Gans Sackerlijsies!
Een volstrekt ander geluid, of liever kabaal, of nog liever ‘redjement’ klinkt op uit de Warenar, de volkse komedie die speelt in de straten van Amsterdam. Jeroen Jansens nieuwe, kritische editie van het stuk is gebaseerd op de eerste, anonieme druk uit 1617, en kiest ervoor om de auteursnamen P.C. Hooft en Samuel Coster op de omslag te zetten. Het auteurschap is al zolang het stuk wetenschappelijk geëditeerd wordt, een punt van discussie, al lukt het Coster maar niet om in deze non liquet alfabetisch als eerste genoemd te worden.
Het stuk moet het, zeker in onze tijd, niet hebben van z'n geniale plotconstructie. Ook niet van de zwaar aangezette typetjes als de vrekkige Warnar of de praatzieke Reym. En valt er nou echt te lachen om een flinke ‘hier pak aan, en nog één’-afranseling? Nee, zo'n komedie, klassiek of in vroegmoderne adaptatie, is en blijft echt te flauw voor woorden. Maar dan de taal. Die maakt alles goed, of beter: ‘Hier komt het varcken onder sijn magen’. Leg gewoon je oor te luister en geniet. Zo klinkt de Amsterdamse botmuil. ‘Soo speult de droes mitje backes.’ Heerlijk direct. De Romeinse komediedichter Plautus beheerste die techniek ook zo goed: springlevend, laag en snedig taalgebruik, dermate afwijkend van keurig aangeharkte Ciceronianen dat betweterige humanisten het zaak vonden zijn komedies te emenderen en deze sprankelende bronnen van het gesproken woord verzorgder te doen formuleren. Hooft en Coster gelukkig niet. Gans Sackerlijsies! Die hebben Plautus' Aulularia (‘Spel van de Pot’) in de bekende woorden ‘Nae 'sLandts gheleghentheyt verduytschet’ en met de antieke setting ook de Plautijnse dictie omgezet in de sublieme platheid van oer-Amsterdams.
Vanaf de première in de Nederduytsche Academie aan de Keizersgracht zal het stuk bij zijn talloze opvoeringen veel hebben losgemaakt. Natuurlijk was de gewone man
Van Miervelt, P.C. Hooft, 1629
daarbij in de eerste plaats de risee, maar ook de beter gefortuneerden kwamen er niet zonder kleerscheuren vanaf. Halverwege het stuk heeft Rijckert zo zijn bedenkingen over het actuele leven van de gegoede burgers. Die zogenaamde hoeders van fatsoen ventileren in hun elegante conversatie niets dan roddel en achterklap:
Daer hoorje wie dat broets is, en wie'er inde kap sal [moet huwen]:
Waer Harmen bot ghevanghen heeft, waer Goris vrijt.
Dat Jan onder de pels [pantoffel] moet, en dat Krijn zijn Wijf smijt.
Dat Heymetje een storting gehadt heeft, en Dibberich swaer is,
Wie dat de wurp [schuld] sal krijgen, en wie dat de Vaer is.
Het markante is dat deze passage, die in totaal over zo'n tachtig verzen de vloer aanveegt met Amsterdams nieuwe rijken, een originele toevoeging is in de Warenar. Zij steunt in niets op Plautus en komt scherp en treffend uit de koker van de bewerkers.
De nieuwe Warenar in de Delta-reeks is een aanwinst. Het vergt even wat concentratie om met hulp van de annotaties aan het straatlawaai te wennen, maar op deze wijze komt het stuk beter tot zijn recht dan in