Het strand en de golven
De zee is nooit ver weg in onze streken en het verlangen naar de kust is groot, gelet op de kilometerslange files en overvolle treinen op zomerse dagen naar De Panne, Oostende, Knokke, Scheveningen, Noordwijk en Zandvoort. Het strand en de golven lokken en ze doen dat al sinds mensenheugenis. De kust als plaats voor toeristisch vermaak is pas sinds ruim honderd jaar in trek, maar al lang voordien trokken mensen zeewarts om zich te verpozen. Constantijn Huygens ontwierp in de zeventiende eeuw een weg van Den Haag naar Scheveningen. Na het voltooien ervan vereeuwigde hij hem in zijn gedicht ‘De zee-straet van 's Gravenhage op Scheveningh’, waarin hij bijvoorbeeld de Haagse jeugd aanspoort per koets naar de kust te rijden: daar vind je 't heerlickje gesicht van een van 's Werelds enden. En wie de golven op zo'n mooie dag nogal rustig vindt - vlack en still en ongeresen - moet zich maar bedenken dat ze weldra grouwelick kunnen zijn, in baren opgestegen. Huygens gebruikt de zee en de wisseling van de getijden voor een wijze les, precies zoals in vroeger eeuwen en ook nog lang daarna zee en kust aanleiding gaven tot bespiegelingen over de wisselvaligheid van het lot en de gevaren van de wilde natuur.
Zo'n moraal is in de literatuur van de laatste honderd jaar nauwelijks nog aanwezig. Schrijvers zoeken ontspanning of inspiratie, zo blijkt maar al te duidelijk uit de meeste bijdragen aan dit dossier. En als ze al uiting geven aan diepzinniger gevoelens, hebben die vooral betrekking op weemoed over wat verloren ging - de kust die zo onwaarschinjlijk mooi geweest moet zijn - en op de eeuwige schoonheid van strand en golven.