door een onzichtbaar makende toverbal te ontsnappen aan de pestkop van haar klas.
Zijn dergelijke almachtsfantasieën in kinderboeken nog tamelijk onschuldig, in Paul Verhoevens actiefilm Hollow Man is de verleiding van de almacht die het onzichtbaar-zijn de hoofdpersoon oplevert, minder onschuldig: de man gaat, ongezien en ongestraft, op pad om vrouwen te verkrachten.
In de sociologische variant wordt het thema van de onzichtbaarheid veelal ingezet om een of ander maatschappelijk misstand aan de orde te stellen. De roman Invisible Man van de Amerikaanse auteur Ralph Ellisson is hiervan het prototype. De onzichtbaarheid van de zwarte hoofdpersoon moet niet zozeer letterlijk, als wel overdrachtelijk begrepen worden: de man wordt stelselmatig genegeerd door de blanken. Hij is er wel, maar er wordt dwars door hem heen gekeken. De Duitse filosoof Axel Honneth schreef, onder meer aan de hand van deze roman, onlangs een interessante studie over de communicatieve handeling van de niet-erkenning.
De recent verschenen roman De onzichtbaren van schrijver-journalist Karel Glastra van Loon, past in dezelfde categorie. In dit boek heeft de onzichtbaarheid betrekking op de vergeten situatie van Birmese vluchtelingen in Thailand. Ook niet-fictionele uitgaven voeren het woord onzichtbaarheid vaak in de titel om kwalijke zaken die maatschappelijk gezien te weinig aandacht hebben gekregen voor het voetlicht te krijgen (het verborgen leed van asielzoekers, ongehuwde moeders, mishandelde kinderen enzovoort).
Romans waarin het thema psychologisch uitgewerkt wordt, komen echter beduidend vaker voor dan die waarin het thema maatschappelijk geëngageerd ingezet wordt - eenvoudig verklaarbaar, gezien de verdergaande psychologisering van de roman. De diversiteit die we daarin aantreffen is gigantisch. Om mij tot enkele voorbeelden te beperken. Hubert Lampo's De komst van Joachim Stiller kan geplaatst worden in de stroming van het magisch-realisme, waarbij de onzichtbare Stiller zich beweegt in het grensgebied tussen droom en realiteit. Dorbecks twijfelachtige bestaan in de roman De donkere kamer van Damocles van W.F. Hermans - het bestaan van de officier kan niet bewezen worden; foto's waarop hij staat, zijn mislukt - legt eerder een existentiële wanhoop en ontologische twijfel bloot. In de recente roman Zelf God worden van Hans Hartog den Jager begint kunstenaar Lucas Thorvaldsen in ‘operatie onzichtbaarheid’ aan een grote verdwijntruc, die hij ziet als het ultieme kunstwerk van deze tijd: ‘Het is typisch des kunstenaars om zo aanwezig mogelijk te willen zijn - gewone kunstenaars tenminste. De groten denken verder. [...] Nu is iedereen zichtbaar geworden en is het zaak de juiste schuilplaats te kiezen.’ En dan zijn er nog de vele romans waarin onzichtbare geesten en doden een rol spelen. Twee voorvaderen in Marcel Mörings In Babylon; de onzichtbare djinn in Natatscha Gersons De zielen van Midgard.
In eigentijdse poëzie zien we een soortgelijke diversiteit. De onzichtbaarheid in het gedicht ‘De onzichtbare vader’ van Christine Otten gaat over de afwezigheid van de vader. In het gedicht ‘Een man’ van Toon Tellegen wordt een man plotsklaps onzichtbaar: ‘Hij begon onmiddellijk te roepen/ dat hij alleen maar onzichtbaar was,/ niet onvindbaar,/ en bovendien heel dichtbij.’
Bij Remco Campert leidt een misgelopen ontmoeting met een geliefde bij het lyrisch ik tot een gevoel van onzichtbaarheid, dat op zijn beurt weer een haast mystieke eenheidservaring oproept (‘Onzichtbaar’, in de bundel Mijn leven's liederen). En dan heb ik, in een grote greep, slechts enkele romans en gedichten genoemd.
Hoe divers de uitwerkingen verder ook zijn, psychologisch gezien draait het telkens om macht en angst. Dit geldt zowel ten aanzien van de eigen als ten aanzien van andermans onzichtbaarheid. Het onzichtbare boezemt tegelijkertijd zowel angst in als ontzag - waar God en de duivel ongetwijfeld hun almacht aan te danken hebben. Iets wat te maken heeft met het feit dat het oog ons kardinale zintuig is, datgene waar we het meest op vertrouwen als we een juist beeld van de werkelijkheid willen hebben.
Ook de eigen onzichtbaarheid draait om macht en angst. Onzichtbaar zijn geeft macht: je bent onkwetsbaar voor de ander, je kunt de anderen ongezien beïnvloeden dan wel je onttrekken aan hun invloed. Maar onzichtbaar zijn maakt ook angstig: je wordt niet gezien voor wie je werkelijk bent, of je wordt überhaupt niet gezien, wat je treft in de grote angst van het niet-bestaan (iets waar Joost Zwagerman op ingaat in zijn stuk ‘De ontdekking van de eeuwigheid’). Vergelijk bijvoorbeeld Willem Jan Otten in de vroege essaybundel De Letterpiloot: ‘Wat dat betreft is er weinig veranderd, het is alleen maar erger geworden, de angst voor mijn onzichtbaarheid.’
(On)zichtbaarheid, het verlangen gezien te worden en tegelijkertijd de angst voor een te grote exposure, is daarmee bij uitstek een schrijversthema. De schrijver geeft