| |
| |
| |
Tussen landerigheid en paniek
Writer's blocks, inspiratieloosheid en moordzucht
Geen schrijver zonder een writer's block op zijn tijd. Wat te doen als de inspiratie uitblijft? Dáárover schrijven! Zowel Martinus Nijhoff als Stephen King vereeuwigden de schrijver die in een impasse verkeert. En ook Joost Zwagerman en Leon de Winter lieten zich inspireren tot een roman met een getergde schrijver in de hoofdrol. Over het gevecht achter de schrijftafel, en het louterende effect van een bezoekje aan de Hema.
Marja Pruis
Bukowski wist het wel. Zijn gedicht ‘So you want to be a writer?’ begint met het niet mis te verstane advies ‘if it doesn't come bursting out of you/ in spite of everything,/ don't do it’. Ondertussen zijn er maar weinig schrijvers bij wie het daadwerkelijk naar buiten ‘barst’; het gebeurt in ieder geval niet voortdurend. Veel tijd gaat heen met lopen, zitten, krabben. Drinken, gapen, staren. Bladeren, zuchten. ‘Als ik m'n bureau alleen maar zíe, krijg ik al een zwaar gevoel in m'n schouders’, aldus Thomas Rosenboom (publiek interview in boekhandel Scheltema, Amsterdam, juni 2003). Annie M.G. Schmidt, bij leven ogenschijnlijk toch aan de lopende band producerend: ‘Schrijven is een hoop getob en een heleboel uitstellen. Steeds weer iets anders ondernemen, een boekje pakken of een wasje doen. Of zeggen: ik kan niet. Geblokkeerd zijn.’ (geciteerd in Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt, p. 385) En Gerard Reve vroeg zich af in Op weg naar het einde (1963) of er schrijvers bestonden die ‘zonder duizelingen, zonder bijvoorbeeld de plotseling uitbrekende, woeste kriebelingen, bovenop de kop vooral’ konden werken. Om prompt uit te varen tegen ‘dat soort schrijvers ie klas’, ‘die niet opeens moeten schreeuwen, de hoofdhuid masseren, het Schaamhaar bekijken, een koude varkenspoot eten, uit het raam water of een spruitkooltje op iemand zijn harses gooien zonder dat de gelukkige kan vaststellen waar het vandaan komt, om van allerlei andere dingen maar te zwijgen, want er zijn kinderen bij.’ Reve's afleer van ‘het gaan zitten schrijven’ was naar eigen zeggen zo groot, dat zonder de meest overdreven zelfdiscipline en de verschrikkelijkste dreigementen jegens zichzelf, er nooit een woord op schrift zou komen.
| |
Op de schouder getikt
Jaren geleden werd Renate Dorrestein gefilmd door een documentairemaker. Wandelend door de duinen, pratend op een stoel. Maar hoe visualiseer je het scheppende proces? Door de schrijfster achter haar ergonomische toetsenbord plaats te laten nemen. Je ziet haar peinzen, de ogen licht toegeknepen, op de lippen bijtend, de vingers zwevend vlak boven de toetsen, klaar om toe te slaan. En já! Ze maakt er zelfs een klein geluidje bij, iets triomfantelijks, zwemend naar ‘o ja!’, en rikketikketik, daar verschijnt woord na woord, zin voor zin, op het beeldscherm. Zo doen schrijvers dat. Ze zitten achter hun schrijftafel en komen op lumineuze gedachten.
In haar handboek voor beginnende schrijvers, Het geheim van de schrijver (2000), beschrijft dezelfde Dorrestein - veertien boeken in vijftien jaar tijd - hoe ze op een dag aan het werk dacht te tijgen, maar het hoofd leeg bleek. En bleef. ‘Balancerend tussen landerigheid en paniek ging ik 's ochtends in alle vroegte in mijn werkkamer zitten, ik dronk sloten koffie, rookte veertig sigaretten en zag de uren verglijden.’ Ze verplaatste aantekeningen van links naar rechts, en weer terug. Ze bedacht projecten, en verwierp
| |
| |
Gregorius de Grote geïnspireerd door de Heilige Geest (duif), omslag in ivoor, 850-1000
ze weer. In de haar kenmerkende monter-dramatische stijl beschrijft ze hoe ze uiteindelijk besloot een nieuw leven te gaan beginnen, als gasfitter of zoiets. Ze begaf zich richting strand om eerst nog even uit te waaien, en werd, toen ze net de auto wilde uitstappen, op de schouder getikt, ‘door een idee dat zo helder was als glas en dat klonk als een klok’. Een kwartier later zat ze weer achter haar bureau.
Renate Dorrestein rept hier van een mystieke ervaring, al was dat tikje op haar schouder misschien niet van goddelijke komaf. Haar ‘geheim’ is haar overtuiging dat verhalen erop liggen te wachten om verteld te worden. Het komt erop aan dat de schrijver, het medium, er rijp voor is om ze in woorden te gieten. Zolang die rijpheid er niet is, heeft schrijven geen zin. Geen paniek ondertussen, want een writer's block hoeft niet het begin van het einde in te luiden, vindt ze. ‘Het kan ook een periode van incubatie zijn: er is iets op til, maar de tijd is nog niet rijp, er moet eerst nog wat worden gebroeid en gesudderd.’
Zo'n rijpingsproces is door Maria Stahlie als een soort literair programma verbeeld in het openingsverhaal van haar verhalenbundel Zondagskinderen (1999). ‘Ochtendbries’ is, absoluut níet des Stahlies, autobiografisch getoonzet. De ik-figuur, schrijfster, brengt de vakantiemaand samen met haar vriend, ook schrijver, door in het huis van haar zus die in het dorp is blijven wonen waar zij geboren is. Zus zelf is met haar gezin richting buitenland vertrokken. De schrijfster denkt nooit meer te kunnen schrijven bij gebrek aan stof, terwijl de vriend obsessief bezig is de laatste hand te leggen aan zijn roman. ‘Ik had al bijna een jaar geen pen meer op papier gezet. Er werd langzaam, onontkoombaar, een vacuüm getrokken in mijn hoofd, op de plaats waar ooit mijn verbeelding had gezeten. Mijn inertie begon zware vormen aan te nemen.’ Ondertussen kwinkeleert het zomerse bestaan in de buitenwijk er lustig op los, met zijn spelende kinderen en barbecuepartijtjes. Niemand die er iets te verbergen heeft, niemand die roet in het eten gooit. De schrijfster ziet van alles wat op het tegendeel wijst, maar blijft er onverstoorbaar en passief onder. Totdat ze in een slapeloze nacht voor het raam staand het meest saaie tafereel ter wereld gadeslaat bij de overburen en al geeuwende, een koele ochtendbries langs haar blote armen voelt strijken. Haar onverstoorbaarheid begeeft het. ‘De tijd was eindelijk weer rijp voor verhalen.’
De verhalen die volgen in de bundel, uitwaaierend over de meest diverse personages en windstreken, leveren het bewijs van het hervonden élan. Het is alsof Stahlie wil zeggen: inspiratie haal je niet uit wat zich voor je ogen afspeelt, maar uit een reservoir dat dieper ligt. Om erbij te kunnen komen, moet je het niet bij kijken laten, maar afdalen naar daar waar die onderstroom woedt.
Schrijven gaat dan ook gepaard met angst. Extreme angst, aldus Edna O'Brien in gesprek met Philip Roth. Immers: ‘Je probeert iets te maken van niets.’ Extreme angst, vermomd als writer's block, wordt niet minder met het klimmen der jaren, het uitdijen van het oeuvre, het winnen van prijzen. Renate Dorresteins spookbeeld is dat ze voor het laatst door een verhaal ‘bezocht’ zal worden. ‘Misschien heb ik de voorraad die voor mij is voorbestemd, al bijna opgebruikt.’ Helga Ruebsamen, onlangs vereerd met de Anna Bijns-prijs voor haar gehele oeuvre, verklaarde bij die gelegenheid juist ‘te veel verhalen’ te hebben, en niet tot een keuze te kunnen komen. Jaren ervoor ontving dichteres Hanny Michaelis de Anna Bijns- | |
| |
prijs. Die erkenning betekende een keerpunt in haar schrijversloopbaan. Moordende zelfkritiek en perfectionisme hadden tot een writer's block geleid dat jaren aanhield. Na de prijs kwam de stroom weer op gang. Het uitblijven van erkenning was voor Maria Stahlie bijna aanleiding te stoppen met schrijven. De Multatuliprijs kwam nog net op tijd. Succes kan echter ook de angst vergroten. In zijn hang naar topprestaties en gedreven door grote onzekerheid, werd Oek de Jong, bejubeld om zijn twee eerste romans, steeds ongelukkiger van het schrijven. Zijn afkeer van het schrijven hield hem tien lange jaren in de greep.
Jacob Westerbaen
Storm wakkert menigmaal ook het dichtvuur aan, zeker wanneer er schade is. Het omwaaien van de obelisk in de tuin van Hofwijck inspireerde Huygens tot verzen over hoogmoed die voor de val komt, en een orkaan die een stenen galerij neerhaalde leerde Vondel dat men niet op steen, maar op God moet vertrouwen. Het curieuste voorbeeld van een stormgedicht komt echter van Jacob Westerbaen. Nadat begin januari 1653 zijn keukenschoorsteen omwoei, nodigde hij zichzelf met een lang gedicht te eten bij een vriend. Aan de lijst van lekkernijen die hij daarbij hoopt aan te treffen - ‘Osse tongen wel geroockt, Schouders, hammen, murw gekoolt’ - lijkt geen einde te komen. Geïnspireerd door een najaarsstorm, of toch eerder door zijn lekkerbekkerij?
| |
Ik weet het niet
Noem het zelfkastijding. Noem het een drang, diep van binnen. Noem het ambitie. Feit is dat de neurotische kant van het schrijversbestaan, het niet-kunnen-schrijven, op zichzelf een dankbaar onderwerp vormt om óver te schrijven. Opvallend is dat daarbij nogal eens een speciale rol weggelegd is voor de echtgenote van de gekwelde geest. De ultiem getormenteerde schrijver is door Stephen King vereeuwigd in The shining (1977), en heeft een plaats verworven in het collectieve geheugen dankzij de vertolking door Jack Nicholson. ‘All work and no play makes Jack a dull boy’ is het enige dat uit de typemachine van toneelschrijver Jack Torrance komt rollen, na maanden ploeteren. Deze saaie jongen zal de bijl ter hand nemen om dan maar de hersens van zijn vrouw te klieven.
Iets subtieler pakt Martinus Nijhoff het aan. ‘Wij stonden in de keuken, zij en ik’ begint hij zijn gedicht ‘Impasse’ (Nieuwe gedichten, 1934). ‘Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag./ Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag/ wachtte ik het onbewaakte ogenblik.’ Een paar regels verder komt het hoge woord eruit: ‘waarover wil je dat ik schrijf?’ Maar net begint de fluitketel met fluiten, en raakt zij in een wolk gehuld. Het slotakkoord is desolaat en geestig tegelijkertijd: ‘Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan/ druppelend water op de koffie giet/ en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.’
Ook de echtgenote van schrijver Otto Vallei, de anti-held in de roman Chaos en Rumoer (1997) van Joost Zwagerman, kan haar man niet helpen als hij na zes maanden eenzame opsluiting in zijn werkkamer opbiecht nauwelijks vorderingen te hebben gemaakt met zijn roman. ‘En zelfs dat was een zonnige voorstelling van zaken. In zekere zin was hij niet eens aan die roman begonnen.’ In zijn larmoyante zelfbeklag (‘Hij had geen leven zo’) en laffe uitvluchten (‘Hij moest nodig een nieuwe bureaustoel’) is Zwagermans ploeterende Otto Vallei verwant aan Martin Amis' Richard Tull, de gemankeerde schrijver in The information (1995).
Zowel Zwagerman als Amis roepen levendig en invoelend de wanhoop op die de schrijver kan bevangen achter zijn bureau. ‘Een uur lang (dit was het nieuwe systeem) werkte hij aan zijn nieuwste roman, die hij de weloverwogen maar voorlopige titel “Zonder titel” had gegeven. Richard Tull was niet bepaald een held. Toch had het iets heldhaftigs, dit vroege uur van rillende en bevende arbeid, de puntenslijper, de Tipp-Ex, de klimplanten achter het open raam die bruin werden, niet van de herfst maar van de nicotine. In de laden van zijn bureau of op de onderste planken van zijn boekenkasten (en inmiddels doorschoten met rekeningen en aanmaningen), en zelfs op de vloer van de auto (de vreselijke rode Maestro), rondslingerend tussen bessensapkartonnetjes en versleten tennisballen, lagen andere romans, die allemaal de kranige titel “Ongepubliceerd” droegen. En in de toekomst, wist hij, zaten er nog meer romans aan te komen, achtereenvolgens “Onvoltooid” “Ongeschreven”, “Ongeprobeerd” en, ten slotte, “Onbedacht”.’
Met groot sardonisch vertoon beschrijft Amis de man die eigenlijk te slim is om getalenteerde romans te schrijven: ‘Het idee, bijvoorbeeld, om een personage de deur uit te laten gaan, door de stad, naar een andere plek, maakte hem vaag van uitputting...’
Iets minder pijnlijk lachwekkend, maar evenzeer uit het
| |
| |
Uit: The shining
leven gegrepen, beschrijft Zwagerman het getob van zijn personage: ‘Je hoofd blijkt een vergiet, en iemand met een hoofd als een vergiet kan niet schrijven. Toch doe je een poging, maar van iedere zin die je schrijft, weet je dat je die op tien, twintig, honderd andere manieren kunt schrijven. Bovendien zijn alle denkbare zinnen al in alle denkbare varianten geschreven. Alles schon da gewesen, en ook dat is een kreet uit de echoput. En doe je dan tóch een poging iets op te schrijven, dan bezwijken de woorden onder hun zinloosheid.’
| |
De schrijver in gevecht
De schrijver met het writer's block is in de satirische romans van Amis en Zwagerman een deerniswekkende, bespottelijke figuur. Vooral Amis is meedogenloos in de wijze waarop hij zijn personage ten onder laat gaan aan zelfbedrog, frustratie en rancune. Ook Leon de Winter heeft het thema verkend, maar wilde er geen zwarte komedie van bakken. Alsof hij bang is dat lezers af zullen haken als ze in de gaten krijgen dat de hoofdfiguur in Kaplan (1986) een writer's block heeft, wendt de vertellende instantie zich in het eerste hoofdstuk tot de lezer: ‘Nee, dit is niet weer zo'n verhaal over een schrijver die maar niet tot schrijven komt - dit is een liefdesverhaal.’ Het maakt het writer's block van Leo Kaplan, auteur van negen succesvolle romans, er niet kleiner op. Puntsgewijs recapituleert deze waaruit zijn probleem met het schrijven bestaat, van 'i. Hij was bang om met een leeg vel papier alleen te zijn.’ tot en met ‘9. Hij kon namelijk niet meer schrijven.’
Hoe kolderiek, extreem of koel-registrerend het beschreven schrijversleed ook mag zijn in de benadering van Zwagerman, Amis en De Winter, onaannemelijk is het allemaal niet. Dit is de schrijver in gevecht met zijn materie. Sterker nog: in gevecht met zijn raison d'être. Inzoomend op de plaats die deze romans innemen in de respectievelijke oeuvres van de drie schrijvers, is het dan ook niet verwonderlijk dat ze een scharnierfunctie blijken te vervullen. Zwagerman bezint zich, na drie bestsellers op een rij te hebben geleverd, op het eigene van zijn thematiek. Amis, zoon van Kingsley, en auteur van omstreden succesromans, verwerkt zijn ervaringen met haat en nijd binnen ‘het wereldje’. De Winter, tot dan toe gloriërend met intellectueel verantwoorde literatuur, beproeft een nieuwe vertelstijl.
Ook The shining blijkt in het immense oeuvre van Stephen King een aparte plaats in te nemen. Zijn reputatie stond nog in de steigers, en hij was als een bezetene aan het schrijven in de caravan naast zijn huis. In het geniep gebruikte hij drugs om de moed erin te houden, én dronk een kratje met halve liters per avond. Via zijn monsterlijke creatie, de demonische Torrance, schreeuwde de schrijver om hulp, zo schrijft King in zijn autobiografie On writing (2000). In zijn geval kon de echtgenote wél soelaas bieden: ze mestte de caravan uit en stuurde hem naar een ontwenningskliniek.
Bukowski wist het wel. Dus jij wilt zonodig schrijver zijn? ‘If you have to sit for hours/ staring at your computer screen/ or hunched over your/ typewriter/ searching for words,/ don't do it.’ Met het oog op hun klandizie formuleren de schrijvershandboeken het iets constructiever: ‘Blijf niet naar dat toetsenbord staren’, staat onder het kopje Vastlopen. En: ‘Een lange wandeling kan wonderen doen.’ Dorrestein: ‘Rustig afwachten en intussen zoveel mogelijk deelnemen aan Het Leven Zelf.’ Tot dat inzicht kwam ook Oek de Jong, nadat het schrijvende bestaan hem steeds meer van de wereld had afgesloten. Na zijn tweede roman, Cirkel in het gras (1985), bekroop hem het gevoel er alleen nog maar mee door te kunnen gaan als hij speed zou gaan gebruiken. ‘Dat was het breekpunt,’ vertelde hij in een interview (De Groene Amsterdammer, 19 maart 2003). ‘Ik dacht: ik moet eerst andere dingen gaan doen voordat ik door kan gaan met dat schrijven. Toen heb ik de teugels laten vieren, en ben ik de wereld gaan verkennen. Eerst maar eens het leven ingedoken.’ Het echte leven hoeft zich niet eens heel ver weg af te spelen. Ook Gerard Reve zweert, of zwoer, bij het geweldig kalmerende effect van wandelingen. In Op weg naar het einde besloot hij zijn litanie over kopkriebel en ander schrijversleed met: ‘Van een bezoek aan de Hema gaat een zielvertroostende en genezende werking uit.’
|
|