Vlaamse taal, die beslist niet moest onderdoen voor de Franse, dan verschuift het accent geleidelijk naar een zich uitsluitend afzetten tegen het Franse zedenbederf.
De school stond vanuit de gerichtheid van de stukjes zelf erg vaak centraal. Het schoolgaan werd met hand en tand verdedigd en het schoolverzuim streng afgekeurd. Verder werd de burgerlijke ethos in al haar aspekten doorgegeven: waarden als werkzaamheid, vergevingsgezindheid, deugdzaamheid, spaarzaamheid, zedigheid en tevredenheid werden geprezen en beloond, en ondeugden als luiheid, leugenachtigheid, overmaat en vooral hoogmoed en praalzucht afgekeurd en bestraft.
Zo we van het 19de-eeuwse toneel voor kinderen moesten konstateren dat het in zijn geheel een grijze massa was, dan ziet het proza er zo mogelijk nog kleurlozer uit, althans tot ver in de jaren 80. De enkele geboren vertellers die dan opduiken als Alexis Callant en Reimond Stijns vormen een echte verademing temidden het besloten gros aan moraliserende boekjes.
Ook in letterlijke zin waren de boekjes kleurloos. Illustraties in Vlaamse kinderboeken blijven tot het einde van de eeuw zeldzaam en kleuren waren zo goed als afwezig. Pas in diezelfde jaren 80 werd geleidelijk meer aandacht besteed aan de vormgeving.
We kunnen stellen dat de hele epische literatuur die in het 19de-eeuwse Vlaanderen bewust voor kinderen geschreven werd, een belerende strekking had. Aanvankelijk verdrong dit belerende zelfs zo goed als helemaal het verhalende. Pas in het laatste kwart van de eeuw zou het verhalende element een beetje meer kans krijgen.
Een verder teken aan de wand voor de reusachtige armoede die de 19de-eeuwse kinderboeken kenmerkte, was het bijna volledig ontbreken van prentenboeken en oorspronkelijke, fantasierijke of humoristische verhalen.
Stichtende verhalen en heiligenlevens werden daarentegen met de kilo op de jeugd losgelaten. Ook de zedenschets of het zedelijk verhaal floreerden. Deze schetsten de ‘zeden’ van het volk of van enkele personages met de bedoeling de lezers zedelijk te verheffen. De burgerlijke moraal komt dan ook hier erg duidelijk naar voor, hoewel er zich op dit vlak wel een evolutie aftekende. De verhalen uit de eerste helft van de eeuw legden het accent zwaar op die moraal, het hele verhaal werd ernaar toegeleid via niet mis te verstane auctoriële tussenkomsten. Pas na 1880 zouden schrijvers als Theodoor Sevens, Virginie Loveling en Jacob Stinissen meer aandacht gaan besteden aan het verhaalkarakter en de expliciete moraal