| |
| |
| |
Oranje aan zee
Decor van Oranjes hoogte- en dieptepunten
Wie de televisiebeelden heeft gezien zal ze niet licht vergeten: koningin Beatrix te paard voortjakkerend langs het Wassenaarse strand. Prima reclame voor het koningsschap anno nu: modern, krachtig en tegelijkertijd exclusief. De makers ervan voegden zich in een lange beeldtraditie: het Noordzeestrand als eeuwenlang decor van gloriemomenten én dieptepunten van de Oranjes.
johan koppenol
De geschiedenis van Nederland, Oranje en het strand begint met een grote afwezige: Willem de Zwijger. Eigenlijk had de prins niet zoveel op met het legertje ongeregeld dat op 1 april 1572 landde op Voorne en bij verrassing Brielle innam. De watergeuzen, een troep rabauwen en religieuze fanatiekelingen die de Hollandse kust afstroopte, werd door de leider van de Nederlandse Opstand met wantrouwen bekeken. Toch was het uit zijn naam dat zij de stad opeisten. Die gebeurtenis is beschreven in de geuzenliederen, maar de bekendste literaire bron is natuurlijk het lied van A.J. Schooleman uit 1934:
In naam van Oranje doet open de poort!
De Watergeus ligt aan den wal
De vlootvoogd der Geuzen, hij maakt geen akkoord.
Hij vordert Den Briel of uw val.
Bij afwezigheid, maar wel in naam van Oranje legden de watergeuzen zo het fundament voor het succes van de Opstand.
De zoons van de Zwijger wisten met superieur militair optreden het land definitief los te maken uit het grote Spaanse rijk. Dramatisch hoogtepunt uit hun strijd was de Slag bij Nieuwpoort - in 1600, het enige jaartal dat alle Nederlanders kennen. Tijdens een levensgevaarlijke expeditie, waarbij Maurits en zijn pas zestien jaar oude halfbroer Frederik Hendrik met een grote vloot landden op de Vlaamse kust, waagden zij noodgedwongen hun leven in de duinen en op het strand. Zij waren onvoorzien ingesloten geraakt door vijandelijke troepen. ‘Een nieu liedeken vanden Slach voor Nieupoort’ uit het Geuzenliedboek laat Maurits zijn manschappen aanmoedigen en hun het slagveld in de duinen aanwijzen: ‘Siet hier de plaets om vechten, De Zee hebdy aldaer, Strijt kindren als Lantsknechten, Ick wil u zijn een Vaer.’ Dat Maurits uiteindelijk over de langste adem beschikte en won, was deels een kwestie van dom geluk. En dat zijn overwinning behalve aanzien weinig opleverde, heeft talloze dichters en schrijvers er niet van weerhouden haar uitbundig te vieren en te verwelkomen als een waar godsgeschenk.
Na zijn terugkeer in het veilige Holland zocht Maurits ontspanning aan het Hollandse strand met het wonder van techniek in zijn dagen, de zeilwagen van Simon Stevin. Hugo de Groot schreef een reeks Latijnse verzen, die al spoedig ook in Nederlandse vertaling op de markt kwam, waarin hij beschrijft hoe de prins met een flink gezelschap in niet meer dan twee uur tijd van Scheveningen naar Petten zeilde: ‘Wie sou t'gelooven doch? Ick hebt gesien dees Wijlen, Dat in twee uyren tijdt gereyst zijn veertien Mijlen.’ Don Francesco de Mendoza, de Spaanse bevelhebber die bij Nieuwpoort gevangen genomen was en vastzat in Den Haag, mocht een ritje meemaken en zich met eigen ogen overtuigen van het wonderbaarlijke kunnen van zijn tegenstander. De snelheid van de wagen was zo groot dat men de duinen letterlijk voorbij zag schieten. Slechts Maurits' faam kon, aldus De Groot, de zeilwagen in snelheid overtreffen.
Die faam wist de nieuwe generatie Oranjes politiek en dynastiek te verzilveren. Vooral Frederik Hendrik wist zijn aanzien te verhogen door zijn geslaagde huwelijkspolitiek.
| |
| |
Slag bij Nieuwpoort, 1600
Met name de verbintenis in 1641 van zijn zoon Willem II met Mary Stuart, oudste dochter van de Engelse koning Karel I, was in dit opzicht een succes. Hun huwelijk was het eerste van een lange reeks evenementen waarbij de Oranjes de Noordzee overstaken, en in alle gevallen vormden aankomst en vertrek onderwerp van tal van gedichten, waarin al snel vaste motieven waren te ontdekken. Zo gaat het steevast over de grillige weergoden die zorgden voor hindernissen bij de overtocht, en vanzelfsprekend zijn er altijd de emoties van het afscheid of weerzien.
Dat valt al te illustreren aan het geval van Willem II. Hij werd, veertien jaar oud, naar Whitehall gebracht, trouwde daar de tienjarige Mary om vervolgens - na een symbolische ‘huwelijksnacht’ in dichtgenaaide nachthemden - zonder bruid weer terug naar Holland te keren. Mary volgde pas een jaar later, samen met haar moeder Henriëtte Maria. Het Engelse gezelschap werd opgewacht bij Hellevoetsluis door Frederik Hendrik, en bezocht onder andere Amsterdam. Vondel schreef bij die gelegenheid zijn lange lofzang ‘Henriëtte Marie t'Amsterdam’, waarin hij zich alvast inleeft in het hartverscheurende afscheid dat zal volgen, wanneer de Engelse koningin ‘voor 't Hollantsch zant, het Engelsch krijtstrant kiest’ met achterlating van haar kind (vs. 501-506):
Maer sterven moet ick, daer ons hoven u geleiden,
En d'oevers van de Maes het bloet van bloet zien scheiden;
Daer 't kint de moeder, doots, en van haer tranen nat.
Voor 't einde kust, en met zijn tangere armen vat;
Zoo dat men 't nauwlix van dien troostpylaer kan trecken.
Ay, zie twee harten, zie vier lippen treckebecken.
Mary werd in 1650 moeder van Willem III, die op zijn beurt in 1677 ook weer met een Mary Stuart zou trouwen, zijn nicht, de dochter van de latere Engelse koning Karel II. En hoewel ook dit huwelijk de pennen in beweging bracht, valt die dichterlijke aandacht in het niet bij de stormvloed van publicaties bij de overtocht die Willem III enige jaren later maakte en die het begin vormde van de Glorious Revolution.
| |
Landinge aan de engelsche kust
Mary's vader, Karel II, had zich tot het katholicisme bekeerd. Toen hij in 1685 de troon besteeg, vond men dat wel zorgelijk, maar men ging ervan uit dat zijn anglicaanse en dus protestantse dochter Mary hem zou opvolgen. Toen Karel echter uit een tweede huwelijk een zoon kreeg die katholiek opgevoed zou worden, achtten de Engelse protestanten ingrijpen noodzakelijk en zij vroegen Willem over te komen. Die deed dat in 1688 met een enorme vloot van 400 schepen waarop niet minder dan 40.000 man. De tocht moest doorgaan als een particulier initiatief van de prins gericht tegen zijn schoonvader, maar hij werd in werkelijkheid met alle steun van de Staten ondernomen.
Hoewel de wind zoals zo vaak weer hinder en vertraging veroorzaakte (een eerste poging om over te steken moest als gevolg van een westerstorm worden gestaakt, een gebeurtenis waarbij niet minder dan duizend ingescheepte paarden omkwamen), werd de expeditie uiteindelijk een groot succes, eindigend met de verheffing van Willem en Mary op 23 februari 1689 tot koning en koningin van Engeland, Schotland en Ierland. De gebeurtenissen aan de andere kant van de Noordzee werden in Nederland met ingehouden adem gevolgd. Het regende pamfletten en het protestantse volksdeel kon zijn vreugde niet op bij het behoud van de drievoudige kroon voor het ware geloof. De schrijver van het gedicht ‘Aan Zyne Hoogheid den Heere Prinse van Oranje, op zyne Landinge aan de Engelsche kust’ stelt zich voor hoe Willem, ‘O tweede
| |
| |
Jozua! Die onder Gods bannier, Tot heil van Kerk, en Staat gegord hebt uw rapier’, in Engeland met gejuich wordt onthaald: ‘Geen klank dan vrede; niet van moord, geweld, noch roof. 't Blaizoen der vlaggen is, voor Vryheid, en Geloof.’ Een andere dichter laat de Engelse vissers Willems knieën kussen. In werkelijkheid was het Britse enthousiasme niet erg groot, al kon Willem op meer sympathie rekenen dan Karel II.
De Republiek zou haar stadhouder pas weer terugzien in 1691. Dat werd een glorietocht, waarbij de verheerlijking van Oranje tot een tot dan toe ongekende hoogte steeg. De ontvangst in Den Haag, opgezet naar ideeën van Romein de Hooghe, overtrof alle vorstelijke intredes tot dan toe, met rijkversierde erepoorten, een heuse triomfark op het Buitenhof en grote vuurwerken. De ontvangst is vastgelegd in pamfletten, boeken, tekeningen en gravures, en in nogal wat triomfantelijk ronkende poëzie.
In de verslagen krijgt de overtocht die de prins had moeten maken bijzondere aandacht. Dat was namelijk een huiveringwekkende onderneming geweest. De prins had half januari al willen vertrekken, maar was toen tegengehouden door de wind. Op 26 januari ging hij alsnog, al waren de omstandigheden nauwelijks beter. Met moeite kwamen ze op de 3oste voor de Maas, waar mist en zware ijsgang de schepen beletten verder te varen. In overleg met zijn stuurman Sijmen Jansz. Hartevelt besloot Willem het per sloep te proberen. Uiteindelijk ploeterden ze veertien uur door kou en ijs, tot ze bij Goeree de wal bereikten. Dit levensgevaarlijke avontuur - de boot had het makkelijk kunnen begeven tussen de schotsen - is onder meer beschreven in het epos Wilhem de Derde (1698-1700) van
De aankomst van Willem III
Lucas Rotgans. Deze trouwe Oranjeklant schetst de verschrikkingen op zee en hij deinst er niet voor terug God zelf te laten ingrijpen. God keert zich tot aartsengel Michaël en zegt:
Schiet straks uw vlerken aan, daal vaardig naar beneên:
Myn zoon, myn lieveling zwerft op d'ontroerde plassen,
Bescherm den Koning eer de stormen hem verrassen.
Willem III als Gods zoon - hoger kan de Oranjeverering
niet stijgen. Als de engel de zee heeft gekalmeerd en de
vorst is geland, kan hij zich drogen en warmen in een boerenhutje:
Zo doolt het Licht der kerke [=Willem] aan 't strand der Batavieren
In 't duister door den vloed [...]
Hier staat een boumans hut, een arm en slecht gebou,
Daar treed de Koning in, doornat en styf van kou.
De huiswaerd sprokkelt hout en spaanders by de wegen,
En legt zyn dragt aan 't vuur, tot Wilhems dienst genegen.
Hier draagt geen gulde stoel het lichhaam van den Vorst,
Maar slechts een oude bank, vergaan en vuil bemorst,
Vernoegt den Troonmonarch in 't droogen van zyn leden.
De prins had de arme boer niettemin bedankt voor zijn
gastvrijheid - ook in de zeventiende eeuw vond men het
kennelijk belangrijk te benadrukken dat de vorst, behalve
zoon van God en gevierd held van protestants Europa, een
| |
Overbodig pinkje
De reeks van aankomende en vertrekkende Oranjes is met Willem III niet ten einde. Het huwelijk van zijn opvolger, Willem IV, met opnieuw een Engelse prinses, Anna van Hannover, was weer aanleiding tot Oranjevreugde. ‘My dunkt, ik hoor alreedts op 't strandt, 't Gejuich der vroome Batavieren, Daer elk de Oranje Standaerdt plant’, zo dichtte Jacob Houtman in 1733 in afwachting van de komst van het paar naar ons land.
Maar het was niet altijd Oranje boven, zo ondervond zijn zoon en opvolger Willem V. Deze zwakke Oranjetelg was niet opgewassen tegen de roerige tijd waarin hij moest opereren. Zijn gezag en bevoegdheden werden hem beetje bij beetje ontnomen. Zijn krachtdadige vrouw Wilhelmina van Pruisen zorgde nog voor een tijdelijk herstel van zijn stadhouderschap door haar broer te vragen militair in te grijpen, maar bij de Franse inval in 1795 was er geen redden meer aan. Willem ontvluchtte op 18 januari
| |
| |
1795 per pakketboot vanuit Scheveningen het land. Ook ditmaal zwegen de gelegenheidsdichters niet, maar eerbied en vreugde waren ver te zoeken. In hekelverzen beschimpten zij de vluchteling, zoals de dichter van het pamflet ‘Suiker-geschenk aan Willem den Vijfden, bij gelegenheid van zyne verjaaring op den 8sten maart 1795. Het eerste jaar van zyn Pinkenierschap’. De dichter reist in gedachten Willem achterna:
Ik volg u willem! Over zee;
Ligt vind mijn Geest de Britse reê;
'K heb daartoe geen Paquetboot nodig,
Een pinkje zelfs is overbodig.
Hij vindt ‘den dikken ronden bollen Wim’ uiteindelijk in bed, vereert de jarige met tal van ‘geschenken’ en wenst hem als klapstuk een geweten, iets wat hij tot nu toe nooit bezat.
De pendel van de Nederlandse geschiedenis had tot 30 november 1813 nodig om weer naar het andere uiterste uit te slaan: op die dag zette Willem VI, oftewel koning Willem I, voet aan wal in Scheveningen, vanzelfsprekend tot vreugde van de Oranjeaanhang: ‘Oranje's Vorst, keerd weer in 't Land, Waar hij voor agtien Jaar, Uit vlugte moest van 't barre Strand. Nu juicht de gansche Schaar’. Oranje was terug en zelfs in rang gestegen.
| |
Vaandelvlucht
In de twintigste eeuw zou nog eenmaal een Oranje de Nederlandse kust verlaten, weer op een cruciaal moment in de geschiedenis van ons land. Zou koningin Wilhelmina aan de gebeurtenissen van 1795 en 1813 hebben gedacht, toen zij op 13 mei 1940 in Hoek van Holland scheep ging? Vermoedelijk wel, tenslotte spiegelde zij zich graag aan haar voorgangers. Zij moet zich, ondanks het feit dat het volk de verzekering kreeg dat de verhuizing bedoeld was om de strijd te kunnen voortzetten, bewust zijn geweest dat haar tocht van Hoek van Holland naar Londen kon worden opgevat als vaandelvlucht. Reden voor hofpredikant W.L. Welter om direct na de capitulatie een briefkaart met het gedicht ‘13 mei 1940’ te publiceren, dat als volgt begint:
Neen, 't was geen vlucht die U deed gaan
Maar volgen waar God riep;
'k Vraag niet, wat in U is doorstaan,
een strijd hoe zwaar, hoe diep.
Het vertrek is tot op de dag van vandaag niet onomstreden, maar toch lijkt in de oorlog de meerderheid zich snel bij de gebeurtenissen te hebben neergelegd. Voor haar werd de verbannen koningin het symbool van hoop en verzet. Men greep daarbij gretig terug op het eigen verleden van de Opstand, compleet met een nieuwe generatie geuzenliederen. En in de echte volksliedjes gebruikte men daarbij net als in de zestiende eeuw bekende wijsjes. Een mooi voorbeeld is het volgende liedje, gezongen voor Radio Oranje, waarin wordt gezinspeeld op de terugkomst van Wilhelmina zoals dat een Oranje betaamde, namelijk per schip:
Zie ginds komt de stoomboot uit Engeland al aan,
Hij brengt ons Will'mientje, ik zie haar al staan.
Hoe waaien de wimpels van rood, wit en blauw,
Laat Hitler maar stikken, wij blijven haar trouw.
Uiteindelijk kwam Wilhelmina echter niet per (stoom-) boot, maar lopend ons land binnen, nadat zij per Amerikaanse legerauto naar de grens bij het Zeeuws-Vlaamse Eede was gereden.
De periode na de oorlog was er een van grote veranderingen, niet in de laatste plaats in de monarchie zelf. Koningin Juliana gooide de ramen open en wilde vooral zo gewoon mogelijk zijn. In het kader van het strand betekende dat: lekker met de kinderen een dagje Katwijk. Helaas was de bevolking nog niet klaar voor dit gewone gedrag, zoals blijkt uit de herinnering die Fientje den Hollander uit Leiden na het overlijden van de oud-vorstin ophaalde. Het was kort na de oorlog en ‘Juliaantje zou met Trix en Ireentje op het strand zijn. De prinses, voor mij een figuur uit een sprookjeswereld. Iemand van wie je foto's verzamelde, inplakte en ruilde. En die kon je gewoon in het echt zien? In een mum van tijd stond een grote schare kinderen in een kring om hen heen. Maar wat een teleurstelling. Ze lachten niet, ze zwaaiden niet, niets van dat. Integendeel, prinses Juliana was woedend. Zij riep dat wij weg moesten gaan en hen met rust moesten laten. Ze probeerde nog in zee te gaan zwemmen, maar de hele horde kinderen liep om haar heen en gaapte haar aan. Om kort te gaan, zij werd buitengewoon boos, pakte kinderen en spullen en blies de aftocht. Zij is daarna nooit meer in Katwijk geweest.’
Andere Nederlanders herinneren zich haar ook in verband met de Noordzee, maar dan in de ontketende kracht waarmee die in 1953 ons land besprong. De verwaaide koningin op kaplaarzen staat in het nationale geheugen gegrift, maar literatuur heeft dat nauwelijks opgeleverd.
| |
| |
In de stroom geschriften waarin de ramp aan bod komt, neemt ze slechts een zeer bescheiden plaats in, zoals in het verhaal ‘Hulp is een plicht’ van Cees van Hoore, waarin de moeder van hoofdpersoon Walter bij het zien van foto's van de ramp reageert:
Ach jee, daar staat Juliaantje, 't is meer winterjas dan koningin, maar ze heeft in elk geval nog hart voor haar mensen. Heel wat meer dan koning Boudewijn van België. Die moest na de ramp zo nodig naar de Franse Rivièra om bij te komen van een griepje.
De onzichtbaarheid van Juliana en de relativerende toon zijn veelzeggend. De Oranjes moeten het allang niet meer hebben van het (literaire) woord, maar van het beeld. Voor zover er nog gedicht wordt, gaat het vooral om republikeinse satire. Zelfs de officiële Dichter des Vaderlands Komrij komt in zijn verzen voor Beatrix niet verder dan iets wat vaag het midden houdt tussen ironie en wat ongemakkelijke sympathie:
Is zij een boegbeeld in onzekere tijden,
Of is ze wrakhout in een wereld die
Heeft afgerekend met de monarchie?
De kwalificatie wrakhout past weliswaar bij het thema ‘strand’, maar lijkt geen recht te doen aan de veerkracht van de monarchie. Integendeel: er ligt een gouden toekomst voor watermanager Willem Alexander aan het Nederlandse strand, wanneer het ernst wordt met het stijgen van de zeespiegel. Maar of dat poëzie zal opleveren?
| |
Om verder te lezen
De belangrijkste besproken teksten zijn terug te vinden in: Het Geuzenliedboek. Ed. E.T. Kuiper & P. Leendertz. 2 dln. Zutphen 1924-1925 (I, 106-110; II, 83-97). Grotius' gedichten op de zeilwagen: www.let.leidenuniv.nl/Dutch/ Latijn/GrotiusNed.html (ed. A.J.E. Harmsen). Voor Willem II: Vondel, Werken. Ed. J.F.M. Sterck [e.a.], dl. 4. Amsterdam 1930, 301-319. Lucas Rotgans, Wilhem de Derden. 2 dln. Utrecht 1698-1700, dl. II, 78-83. De overige teksten over de stadhouders: W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek. 10 dln. Den Haag 1889-1920; reprint Utrecht 1978; hieruit de nrs. 13030 en 13031 (Willem III), 16903 (Willem IV), 22572 (Willem V), 23562 (koning Willem I). De liederen over Wilhelmina in: Geuzenliedboek 1940-1945. Red. M.G. Schenk en H.M. Mos. Amsterdam 1975, 14, 247. De aangehaalde brief van Mw. Den Hollander in: Trouw, zaterdag 27 maart 2004. Cees van Hoore, ‘Hulp is een plicht’, is opgenomen in: Na de watersnood. Schrijvers en dichters en de ramp van 1953. Ed. Ad Zuiderent. Amsterdam 2003, 270-271.
|
|