Lucretia van Merken
Bewonderd door Betje Wolff, bewierookt door Hendrik Tollens, door Willem Kloos nog eenmaal afgestoft en toen voorgoed vergeten. Zo goed als niemand kent in onze tijd Lucretia Wilhelmina van Merken, die leefde van 21 augustus 1721 tot 19 oktober 1789. Betje Wolff, door Lucretia nauwelijks opgemerkt, is nu - samen met Aagje Deken - de beroemdste schrijver uit de achttiende eeuw: ze worden, tweehonderd jaar na hun dood, her en der herdacht. Van Merken, ‘de grootste Dichtresse onzes Lands’, hoeft op een dergelijk eerbetoon nauwelijks te rekenen. Al schreef P.G. Witsen Geysbeek in zijn Biographisch woordenboek (1823) dat ‘de naam dezer voortreffelijke vrouw nog door het late nageslacht met eerbied genoemd [zal] worden’ en dat ‘haar dichtwerk in ieders handen blijven’ zal, in werkelijkheid liep het anders. Vanzelfsprekend kreeg ze een mooi hoofdstuk in Met en zonder lauwerkrans, het monumentale boekwerk over schrijvende vrouwen in de zestiende tot negentiende eeuw, maar in bloemlezingen is ze vrijwel afwezig en in literaire overzichten vind je haar in de voetnoten.
Literatuur ontrukt Lucretia van Merken nu even aan de vergetelheid. Om te laten zien hoe het met reputaties kan vergaan, om een indruk te geven van de roem die haar, als muze aan Amstel en Rijn, ten deel viel, om te tonen aan welke werken ze die roem ontleende, om te kijken of onze verbeelding in staat is ook het kleine gedoe uit haar tijd tot leven te wekken. Het mag gezien worden als een pleidooi voor vergeten dichters, voor de fascinerende achttiende eeuw, voor de overwoekerde straten die eens de hoofdwegen van de Nederlandse literatuur vormden.
In Leiden, de stad waar ze haar grootste triomfen vierde, is een straat naar Lucretia van Merken genoemd. Maar in de nieuwbouwwijk waar alle straten namen dragen van vrouwen van betekenis, was er voor haar niet meer dan het allerkleinste straatje. De vrouw die beroemd werd met Het nut der tegenspoeden zou het hebben opgevat als teken van hoop in donkere tijden.