| |
| |
| |
Scripties
Zoals u eerder in dit nummer hebt kunnen lezen, is de dienst Boek en Jeugd van het NBLC in samenwerking met het platform gestart met een ‘scriptiebank boek en jeugd’ (jeugdliteratuur, jeugd- en schoolbibliotheekwerk, literatuurdidactiek, leesgewoonten van kinderen, enzovoort). Het is de bedoeling hierin alle universitaire (doctoraal- en bijvak-)scripties op dit gebied op te nemen, alsmede HBO-scripties die daavoor - naar het oordeel van de docent - in aanmerking komen.
Wij verzoeken docenten in Nederland en Vlaanderen, hiertoe de scripties toe te zenden aan: NBLC - dienst Boek en Jeugd, Postbus 93054, 2509 AB Den Haag. Met het oog op de ontsluiting verzoeken wij u, aan iedere scriptie een titelbeschrijving en een korte annotatie (circa 50 woorden) toe te voegen.
In dit blad zal regelmatig een overzicht worden gepubliceerd van de binnengekomen scripties, die daarna ter inzage zijn bij het NBLC.
Als voorproefje publiceren we in dit nummer een overzicht van recente scripties uit Amsterdam (opvoedkunde en onderwijskunde) en Leiden (bijvak kinder- en jeugdliteratuur in pedagogisch perspectief), samengesteld door Toin Duijx.
| |
Universiteit van Amsterdam, Opvoedkunde en Onderwijskunde
Aan de subfaculteit Opvoedkunde en Onderwijskunde van de Universiteit van Amsterdam worden regelmatig scripties geschreven op het gebied van kind en media, waaronder uiteraard veel aandacht voor de kinder- en jeugdliteratuur. De scripties kunnen in het kader van twee curriculumonderdelen geschreven worden:
1. In het algemeen gedeelte doctoraal (nieuwe stijl) dienen alle studenten een scriptie te schrijven voor historische opvoedkunde. De onderwerpskeuze is vrij, met dien verstande dat het onderwerp dient te liggen op het terrein van de geschiedenis van opvoeding, vorming etc. Doelstelling van het schrijven van deze scriptie is: ervaring opdoen met literatuur- en/of bronnenonderzoek en daarover schriftelijk rapporteren. De tijd die de student aan scriptie kan besteden is vijf weken; uitbreiding met keuzepunten is mogelijk.
2. Na de propedeuse kiest de student voor een differentiatie (gezinsleer, orthopedagogiek, sociale pedagogiek of algemene opvoedkunde) of voor de bouwstudie onderwijskunde. In het kader van de differentiatie dient de student een leeronder- | |
| |
zoek uit te voeren of een scriptie te schrijven. Ook hierbij kan gekozen worden voor onderwerpen op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur.
De hieronder genoemde scripties worden bewaard in de scriptiebibliotheek van de vakgroep Algemene Opvoedkunde. Via een kaartsysteem (op onderwerp) zijn de scripties op te zoeken. Scripties worden niet uitgeleend, maar kunnen wel ter plekke bestudeerd worden. Drs. B. Kruithof verzorgt de scriptiebibliotheek. Wanneer men scripties wil inzien kan men zich het beste telefonisch wenden tot de secretaresse van de vakgroep, mw. M. Langras (020 - 5253308).
Bart, Anne-Marie & Caroline van Amerongen. Een kinderhand is gauw gevuld, dertig jaar kindertelevisie. (kandidaatsscriptie)
In deze scriptie wordt bekeken wat er in de ongeveer 30 jaar dat we in Nederland televisie hebben, veranderd is in het denken over kindertelevisie. In het eerste hoofdstuk wordt kort aandacht besteed aan de plaats van de televisie in de massamedia en aan de wijze waarop kinderen televisie kijken.
In hoofdstuk 2 wordt het onderzoek ‘Kiezend kijken’ uit 1962 opnieuw uitgevoerd. Was in 1962 van de totale zendtijd 6,35% beschikbaar voor kinderuitzendingen, in 1982 is dit gestegen tot 11,99%. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invloed van de televisie op kinderen. Tegenwoordig wordt de nadruk gelegd op wat je met televisie zou kunnen bereiken. Specifiek wordt gekeken naar Sesamstraat.
Boersma, Ida. Groen is gras ... Kinderliedjes, kinderrijmen en kinderspel in Nederland van de middeleeuwen tot ong. 1900. (kandidaatsscriptie)
In kort bestek wordt de geschiedenis van het kinderlied tot ong. 1750 besproken. Vooral de invloed van de kerk wordt aangestipt. In hoofdstuk 2 wordt het kinderlied van ong. 1750-1900 belicht. De opkomst van het Rationalisme en de Verlichting hebben invloed op de ideeën omtrent opvoeding. Er ontstaan bundels met liederen specifiek voor kinderen. Tot slot wordt nog kort aandacht geschonken aan het muziekonderwijs.
Brouwer, Bram. Een vergelijking tussen Engelse en Nederlandse jeugdliteratuur uit de periode 1840-1880. (doctoraalscriptie)
Deze scriptie bestaat uit twee gedeelten. In het eerste deel wordt een overzicht gegeven van de politieke en economische situatie in Nederland tussen 1840-1880 alsmede een schets van de Nederlandse (kinder)literatuurstromingen, gevolgd door analyses van 17 boeken uit deze periode. In het tweede deel wordt hetzelfde
| |
| |
ondernomen, maar nu voor de situatie in Engeland in 1840-1880. In een slothoofdstuk wordt een vergelijking gemaakt tussen Nederland en Engeland. Opvallend is dat wij veel overgenomen hebben van onze westerburen.
Deveneyns, Pia. De negerhut van Oom Tom. (scriptie historische opvoedkunde, 1984)
In deze scriptie wordt een analyse gegeven van een reeks van herdrukken (vanaf 1853, 4e druk) van ‘De negerhut van Oom Tom’. Vormgeving en taalgebruik zijn in de loop der jaren veranderd; de verteltechnische aspecten zijn daarentegen ongewijzigd gebleven. De beschrijving van de thematiek en de beschrijving van de personen en de ruimte zijn wel veranderd. Dit zou samenhangen met het infantiliseringsproces binnen de kinder- en jeugdliteratuur.
Idema, Hanneke. Een onderzoek naar de beeldvorming van de Indonesische bevolking in twaalf kinderboeken tijdens de periode 1870-1940. (scriptie keuzevak historische jeugdliteratuur, 1984)
Na een overzicht van de Indonesische geschiedenis, waarbij o.m. gelet wordt op het bestuur van Nederlands-Indie en het onderwijsbeleid voor de Indonesische bevolking, wordt ingegaan op de historische ontwikkelingen van de pedagogische bedoelingen met kinderliteratuur.
In het praktische deel van de scriptie worden twaalf kinderboeken geanalyseerd. Doel is om inzicht te krijgen in de beeldvorming van de Indonesische bevolking in kinderboeken. Verschillende aspecten, waaronder nationalisme, zending, stereotypen, e.d. komen aan de orde.
Leeuwen, Alma van & Dorothee Stoop. 1930-1950, Het kinderboek van twee zijden belicht. (kandidaatsscriptie)
In deze scriptie worden een aantal historische kinderboeken geanalyseerd. Het thema van deze boeken is oorlog. Is de tweede wereldoorlog aanleiding geweest om anders over oorlog te gaan schrijven voor kinderen? Uit de analyses concluderen de schrijfsters, op grond van een beperkte steekproef, dat er tijdens de oorlog sprake is van een oorlogsgezindheid, maar de voor- en naoorlogse periode verschillen nauwelijks.
Meffert, Wilfried en Henk de Graaf. ‘Ivanhoe’ en wat er van gemaakt werd ... (kandidaatsscriptie)
In 1819 verscheen Ivanhoe, geschreven door Walter Scott. Na een biografie van
| |
| |
Scott en een analyse van het literaire werk, wordt gekeken naar de wijze waarop sinds 1819 het boek voor de jeugd bewerkt is. Pas in 1877 verscheen de eerste Nederlandstalige jeugdbewerking. In de vroege edities blijven Scott's intenties redelijk overeind, ondanks bekortingen. Onder invloed van de Kunsterziehungsbewegung verschijnen volledige vertalingen in prachtige banden. Naar aanleiding van de TV-bewerkingen verschijnen nieuwe bewerkingen, waarbij avontuur en spanning alleen nog van belang zijn.
Mulder, Henny. Ontoelaatbaar voor alle leeftijden. Een geschiedenis van en rondom de filmkeuring. (doctoraalscriptie sociale pedagogiek, 1984)
‘De geschiedenis van de filmkeuring is een geschiedenis van burgerlijke verontwaardiging, van religieuze bevoogding, van politiek geharrewar en van pedagogische bezorgdheid’, stelt Mulder in het voorwoord. Alvorens in te gaan op de geschiedenis van de filmkeuring, wordt stilgestaan bij ‘film en publiek’. Aandacht wordt o.m. besteed aan de ideologie van de massacultuur en de populaire cultuur en aan de bevoogding van film en publiek. Hoofdstuk 2 over de geschiedenis van de filmkeuring is gebaseerd op een grondige literatuur (bronnen) studie.
Vervolgens wordt bekeken wat er gebeurd is tussen het ontstaan van de bioscoopwet in de jaren '20 en de wijzigingen van die wet in de jaren '70, gevolgd door een hoofdstuk over ‘jongeren en de film’. De scriptie wordt besloten met de vraag naar de ‘democratisering van de cultuur’.
Vergouw, Els. De verzuiling van de omroepen. Jeugdonderzoeken en VPRO-jeugdbeleid, 1947-1967. (doctoraalscriptie sociale pedagogiek, 1984)
Het eerste gedeelte van de scriptie behandelt de verzuiling van de omroepen. Na aandacht te hebben geschonken aan de theoretische invalshoeken van Lijphart en Stuurman, volgt een beschrijving van de concrete strijd, die zich vanaf de jaren 20 tussen de omroepen afspeelde. Het ontstaan van de omroep en de principiële omroepverenigingen, het zendtijdbesluit van 15 mei 1930, het omroepbestel van 1940-1949 e.d. komen uitgebreid aan de orde.
In het tweede gedeelte staat het VPRO-jeugdbeleid van 1947-1967 centraal. Het vrijzinnig protestantisme, de jongeren van de VPRO en onderzoeken over de problematische jeugd worden met elkaar in verband gebracht.
Vonk, Hanneke. Het dier in het kinderboek. Een analyse van de discussie over de vermenselijking van het dier in het dierenboek. (doctoraalscriptie)
In deze scriptie wordt uitgebreid ingegaan op de argumenten voor vermenselijking
| |
| |
van het dier in het dierenboek, de argumenten voor vermenselijking mits het binnen bepaalde grenzen blijft en de argumenten tegen vermenselijking. E.e.a. mondt uit in de fantasie - realiteit discussie.
Vries, S.E. de & Barbara Wessel. Koloniale ideologie in kinderboeken over Nederlands-Indië. 1900-1950. (kandidaatsscriptie)
Alvorens te kijken naar hetgeen in de titel is geformuleerd, wordt ingegaan op de functie en invloed van kinderboeken. Vervolgens wordt uitgebreid aandacht besteed aan de maatschappelijke verhoudingen in Nederlands-Indië.
Voor het onderzoeksgedeelte worden 10 boeken, waaronder De Katjangs, De scheepsjongens van Bontekoe en Twee Indische meisjes geanalyseerd. Geconcludeerd wordt dat in de onderzochte periode de koloniale ideologie in kinderboeken voorkomt, en ook ondersteuning vindt.
| |
Rijksuniversiteit Leiden, bijvak kinder- en jeugdliteratuur in pedagogisch perspectief
Vanaf 1974 is het mogelijk om bij de subfaculteit Pedagogische en Andragogische Wetenschappen het doctoraalbijvak Kinder- en Jeugdliteratuur te volgen. Het bijvak is in het cursusjaar 1985-1986 voor het laatst onder bovenstaande titel aangeboden. Het vakgebied kinder- en jeugdliteratuur is tegenwoordig ondergebracht bij de sectie Kind en Media. Het zal aldaar als differentiatie opgenomen in het doctoraalbijvak Kind en Media.
In onderstaand overzicht is een keuze weergegeven van de scripties die de afgelopen twee jaar zijn geschreven. Een aanvulling zal t.z.t. in het documentatieblad opgenomen worden. De tijd die door de student aan de scriptie besteed dient te worden is 5 weken. De meeste scripties zijn ter inzage bij de dienst Boek en Jeugd van het NBLC. Daarnaast zijn alle scripties ter inzage bij de sectie Kind en Media. Hiervoor dient men contact op te nemen met drs. A.W.M. Duijx, sectie Kind en Media (vakgroep KLOP), Rijnsburgerweg 169 (kamer 201), Postbus 9507, 2300 RA Leiden (tel. 071 - 148333 tst. 4109, secr.).
Beek van der, Jose. Het ABC-boek, bestaat dat nog? (februari 1986)
Na een kort overzicht van de geschiedenis van het ABC-boek volgt een bibliografisch overzicht van 287 titels van ABC-boeken die vanaf ongeveer 1560 zijn verschenen. In een bijlage wordt het bronnenmateriaal aangegeven. In het tweede
| |
| |
deel van de scriptie worden de ABC-boeken vanaf 1980 besproken.
Beijerling, A. Onderzoek naar de mogelijkheden van kinder- en jeugdliteratuur als therapeutisch middel in de spelkamer. (mei 1986)
In deze bijvakscriptie wordt bekeken in hoeverre het gebruik van een boek als therapeutisch middel een positieve uitbreiding kan betekenen voor een speltherapeutische praktijk.
Kort wordt aangegeven wat speltherapie inhoudt en welke doelstellingen hiermee worden nagestreefd. Vervolgens worden na- en voordelen van het boek in de spelkamer besproken. Hieruit blijkt dat het boek een zeer waardevol hulpmiddel kan zijn bij het ontwikkelingsproces van het kind in therapie. Ook praktische zaken, als de keuze van boeken en de begeleidende rol van de therapeut worden kort aangestipt. Beijerling concludeert dat vooral voor kinderen tussen 12 en 16 jaar bibliotherapie een welkome uitbreiding is. Voorwaarde is dat een kind plezier heeft in het lezen. Het boek kan een onderdeel zijn in de totale speltherapie-setting.
Bruins, Z. De beoordeling van vertalingen van jeugdboeken, besproken aan de hand van twee kinderboeken van Peter Härtling. (januari 1985)
Aan de hand van een vergelijking van Das war der Hirbel en Oma met de vertalingen En dat was lebel en Oma wordt bekeken welke maatstaven bij de beoordeling van vertalingen van jeugdboeken moeten worden aangelegd. In de vertalingen komen nogal wat onjuistheden en onvolkomenheden voor. In beide boeken komen verder onnederlandse zinnen voor, omdat of de vertaling te letterlijk of eenvoudig foutief is.
Duiven, Alice. De Japanse kinder- en jeugdliteratuur, ook in Nederland. (mei 1986)
Na een introductie tot de geschiedenis van het opvoedings- en onderwijssysteem in Japan, wordt ingegaan op het Japanse kinder- en jeugdboek. De bibliotheken, de organisaties m.b.t. kinder- en jeugdliteratuur, kinderboekenauteurs en de Japanse school in Nederland worden besproken. Vervolgens wordt gekeken naar het Japanse kinderboek en Nederland, en omgekeerd, het Nederlandse kinderboek in Japan. Het lezen van kinder- en jeugdboeken is in Japan niet zo gewoon als in Nederland.
Huizinga - ten Brink. A.W. Perrault en zijn sprookjes van Moeder de Gans. (december 1985)
Centraal in deze scriptie staan de volgende vragen: Waarom schreef Perrault deze
| |
| |
sprookjes-bundel? en: Waarom koos Perrault de titel Contes de ma mere l'Oie? Allereerst wordt ingegaan op Perrault en de geest van de 17e eeuw, zijn tijdgenoten, zijn leven en zijn werk. Vervolgens wordt de sprookjesbundel geanalyseerd om daarna bovenstaande vragen te beantwoorden.
Jongenelen, M. & A. Mahieu. Moeders wil is wet? (februari 1985)
In deze scriptie worden een groot aantal boeken uit de periode 1900 - heden bekeken op de rol van de moeder. Aan de hand van een aantal aspecten wordt getracht een verschuiving in het beeld van de moeder aan te geven.
Kat, N. Terug naar het kinderboek? ‘Oral history’, een onderzoek onder volwassenen naar de beleving en invloed van de boeken uit de jeugd. (januari 1986)
In deze scriptie wordt verslag gedaan van een onderzoek onder een zevental volwassenen die ondervraagd zijn over de boeken uit hun jeugd. Doel van het onderzoek was om te achterhalen in hoeverre ‘oral history’ een geschikte methode is om iets te weten te komen over de invloed en beleving van het in de jeugd gelezene en de uiterlijke factoren die hierin meespelen. Er wordt ook veel aandacht besteed aan de methode van onderzoek.
Laport - van de Zande. Het prentenboek na het kleuteronderwijs. (1985)
De ondertitel van deze scriptie geeft tevens het onderwerp aan: ‘een oriëntatie naar de functie van prentenboeken in het onderwijs aan zes tot negenjarigen’. Na een bespreking van het prentenboek in het kleuteronderwijs (gebaseerd op Bauer/Krassenburg) worden ontwikkelingspsychologische, sociologische en pedagogische aspecten van het prentenboek voor zes tot negenjarigen besproken. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het ‘aanvankelijk lezen en prentenboeken’ en ‘prentenboeken voor moeilijk lezenden’. De scriptie besluit met praktische aanwijzingen.
Mampaey, Manon & Lea van Vliet. De griffel van 1971 t/m 1985 kritisch bezien. (1985)
De griffelpraktijk wordt in het kort belicht. De jury, de reglementen en de jurering, alsmede de kritiek op de griffel en het werk van de alternatieve werkgroepen komen aan de orde. Enkele kleine onderzoekjes naar o.m. verschuivingen met betrekking tot de thematiek in de boeken en het genre worden ondernomen.
| |
| |
Polders, Ph. De straatmuzikant. Willem Wilmink en zijn poëzie voor kinderen. (april 1986)
Na een korte presentatie van Willem Wilmink wordt ingegaan op Wilminks ideeën over het kind en de kinder- en jeugdliteratuur. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende genres binnen het werk van Wilmink om uiteindelijk een uitgebreide analyse te geven van zijn poëzie voor kinderen. Volgens de schrijfster valt uit de boeken van Wilmink veel te leren, zowel voor de leek als voor de kenner; voor pedagogen, didactici en opvoeders.
Raadsma, Fr. & M. Wiessing. Kabouters en elfen in de literatuur. (juni 1984)
In deze scriptie wordt bekeken in hoeverre het beeld van de kabouters en elfen in de kinder- en jeugdliteratuur overeenstemt met het beeld zoals dat in de volksoverlevering naar voren komt. Na een theoretische verkenning van het onderwerp wordt een groot aantal kinder- en jeugdboeken geanalyseerd.
Romein, Elaine. De scheepsjongen van Bontekoe; een schitterend boek (Guus Kuijer) of verwerpelijke literatuur (Lea Dasberg)? (oktober 1985)
In deze scriptie wordt allereerst een uitgebreide structuuranalyse van het boek van Fabricius gegeven en wordt bekeken hoe het boek in 1924 is ontvangen. Vervolgens wordt kort aandacht geschonken aan de theorieën van Dasberg en Kuijer om vervolgens te bekijken hoe hun (verschillende) mening over De scheepsjongen van Bontekoe en de persoonlijke mening van de schrijfster zich tot elkaar verhouden.
Schakel, K.J. Kinderboeken in christelijk perspectief. (april 1986)
In deze zeer uitgebreide scriptie wordt bekeken welke overeenkomsten en verschillen er zijn tussen twee christelijke uitgeverijen, t.w. Gideon en de Vuurbaak. Na een beschrijving van het begrip ‘christelijke kinderboeken’, worden de uitgeverijen in drie stappen met elkaar vergeleken. Aan de hand van interviews wordt allereerst een algemene indruk van de doelstellingen gegeven, vervolgens worden de beide fondsen bekeken. Tenslotte worden een aantal boeken geanalyseerd op hun christelijk karakter.
Schothorst, B. Recensenten over het jeugdboek: leuk en mooi, maar toch ... De argumenten in jeugdliteraire kritieken. (april 1986)
Uitgaande van het analysemodel van H.T. Boonstra wordt in deze scriptie verslag gedaan van een onderzoek naar de relatie tussen de gehanteerde argumenten in de
| |
| |
jeugdliteraire kritiek en het lezerspubliek van de recensies. Maakt de criticus gebruik van andersoortige argumenten naar gelang hij schrijft voor volwassenen lezers, dan wel een recensie schrijft voor de jeugdige lezer?
Stern, V.D. De Romeinen in de verhalende kinder- en jeugdliteratuur. Mogelijkheden en suggesties voor het onderwijs. (juni 1984)
Aan de hand van een drietal thema's, t.w. het dagelijks leven in Rome, het Romeinse leger en de Romeinse provincie, worden een zestal Duitse en Nederlandse jeugdboeken bekeken. Uitgangspunt van de schrijfster is dat verhalende kinder- en jeugdboeken een goed hulpmiddel zouden kunnen zijn in het onderwijs omdat zij op een speelse en aangename wijze de leerlingen in contact brengen met de oudheid en hen kunnen motiveren en stimuleren bij het vergroten van hun kennis.
Verhey, Henk. Kleuters en strips. (1985)
Als docent van een Pabo vraagt de schrijver zich af wat men didactisch met strips bij het onderwijs aan kleuters kan doen. Aan de taalontwikkeling, de leesvoorwaarden en de cognitieve ontwikkeling kan het omgaan met strips een belangrijke bijdrage leveren. Daarnaast is de strip een geschikt medium tot leesmotivatie, boekpromotie en tot het ‘vasthouden van de band met het boek’.
Visch, W. Boeken als hulpmiddel bij de hulpverlening. (juni 1984)
In deze scriptie wordt bekeken in hoeverre volkssprookjes en realistische probleemboeken voor kinderen bruikbaar zijn als hulpmiddel bij de hulpverlening aan kinderen met psycho-sociale problemen.
Vliet van, Y. Spiegel van Biegel. ‘Het spiegelkasteel’ van Biegel vergeleken met zes andere werken van zijn oeuvre. Een vergelijkend literatuuronderzoek.
Het spiegelkasteel is geen ‘echt Biegel-boek’. Deze uitspraak is uitgangspunt van deze bijvakscriptie. Van Vliet analyseert zeven boeken van Biegel en probeert achter de omschrijving ‘echt Biegelboek’ te komen.
Naast Het spiegelkasteel worden analyses gegeven van Ik wou dat ik anders was, De tuinen van Dorr, De kleine kapitein, Het stenen beeld, De brieven van de generaal en Jiri.
Een boekje open over de jeugdliteraire kritiek
Onlangs hebben Margot Krikhaar en Bea Ros een onderzoek naar twintig jaar jeugdliteraire kritiek in Nederland afgesloten. Dit onderzoek werd, onder begelei- | |
| |
ding van Harry Bekkering, ondernomen in het kader van hun doctoraalstudie Moderne Letterkunde, afstudeerrichting jeugdliteratuur aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.
De beoordeling van jeugdboeken is een fundamentele aangelegenheid: welke eisen moet men stellen aan een goed jeugdboek? Hoe ziet zo'n goed jeugdboek er eigenlijk uit? Dit zijn vragen die iedereen die zich met jeugdliteratuur bezighoudt zou moeten stellen en (liefst) beantwoorden.
Margot Krikhaar en Bea Ros hebben in hun onderzoek gepoogd deze achterliggende en vaak verborgen normen van Nederlandse jeugdboekenrecensenten bloot te leggen: welke eigenschappen van jeugdboeken worden goedgekeurd of juist afgekeurd? Welke literatuuropvattingen liggen hieraan ten grondslag? Recensies uit twaalf verschillende, toonaangevende ‘bladen’ (variërend van kranten tot werkgroepbrochures) over een periode van twintig jaar (1965-1984) vormen het onderzoeksmateriaal.
Behalve het achterhalen van de literatuuropvattingen wordt in het onderzoek eveneens de kwaliteit van de recensies onder de loep genomen. Hierbij is vooral gelet op algemene zaken als bijvoorbeeld lengte, aantal besproken boeken, de verhouding informatie-beoordeling en de verantwoording van de oordelen. Het onderzoeksverslag laat een nogal treurig beeld van de jeugdliteraire kritiek zien.
Waarom Krikhaar en Ros vinden dat het peil van de jeugdliteraire kritiek (te) laag is en hoe zij denken dat dit verhoogd kan worden, is te lezen in hun scriptie, die inmiddels te ‘boek’ is gesteld onder de naam ‘Een spannend boek’. Warm aanbevolen! Een onderzoek naar twintig jaar jeugdliteraire kritiek (1965-1984).
De scriptie is te bestellen door overmaking van vijftien gulden op girorekening 4124342 t.n.v. B. Ros te Nijmegen, onder vermelding van ‘scriptie jeugdliteratuur’ (en, indien men een bankrekening heeft, ook het verzendadres vermelden). |
|