In uw werk laat u zich misprijzend uit over de appartementen op de Zeedijk, maar u betrekt er wel zelf een. Hoe verklaart u zelf die paradoxale verhouding?
‘Niet alleen met de kust maar ook met het fenomeen “België” is mijn verhouding erg ambivalent. De ambivalentie ten overstaan van de kust is overigens het thema van verschillende van mijn boeken: Aan zee (1988), Met zicht op zee (1997), en dus ook Villa Zeelucht. Noem het maar een haat-liefdeverhouding. De Belgische kust laat me in ieder geval niet onverschillig. Zo heeft het fenomeen “vakantie aan de Belgische kust” me steeds geboeid.
Als ik me terugtrek aan de kust, dan logeer ik steeds in het Résidence Royal Palace op de Oostendse Zeedijk. Van alle lelijke gebouwen die onze kust “sieren” is dat wellicht het meest bijzondere. Het is in ieder geval niet knullig en kneuterig en het bezit een vrij spectaculaire allure. Ik betreur het natuurlijk bijzonder dat de oorspronkelijke badarchitectuur eerst door het geweld van twee wereldoorlogen en vervolgens door het geweld van het kapitalisme zo goed als volledig is verdwenen. Wat moet die kustlijn toch sprookjesachtig mooi zijn geweest, denk ik, als ik oude documenten bekijk. “Belgisch” mooi.’
Zee en strand betekenen voor Eric de Kuyper niet alleen vakantie en ontspanning. Vanwege zijn zwakke gezondheid werd hij ook buiten het zomerseizoen naar de kust gestuurd om er de jodiumrijke lucht op te snuiven. Wat dit betreft, vertoont zijn levensloop een opvallende parallel met de door hem bewonderde Franse schrijver Marcel Proust, die om zijn astma te bestrijden regelmatig in het Normandische badplaatsje Cabourg verbleef. De Kuyper werd vroeger omwille van zijn associatieve, autobiografische schriftuur al wel eens de Vlaamse Proust genoemd. Nu hij voor het Rotterdamse Ro Theater met veel succes A la recherche du temps perdu bewerkte, zal dit predikaat hem allicht voor eeuwig blijven aankleven. Ook in Villa Zeelucht is de Franse auteur trouwens alomtegenwoordig.
De Kuyper: ‘Toch is Marcel Proust niet mijn favoriete schrijver. Bovenaan mijn lijstje staan eerst en vooral schrijvers als Stendhal of Colette en in een ander register, Georges Simenon. Maar Proust is in mijn ogen natuurlijk een bijzonder grote schrijver en de figuur van Proust zelf is en blijft een boeiend verschijnsel.’
In uw nieuwe boek lijkt u soms wel een personage uit de romancyclus van Marcel Proust, een in de 21ste eeuw verdwaalde bourgeois met heimwee naar de belle époque.
‘Misschien dat ik een soort levend anachronisme ben, en altijd ben geweest. Zelf noem ik me liever een dinosauriër. De Brusselse tweetaligheid, zoals ik die heb beleefd en waar ik door getekend ben, is helemaal verdwenen in het ‘federale’ België. Maar ik voel me goed als apatride, als stateloze. In een vorig leven moet ik waarschijnlijk jood zijn geweest, want ik begrijp heel goed de sfeer van het in diaspora levende joodse volk.’
In Villa Zeelucht hebt u het in detail over uw voorliefde voor exquise grand hôtels. Gedraagt u zich soms niet als een wat wereldvreemde snob?
‘U kunt mij een excentriekeling noemen, maar een snob ben ik echt niet. Een “snob” is toch iemand die zich verheven voelt boven de anderen en dat heb ik niet. Wel voel ik mij altijd een buitenstaander. Mijn moeder heeft me steeds aangemoedigd om eigenzinnig te zijn en elke vorm van conformisme ter discussie te stellen. Als je zoals ik nergens bij hoort en tussen twee talen bent geboren, dan moet je wel een eigen weg uitstippelen en eigen gedragscodes bedenken.’
Hebt u luxe dan nodig om u van anderen te onderscheiden?
‘Luxe is het overbodige, het overtollige, het bijzondere en unieke waar meestal veel voor wordt betaald. Maar bovenal is het een relatief begrip. Wat ik ervaar als luxe, hoeft dat niet noodzakelijk te zijn voor anderen. En omgekeerd. Luxe kan ook “overbodige luxe” zijn: voor mij is een hond “overbodige luxe”. Ook heb ik tijdens de twaalf jaar dat ik bij de BRT werkte, geen telefoon gehad, omdat het voor mij een “overbodige luxe” was. Ik had telefoon op mijn kantoor op de Reyerslaan; er waren telefooncellen en desnoods kon ik beroep doen op vriendelijke buren. En in de 25 jaar dat ik in Nederland heb gewoond, heb ik nooit een auto gehad. Ook dat was een luxe waaraan ik geen behoefte had.’
U bekent in Villa Zeelucht dat u wel tweehonderd Britse ponden overhebt voor een overnachting in een chique hotel. Waarom hebt u dan in godsnaam stipendia nodig?
‘Over dit onderwerp zou ik graag eens een uitvoerig gesprek willen voeren, en liefst in aanwezigheid van mijn financiële adviseur - geen luxe, maar helaas een behoefte - en mijn belastingsinspecteur. In deze context kan en wil ik daarover niet in detail treden.
Ik heb in de jaren zestig, zeventig en tachtig rijkelijk geleefd, omdat ik gedurende een kwart eeuw, werkzaam bij verschillende instellingen, erg goed mijn brood heb verdiend. Het heeft me onder meer in staat gesteld de eerste