Wie schreef ons literaire verleden?
Hooft, Vondel, Bredero, Hadewijch...als we de hoogtepunten uit onze historische letterkunde opsommen, grijpen we in de meeste gevallen terug op de literaire canon zoals die in de negentiende eeuw werd geformuleerd. Ondanks voortschrijdend onderzoek is aan dit onverwoestbare bouwwerk nauwelijks meer iets veranderd.
De canonvorming is volgens Marita Mathijsen, hoogleraar Moderne letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, maar een onderdeel van het ontstaan van een heel literair systeem dat tot op heden nog altijd functioneert. Vanaf september leidt ze een groot onderzoeksprogramma met de titel The construction of the Dutch literary past, dat door NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) aan haar toegewezen is.
‘In de eerste helft van de negentiende eeuw krijgt de literatuur in een tijdsbestek van zo'n dertig jaar een heel andere plaats in de samenleving. Voor het eerst komt er wetenschappelijke aandacht voor de vaderlandse letterkunde. Er ontstaat een literaire geschiedschrijving, oude handschriften worden geëditeerd, en de literatuurkritiek wordt geprofessionaliseerd. Tegelijk wordt in eigentijdse literatuur veel teruggegrepen op historische stof, en ook een genre als de middeleeuwse ballade wordt nieuw leven ingeblazen.’ In het onderzoeksprogramma, dat vijf jaar duurt, wil Mathijsen samen met drie aio's en een postdoc onderzoeken hoe die constructie van het literaire verleden verliep, wie daarbij betrokken waren, en hoe de ontwikkelingen te verbinden zijn met maatschappelijke veranderingen op het gebied van natievorming.