| |
| |
| |
Stadsgeschiedenis als stadspromotie
Een aanzwellende stroom wetenschappelijk vormgegeven stadsgeschiedenissen overspoelt Nederland. Den Bosch, Dordrecht, Gouda, Haarlem, Leeuwarden, Leiden, Rotterdam, Tilburg en Utrecht...het is maar een greep uit het aanbod. Het oudste werk uit deze lijst dateert van 1995, van het jongste moeten de laatste delen nog verschijnen. En dan staan er verschillende geschiedenissen op stapel. Die van Arnhem en Nijmegen zijn voor dit jaar gepland. Het eerste deel van de vijfdelige geschiedenis van Amsterdam zal in mei verschijnen. En wie terugblikt, ziet dat het vaak een eeuw geleden is, in het geval van Gouda zelfs twee eeuwen geleden, dat de laatste stadsgeschiedenis verscheen.
eddy verbaan
De nieuwe stadsgeschiedenissen hebben, ondanks alle verschillen, veel gemeen. Het verhaal is meestal verdeeld over een aantal periodes die hoofdstukken bevatten over onderwerpen als de ruimtelijke, demografische, economische, sociaal-culturele en politieke ontwikkelingen, en het is geschreven door ter zake deskundige auteurs. De boeken zijn dus in hoofdzaak chronologisch, maar daarbinnen thematisch gestructureerd. Bovendien claimen ze allerminst volledigheid - wel pretenderen ze een synthese te geven van de meest recente inzichten, voortgekomen uit de nieuwe onderzoeksvragen van de urban history die in de jaren 1970 opkwam, en vaak presenteren ze de resultaten van nieuw onderzoek dat de lacunes in onze kennis moet opvullen. Hoewel de boeken wetenschappelijk zijn gefundeerd, zijn ze een compromis tussen wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke uitgaven: ze zijn prachtig uitgegeven en rijk geïllustreerd met kleurrijke kaders en relatief weinig of in ieder geval beknopte voetnoten. Ze beogen expliciet een prettig leesbaar relaas te geven zonder veel vaktaal. Kortom, ze zijn geschreven voor ‘de geïnteresseerde leek’, al komt ook de wetenschappelijk geschoolde lezer aan zijn trekken. Belangrijk is het ten slotte te constateren dat de nieuwe stadsgeschiedenissen vaak zijn geschreven in opdracht van het stadsbestuur en dat ze met gemeentelijke steun tot stand zijn gekomen. Het gemeentearchief of de plaatselijke historische vereniging nam doorgaans het initiatief - vaak verschijnen de boeken ter gelegenheid van het jubileum van die vereniging.
| |
Instrument zonder weerga
Die stadsgeschiedenissen hebben soms geëxpliciteerde, niet-wetenschappelijke doelstellingen. De nieuwe geschiedenis van Nijmegen zal ‘een instrument zonder weerga’ zijn om de uitstraling van de stad te vergroten, aldus de voorzitter van de historische vereniging Numaga. De oplettende lezer vindt vaak een zekere rivaliteit terug: nu de buurman een stadsgeschiedenis heeft, kunnen wij niet achterblijven. Toch moet het beoogde publiek vooral worden gezocht in een brede laag van de eigen bevolking, al verwacht men er dan ook gunstige effecten van voor de reputatie van de stad. De redacteurs van Duizend jaar Gouda constateren dat veel inwoners maar weinig affiniteit hebben met hun stad, vooral als ze in de buitenwijken wonen. De typisch Goudse identiteit gaat verloren: de verdwijning van het plaatselijke dialect is daar een veeg voorteken van. Een van de doelen was dan ook de inwoners meer bij de stad te betrekken: ‘De Gouwenaar moet zich zien als schakel in een historische keten, zich verbonden voelen met de stad en zijn verleden, het erfgoed respectvol behandelen en voor volgende generaties behouden.’ Numaga verdedigde haar plannen voor de nieuwe stadsgeschiedenis in de gemeenteraad in vergelijkbare termen: het boek moet een leerschool zijn voor de planologen van de toekomst, de geschiedenis moet ‘het historische bewustzijn’ van de bevolking vergroten en ze moet ‘sociale cohesie’ bewerkstelligen.
Dit lijkt als een mal te passen op zo veel andere stadsgeschiedenissen. Voortdurend gaan de auteurs op zoek naar ‘het eigene en het bijzondere van deze stad’, ook als ze geen maatschappelijke doelstellingen verwoorden of systematisch vergelijkingen maken met andere steden. De nieuwe geschiedenis van Leiden bijvoorbeeld werd genoemd naar haar illustere voorganger: de Geschiedenis eener Hollandse stad (1883-1918) van P.J. Blok. Blok had de geschiedenis van Leiden gezien als exemplarisch voor de geschiedenis van alle Hollandse steden en was daarmee aan de uniekheid van zijn eigenlijke onderwerp voorbijgegaan. De nieuwe Leidse geschiedenis wil juist aandacht besteden aan ‘de eigenheid van de Leidse historie’. Voor sommigen lijkt die queeste naar het eigene en unieke de crux van een goede stadsgeschiedenis.
| |
| |
Aelbert Cuyp, Gezicht op Dordrecht vanuit het noorden, ca. 1655
Voor W.Th.M. Frijhoff bijvoorbeeld, die in de geschiedenis van Zutphen stelde: ‘De hamvraag van een stadsgeschiedenis is dus eigenlijk wat een stad, hoe groot of klein ook, hoe roemrijk of schamel haar geschiedenis ook moge zijn, nu zo specifiek maakt, welke elementen uit de geschiedenis haar die eigenheid verlenen die maakt dat Zutphen al evenmin verward kan worden met Arnhem of Nijmegen, als met Doesburg, Deventer of Apeldoorn.’
Stadsgeschiedenissen, zeker als het aan gemeentebesturen ligt, willen de stad dus naar buiten verkopen en de inwoners bewust maken van hun historisch gegroeide, stedelijke identiteit, die snel aan het verdwijnen is.
| |
Gouden eeuw
Er is niets nieuws onder de zon. Neem de Gouden Eeuw, toen de stadsgeschiedenis in haar gedrukte vorm het levenslicht zag. In de hele vroegmoderne tijd zou het schrijven en publiceren van dergelijke werken een zeer gewaardeerde bezigheid blijven. Het eerste specimen verscheen precies vierhonderd jaar geleden: de Chronijck vande stadt van Hoorn van stadsdokter en stadsbestuurder Theodorus Velius. Het was een geschiedenis in de aloude kroniek-vorm, waarbij de gebeurtenissen strikt chronologisch en jaar voor jaar worden besproken. Andere steden volgden, vooral die van Hollands Noorderkwartier (Alkmaar in 1645 en Enkhuizen in 1660) en enkele steden buiten Holland (Den Bosch in 1630 en Deventer in 1650). In Hollands belangrijkste steden kwam ondertussen een geheel nieuw genre op: boeken die voornamelijk topografisch van aard waren en vaak een hoog antiquarisch gehalte hadden. De Rerum et urbis Amstelodamensium historia uit 1611 beet het spits af, geschreven door de Harderwijkse hoogleraar Johannes Isacius Pontanus. In 1614 verscheen het eerste oorspronkelijk Nederlandstalige werk, de Beschrijvinge der stad Leyden van de boekverkoper-uitgever en latere burgemeester Jan Jansz Orlers. Deze werken zijn het prototype van wat het best als ‘stadsbeschrijving’ kan worden aangemerkt, of als ‘historische beschrijving’, naar de Nederlandse vertaling van Pontanus' boek, de Historische beschrijvinghe der wijt beroemde coopstadt Am- | |
| |
sterdam uit 1614. Dit soort werken bevatte uitgebreide beschrijvingen van de stedelijke gebouwen en instellingen, een bespreking van het stadsbestuur die vaak was voorzien van lange lijsten met alle functionarissen sinds de vroegste tijden, biografieën van de beroemde mannen die in de stad waren geboren, uiteenzettingen over handel en nijverheid, en een geschiedenis die de
gebeurtenissen belichtte tegen de achtergrond van de nationale geschiedenis. Dergelijke historische beschrijvingen zijn kenmerkend
voor de stadsgeschiedschrijving tot ver in de negentiende eeuw.
Ook de eerste stadsbeschrijvers zochten een doelgroep binnen en buiten de stad. Maar in tegenstelling tot de moderne geschiedenissen, waren de vroegmoderne zonder uitzondering lovend van karakter. De positieve kanten werden benadrukt en de negatieve verdoezeld of verzwegen. De stad was niet alleen mooi, groot, rijk en oud, ze was ook een samenleving waar het sociale leven op rolletjes liep door het wijs beleid van het stadsbestuur, wat onder meer wordt aangetoond in de beschrijvingen van de stedelijke instellingen en de bloei van de stedelijke economie.
Maar de stadsbeschrijvers deden meer. Ze benadrukten de uniekheid van hun stad, met haar eigen karakter, haar eigen geschiedenis en haar eigen monumenten. Daarbij concentreerde het betoog zich op enkele onderwerpen die als karakteristiek werden gezien. Orlers besteedt bijvoorbeeld veel aandacht aan de ouderdom van Leiden, die nauw is verbonden met de burcht, een ruïne die midden in de stad op een heuvel staat. Hij zag aanknopingspunten om de geschiedenis van de stad te laten beginnen in de tijd van Hollands legendarische voorouders, de Bataven. Een ander zwaartepunt van zijn betoog was de universiteit, de enige in Holland, opgericht in 1575 en daarmee de eerste in de Republiek. Maar de apotheose van zijn boek was het verhaal van Leidens beleg en ontzet, de tijd dat de Spanjaarden de stad omsingelden en dat een geuzenleger haar op 3 oktober 1574 bevrijdde. Leidens ontzet betekende het slagen van de Opstand en Willem van Oranje had de stad dan ook als dank begiftigd met de universiteit. Orlers' boek eindigt met een uitgebreide beschrijving van
Jan van Goyen, Gezicht op Rhenen, ca. 1648
de gebeurtenissen die met bijna honderd bladzijden (en acht van de zeventien illustraties) ruim een kwart van het boek beslaat.
| |
Stadsgeschiedenissen in de mode
De mode om wetenschappelijk vormgegeven stadsgeschiedenissen te schrijven is geïnitieerd door het gemeentebestuur van Eindhoven: Eindhoven, een samenleving in verandering verscheen in 1982 in twee delen. Andere steden volgden. Zupthen kreeg in 1989 een mooie Geschiedenis van Zutphen onder redactie van W.Th.M. Frijhoff. Sinds 1995 verschijnt er vrijwel ieder jaar een nieuw boek.
haarlem Deugd boven geweld, een geschiedenis van Haarlem (1995) bespreekt de geschiedenis van de Spaarnestad in een viertal tijdvakken met thematische hoofdstukken door een groot aantal auteurs. Dit ‘format’ wordt door vrijwel alle stadgeschiedenissen gevolgd.
dordrecht De driedelige Geschiedenis van Dordrecht (1996-2000) is hier een voorbeeld van. den bosch In 1997 volgde 's-Hertogenbosch, de geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990. Het Bossche boek heeft als één van de weinige stadsgeschiedenissen ook een hoofdstuk over de stedelijke beeldvorming. leeuwarden Dergelijke informatie geeft ook de geslaagde geschiedenis van Leeuwarden 750-2000, hoofdstad van Friesland (1999). rotterdam De tweedelige geschiedenis van Rotterdam is het werk van twee auteurs. Arie van der Schoor schreef de geschiedenis tot 1813 in Stad in aanwas (1999). Paul van de Laar nam het vervolg voor zijn rekening onder de titel Stad van formaat (2000). utrecht De geschiedenis van Utrecht, met als titel een citaat naar Vondel (Een paradijs vol weelde), verscheen in 2000. Elk van de negen tijdvakken wordt beschreven door één of twee auteurs die vooral aandacht besteden aan de politieke en religieuze ontwikkelingen. tilburg In 2001 verscheen Tilburg, stad met een levend verleden, geschreven door een tiental historici. gouda Het beproefde ‘format’ van periodes, thema's en een groot aantal auteurs vinden we terug in Duizend jaar Gouda, een stadsgeschiedenis (2002). leiden Hetzelfde geldt voor Leiden, de geschiedenis van een Hollandse stad (2002-...), waarvan inmiddels twee van de vier delen zijn verschenen. Deel drie en vier worden dit jaar verwacht.
| |
Cultuurpolitiek
Dergelijke onderwerpen, waarop de stadsbeschrijvers blijkens de tekst, de opbouw van hun werken en de begeleidende illustraties de nadruk legden, hoorden tot de symbolen waarmee de stad het verhaal over zichzelf vertelde. Iedere zichzelf respecterende stad liet zich voorstaan op dergelijke karakteristieke kenmerken. Zo groepeerde een stedelijk identiteitsbesef zich rond enkele thema's die de groep op symbolische wijze bond. In dit verband spreken sociologen en antropologen van een collectief geheugen, een referentiekader dat door de hele groep wordt gedeeld. Aan de klassieke retorica ontleende de Franse historicus Pierre Nora de term locus memoriae (lieu de mémoire of geheugenplaats) om de thema's van dat collectieve geheugen te benoemen. Die beelden benadrukten uit de aard der zaak eenheid en uniekheid. Een groep ontleent zijn saamhorigheidsbesef immers aan het gevoel een groep te zijn, een groep die bovendien anders is dan andere groepen. Nu waren steden alles behalve toonbeelden van eenheid en eendracht. De bevolking identificeerde zich in de eerste plaats met sociale organisatievormen als de familie, de gilden, de schutterij, de rederijkers, de geloofsgemeenschappen en de gebuurten, niet met de stad, en zeker niet met abstractere entiteiten als het gewest, de Republiek of de Nederlanden. Voor het handhaven van de rust was het daarom belangrijk dat er ook een gevoel van saamhorigheid en loyaliteit aan de stad werd gekweekt, een stedelijke identiteit dus met haar eigen symbolen en tradities.
Stadsbesturen lijken een cultuurpolitiek te hebben gevoerd die door het promoten van bepaalde thema's oneffenheden moest gladstrijken en eenheid en eendracht moest bewerkstelligen. Deze hypothese is opgeworpen voor Haarlem, maar zij kan ook gelden voor de andere steden in de Republiek, al zal ze niet overal met dezelfde intensiteit zijn gevoerd.
Een van de gebieden waarop de cultuurpolitiek zich richtte waren rituelen en folklore. In Leiden bijvoorbeeld werd het ontzet gedurende de late zestiende en vroege zeventiende eeuw jaarlijks op rituele wijze gevierd. De officiële plechtigheden gingen
| |
| |
gepaard met een groot, door de overheid gereguleerd feest. Een tiendaagse jaarmarkt, optochten van de schutters en toneelstukken van rederijkers maakten de Leidse ontzetviering tot een unicum in Holland. De cultuurpolitiek werd ook op andere manieren gevoerd: zo konden openbare bouwwerken worden voorzien van herdenkingsteksten en stedelijke symbolen zoals het stadswapen - de nieuwe gevel van het Leidse stadhuis stond bol van de verwijzingen naar het ontzet. Op gebrandschilderde ramen die de stad aan belangrijke functionarissen en andere steden en kerken schonk, werden het stadswapen afgebeeld of verwijzingen naar stedelijke mythes als het Leids ontzet. Representatieve ruimtes in openbare gebouwen werden voorzien van schilderijen die vaak naar dezelfde attributen verwezen. Ten slotte vond de cultuurpolitiek ook haar weerslag in teksten als stedendichten en stadsbeschrijvingen, met hun lovende karakter en hun uitgebreide bespreking van de belangrijkste lieux de mémoire. Stadsbeschrijvingen, kortom, gaven een beeld dat aansloot bij de stedelijke reputatie en het stedelijk zelfbeeld dat bewust door de overheid werd gepropageerd.
De historische beschrijvingen van toen zijn de voorvaders van de stadsgidsen van nu. De stadskronieken ontwikkelden zich tot stadsgeschiedenissen. Zowel vroeger als nu hadden ze een bedoeling. Maar als de recente geschiedenissen sociaal-maatschappelijke doelen formuleren, hebben die niet langer directe repercussies voor de inhoud van het verhaal. Maar toch, een stadsgeschiedenis is en blijft een vorm van stadspromotie.
een analyse van enkele moderne stadsgeschiedenissen schreef p. kooij, ‘het format van de stad. een evaluatie van recente nederlandse stadsgeschiedenissen’, bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der nederlanden 117 (2002) 293-306. voor de nieuwe geschiedenis van nijmegen, zie www.numaga.nl/stadsgeschiedenis.html. wie geïnteresseerd is in de vroegmoderne stadsbeschrijvingen en -geschiedenissen gaat te rade bij w. nijhoff, bibliographie van noord-nederlandsche plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18de eeuw (bijdragen tot eene nederlandsche bibliographie), tweede druk, 's-gravenhage 1953 en bij e.o.g. haitsma mulier [e.a.], repertorium van geschiedschrijvers in nederland 1500-1800 (bibliografische reeks van het nederlands historisch genootschap 7), den haag 1990. de belangrijkste secundaire literatuur is: e.o.g. haitsma mulier, ‘de eerste hollandse stadsbeschrijvingen uit de zeventiende eeuw’, de zeventiende eeuw 9 (1993) 97-116; h. van nierop, ‘how to honour one's city: samuel ampzing's vision of the history of haarlem’, theoretische geschiedenis 20 (1993) 268-282; e. verbaan, ‘jan jansz. orlers schetst leiden. illustraties in de vroege stadsbeschrijvingen’, de zeventiende eeuw 17 (2001) 133-168. de cultuurpolitiek in haarlem wordt onder andere behandeld door e. de bièvre, ‘violence and virtue: history and art in the city of haarlem’, art history 11 (1988) 303-334. over lieux de mémoire schreef p. nora (ed.), les lieux de mémoire (bibliothèque illustrée des histoires), paris 1984-1992, 7 dln.
|
|