Zeehondenspek
Het zou nog vier jaar duren voordat Thomas Rosenboom zijn Gewassen vlees uitbracht, maar iets in de roman Noorderburen van Nico Dros doet aan Rosenbooms meesterwerk denken. Niet alleen de historische setting, die tref je immers wel vaker aan. Het zit hem meer in het plezier waarmee de schrijver historische details, ook volkomen absurde, heeft uitgewerkt. De hoofdpersoon maakt bijvoorbeeld een windharp in de duinen, om zijn geliefde mee in vervoering te brengen. En dus lezen we hoe hij erin slaagt ineens over zes kattenlijkjes te beschikken, waarvan de darmen een nieuwe bestemming zullen krijgen.
Zonder hem ooit ontmoet te hebben, weet je dat Nico Dros zelf een beetje negentiende-eeuwer moet zijn. Net als Rosenboom. Noorderburen is een meesterwerk, al was niet iedereen het daar in 1991 over eens. De recensent van de NRC vond het zozo, en ook in Trouw stond een relativerende bespreking. Maar het boek werd wel genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, die uiteindelijk in dat jaar naar Margriet de Moor ging. In het kielzog van de nominatie kon in elk geval een nieuwe druk van Noorderburen (Van Oorschot) worden opgelegd, en dat is voor een debuut al bijzonder genoeg. De zee speelt in Noorderburen geen hoofdrol. De zee is er zelfs meestentijds niet, maar wel zwoegen de personages zich door wat rest als de zee zich terugtrekt: het wad. Noorderburen is een (fictief) dorp op Texel, waar zich een drama ontwikkelt rondom Christiaan Boddaert, die in 1810 als balling op het eiland wordt geworpen. In Noorderburen heeft de tijd een paar eeuwen stilgestaan, zodat de geciviliseerde Boddaert zich moeilijk staande houdt en zich, conform alle negentiende-eeuwse opvoedkundige idealen, een heilige taak gesteld heeft. Hij werpt zich op als onderwijzer en brengt de beschaving binnen. Ondertussen wordt het dorpje geteisterd door besmettelijke ziekten en hevige koude, zodat er in het boek heel wat geleden wordt. Daarin verschilt Dros van Rosenboom: in zijn romanwereld is meer somberheid. De zee is hier geen zomerzee, maar een barre ijskoude Noordzee.
‘De kwelder werd een onafzienbare en oogverblindend witte vlakte, getekend door kruiend ijs en grillig gevormde sneeuwduinen. Van enige verbinding met het Texels achterland was geen sprake meer. Het dorp groef zich in voor de onbarmhartige koude. En dit zonder een overdaad aan brandstoffen in huizen die tochtig en vervallen waren. En zonder een druppel genever, omdat inmiddels heel de voorraad was vermorst. Voornaamste wapen tegen de kou vormde het zeehondenspek.’ Uit: Noorderburen (1991)
lisa kuitert