspectenEr is nu niet zoveel tijd meer voor de onderwijskundige aspecten. Toch wil ik er nog iets van zeggen. Ik heb al aangegeven dat historische jeugdliteratuur naar mijn mening van groot belang is voor de beeldvorming van het verleden. Zeker ook vanuit het onderwijs gezien. De vraag is dan wel waarvan er beelden gevormd moeten worden. Er is momenteel een tendens binnen het geschiedenisonderwijs om de sociaal-economische aspecten - in de vorm van het dagelijks leven van gewone mensen - wat meer centraal te stellen. Daardoor is er vraag naar boeken, die aspecten van de maatschappelijke revoluties - de agrarische, de stedelijke en de industriële revolutie - benadrukken. Vogels voor de kat van Jessy Marijn past hier heel goed bij als een boek waarin de overgang van de agrarisch-stedelijke naar de industriële | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
maatschappij zichtbaar gemaakt wordt. Het is echter niet voldoende als er zulke boeken zijn. Ze moeten ook door onderwijsgevenden ‘ontdekt’ worden als belangrijke beeldvormers en dus als belangrijke leer- en hulpmiddelen in het onderwijs. Dat vereist: - in de eerste plaats een goed overzicht van wat verkrijgbaar is: grondiger, diepgaander en vooral informatiever dan in Boek en Jeugd mogelijk is. In mijn boek Verhalen over vroeger heb ik een voorstel gedaan voor een dergelijk registratiesysteem. Zo'n systeem zou de kinderboekenwereld en het onderwijs dichter bij elkaar kunnen brengenGa naar eind(13); - in de tweede plaats: inzicht en oefening in het hanteren van historische jeugdliteratuur als hulpmiddel in het onderwijs: wat kan ermee gedaan worden? hoe kun je er als onderwijsgevende mee werken? Dat vereist bepaalde didactische kennis, die in de lerarenopleidingen aan de orde zou moeten komen. Het voert te ver om alle didactische mogelijkheden hier op te sommen. Wie geïnteresseerd is in die mogelijkheden van gebruik verwijs ik gaarna naar hoofdstuk drie van Verhalen over vroegerGa naar eind(14). Er zijn ook concrete samenwerkingsverbanden tussen jeugdliteratuur en onderwijs. Steeds vaker worden auteurs van historische verhalen gevraagd om mee te werken aan geschiedenisschoolboeken. Zo bevat de handleiding bij de methode Op zoek naar vroeger een aantal bestaande verhalen als extra voorleesstofGa naar eind(15). In de methode Bij de tijd hebben enige auteurs speciaal voor de methode geschreven historische verhalen geleverdGa naar eind(16). Het meest recente initiatief op dit gebied voor het basisonderwijs is de serie Geschiedenis in verhalen, geschreven door Annie Matty en Wim Spekking, een serie verhalen, die aansluit bij de geschiedenismethode Geschiedenis in onderwerp en opdrachtGa naar eind(17). En voor het voortgezet onderwijs de uitgave: Opgespoord. Een leesboek met historische verhalen, een soort bloemlezing van historische verhalen, waarvan het eerste deel verschenen is en waarvan de uitgever hoop dat er in de klas naast de methode mee gewerkt wordtGa naar eind(18).
In mijn verhaal heb ik enige theoretische en onderwijskundige aspecten van historische jeugdliteratuur aan de orde gesteld. Vooral de theoretische waren bedoeld als gangmakers voor deze middag. Verschillende van die aspecten zullen in verhalen van auteurs terug te vinden zijn. Ik dank u voor uw aandacht. |
|