ren, interesse te wekken en de leerlingen te oriënteren op de maatschappij. Besproken wordt onder meer een project van de stichting Krant in de Klas dat beoogt dat kinderen dit medium kritischer gaan lezen en beter gaan hanteren.
In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de betekenis van de genoemde media voor de buitenschoolse educatie van volwassenen. De bijdrage die specifiek educatief bedoelde programma's aan het herstellen van een tekortgeschoten basisopleiding leveren is gering, terwijl de informatieve programma's van de reguliere omroepen vermoedelijk van meer betekenis zijn. Specifieke educatieve radio- en televisie-uitzendingen voor volwassenen met een geringe basisvorming leveren een marginale bijdrage aan het opheffen van opleidingstekorten.
‘Media als buitenschoolse leerplaats’ is de titel van het vierde hoofdstuk. De radio heeft als buitenschoolse leerplaats een beperkte betekenis: de informatie die leerlingen via dit medium verwerven is gering en weinig relevant voor het curriculum van de school. Weliswaar luistert met name de leeftijdsgroep die de eerste jaren van het voortgezet onderwijs volgt graag en veel naar de radio, zij het meestal naast een andere hoofdactiviteit, maar de kennis die langs die weg wordt opgedaan beperkt zich goeddeels tot de nieuwste popnummers en hun notering op de diverse ranglijsten.
Bij de televisie is het ontspanningsgedeelte het meest in trek. De aandacht van de jeugd gaat vooral uit naar films en series, videoclips en andersoortige ontspanningsprogramma's. Aan het bekijken van informatieve programma's besteedt de jeugd gemiddeld per dag niet meer dan 10 minuten. Hoewel de televisie interesses wekt, de horizon van kinderen verwijdt en inzichten kan aanbrengen die met een breed spectrum van schoolvakken raakvlakken vertonen, leidt dit volgens de studie niet tot een directe ontlasting van het takenpakket van de school. De via de televisie verworven kennis is ongelijk over kinderen verdeeld en mag daarom niet als algemeen worden voorondersteld. Bovendien zijn de leereffecten vaak klein en hangen zij mede af van milieubepaalde stimulansen uit de directe omgeving van het kind.
Met betrekking tot het effect van veel televisie kijken stellen de auteurs dat ‘niet of onvoldoende is aangetoond dat kinderen door de televisie op een passieve manier informatie opnemen, onrustig worden, zich moeilijker kunnen concentreren, minder boeken gaan lezen en op school minder presteren’. De onderzoekers zien geen noodzaak ‘audiovisuele vorming’ als een nieuw vak in de beginjaren van het voortgezet onderwijs in te voeren. Wel achten zij het van belang dat er in het kader van de basisvorming getracht wordt kinderen tot kritische consumenten van de massamedia te vormen.