Ik ben de man die nooit iets nieuws verzint Het heimwee van Willem Wilmink naar de Middeleeuwen
Alsof ze altijd al bestonden, anoniem, afkomstig uit een ver verleden: de liedjes van Willem Wilmink zijn vaak anders dan ze lijken, van iedereen zo gauw ze gezongen worden. Over een dichter die zich zou thuis voelen in de Middeleeuwen, een tijd waarin gedicht en muziek nog een vanzelfsprekende eenheid vormden.
Guus Middag
Waar komt muziek vandaan? Uit de radio, uit de discman, uit voorbijbonkende auto's, en ook wel eens uit muziek-instrumenten. Van binnen en van buiten, en meestal uit een aanwijsbare bron. Maar er is ook een tijd geweest, vroeger, toen muziek er gewoon was. Het hing soms in de lucht, zomaar, zonder begin en zonder aanleiding, zoals dat ene wonderlijk weemoedige wijsje, ooit. Ik weet nu hoe het heette, wie het zong en wie het schreef en ik kan nu nagaan dat dat in 1969 is geweest, toen ik tien was. Maar met zulke naspeurbare werkelijkheden heeft het voor mijn gevoel niets te maken. In mijn beleving was het er eenvoudigweg altijd al, anoniem, net zoals de stoep, de bomen, de klokken en het weer.
Waar het lied van zong - dat deed er niet zoveel toe. Het zong vooral sfeer, wijs, melodie. De tekst handelde over iets waar ik nog weinig ervaring mee had: cafés. Het heette Adieu café. Twee Franse woorden, dat paste wel bij de Parijse geest van het lied. Het zong van een café met een lage zoldering, en geen wc voor dames apart. Het klonk als een portret van een kleine besloten wereld die zich vooral rond het biljart (‘het sche-e-e-ve biljart’) afspeelde. Daar kon je aan je mouw getrokken worden en dan kreeg je welgemeende adviezen: ‘Je moet het indirect doen;/jongeman, je moet het met effect doen;/die keu, die keu die is zo teer niet,/het is je jongeheer niet.’ De laatste woorden zong ik dan graag mee. Net als, even verderop, die spannende regels over ‘dat er alle vrouwen/ hun plas op moeten houen.’ Een lied met jongeheren en damesplassen - dat was wat.
Maar waar het verder over ging - ik had geen idee. Ik hoorde vooral couleur locale, een accordeon, een weemoedige melodie en een stem. Het was een stem die laag en langzaam kon zingen (‘Ach...zo'n...ca...fé...’), maar ook snel en trippelend (‘café-met-een-lage-zoldering-en-geen-wc’), nu weer eens zorgvuldig de spanning opbouwend en dan weer breed uitzingend. Van de zanger had ik nog nooit gehoord: het was ene Herman van Veen. En wie was de componist? Geen idee. Dit klonk als een cover van een of ander Frans chanson. Ik zou veel later pas zien dat de muziek van Herman van Veen zelf was.
Ook van de tekst zou pas veel later iets tot me gaan doordringen. Zo bleek de opa die in het begin van het lied altijd braaf ‘op zijn sloffen/zijn dieren af komt stoffen’ niet de inwonende opa te zijn, op zijn dooie gemak doende de opgezette dieren aan de wand af te stoffen, zoals ik altijd had gedacht. Opa was een bezoeker. Opa kwam niet op zijn sloffen zijn dieren, maar zijn nieren afstoffen - een nieuwe manier om te zeggen dat hij kwam drinken. En waarom heette het lied eigenlijk Adieu café? Bestudering van de tekst leerde dat er rond 1969 een wetswijziging in de lucht moet hebben gehangen, volgens welke alle cafés, en zeker de cafés ‘met een rommelig buffet’ en ‘een schee-eef biljart’, aan allerlei voorschriften moesten gaan voldoen: lage zoldering verwijderen, lichttoetreding verbeteren, apart damestoilet installeren. Het lied voorspelde dat deze nieuwe wet wel eens het einde zou kunnen inluiden van al die oude cafés: ‘de wet, de wet heeft recht gedaan,/dus die cafeetjes gaan eraan.’